GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eenheid van het regeerambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenheid van het regeerambt

DE PBACXIJK EN HAAK REFORMATIE.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

in.

De lezer zal hebben opgemerkt, dat in het voorafgaande het woord „moeten" een enkele maal en op een bepaalde plaats tusschen ( ) is gezet. Men zal ook wel begrepen hebben, wat daarvan de bedoeling is. Het wilde zeggen, dat de ambtsbedieningen, zooals ze daar werden aangegeven, wel zoö behoorden te geschieden of te worden opgevat, doch dat de werkelijkheid daaraan slechts ten deele beantwoordt.

We hebben ook beweerd, dat de beide bedieningen van het ééne ambt te ver van elkaar af staan. Een bevestiging daarvan vonden we bij-A. M. Liïideboom^), waar we lazen: „Tusschen het ambt van dienaar des Woords en dat van ouderling is niet zulk een groot verschil als bij ons in onze kerkelijke practijk bestaat". Het zou weinig moeite kosten om aan te toonen, dat dit groote verschil er altijd in de kerken der Reformatie is geweest. Uit wat Ds C. Vonk van schrijvers als Koelman en Renesse aanhaalt, blijkt wel heel duidelijk, hoe deze situatie in de ITe - eeuw was. Renesse moest toen al vragen, als de ouderlingen de drie belijdenisschriften en onze kostelijke fomulieren en formuliergebeden niet kenden, „hoe konnen sy met een blanck ghemoedt op de vragen, die men van de Predikstoel voorhoudt Amen seggen. Wat vrugt is van sulcke mannen te verwachten als sy Ouderlingen worden? "^)

Ds C. Vonk verhaalt ook van zijn eigen ervaring omtrent een aftredenden broeder ouderling, die na zijn ambtsperiode nog alles behalve geschikt was om leiding in de gezinnen te geven en mede te bouwen aan de gemeente. Hij vervolgt dan: „In den eersten tijd heb ik mij maar getroost met het feit, dat deze broeder een „gaande broeder" was, en dat de periode, tijdens welke zulk een herder op de kudde van Christus was losgelaten, thans tenminste voorbij was". 3)

De bekendheid met den term „op de gemeente loslaten" bewijst wel, dat zulke gevallen niet sporadisch zijn. Lees trouwens, wat Prof. Deddens over de aan de vrijmaking voorafgegane jaren schrijft: *) „De vrij algemeen heerschende onkunde maakte het rnoeilijk ouderlingen te vinden, machtig beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te weerleggen. De gekozenen, voor een deel te weinig onderlegd om zelfstandig een oordeel te vormen, volgden gewoonlijk hun dominee. Bij het huisbezoek ... moest in de steden al spoedig de dominee mee".

Afgezien van he^ feit, dat een dominee huisbezoek moet doen omdat hij ouderling is, bevestigt het bo-' venstaande, dat de ouderlingen, die het herdersambt alleen in de huizen (moesten) bedienen, tegen de vervulling van dat ambt niet waren opgewassen. Overigens is het een bijdrage tot de stelling, dat de te groote afstand tusschen de beide bedieningen in de Kerken der Reformatie regel is geweest.

Wanneer wij vaststellen, dat beide bedieningen in de practijk van ons kerkelijk leven te ver van elkaar af staan, dan komt vanzelf de vraag aan de orde, van welke zijde de toenadering vereischt wordt, of beter gezegd, in welke mate die van beide zijden noodig is, om te komen tot de juiste proporties der ambtelijke bedieningen.

Reeds van den aanvang af, dat de Reformatie in vaste banen werd geleid, heeft de kerk meer aandacht geschonken aan het ouderlingambt, dat op den kansel v/ordt bediend, dan aan de bediening van het ouderlingschap, ' dat aan de huizen moest geschieden; hetgeen dan tot uitdrukking kwam in haar verhouding tot de beide ambtsdragers. De eersten, die zich belastten met de openbare bediening van het Woord, groeiden al spoedig uit tot „Predikheeren", terwijl de anderen, volgens de oude redactie van het Formulier tot bevestiging van ouderlingen, niet meer geacht werden dan „gemeene Levieten".^).

Dat dit in ons tegenwoordig Formulier nier meer voorkomt, bewijst voldoende, dat men deze onderschatting van het ambt van ouderling is gaan inzien. Maar het demonstreert tegelijkertijd, hoe weinig oog men gehad heeft bij de opstelling van dit Formulier voor de eenheid van het regeerambt. Na zooveel eeuwen Pausdom was dat ook niet te verwonderen. Wel is het te betreuren, dat de Reformatie in de kerkelijke verzorging van dit ambtelijk apparaat is blijven steken. Intusschen is het hieraan te wijten, dat zich in den loop der verdere kerkhistorie een verhouding tusschen beide ambtsdragers heeft gestabiliseerd, waarbij de „dubbele eer", en meer dan dat, alleen werd toegebracht aan de Predikheeren, terwijl een ouderling, die „wel regeerde", daarbij ver ten achter bleef.8).

In de jongste reformatie der kerk is hierin wel eenige kentering gekomen, doch wanneer dezen geheel te overwinnen afstand niet doeltreffend onze aandacht heeft, zal zelfs deze winst met enkele jaren weer verloren zijn.

Het lijdt geen twijfel of de oorzaak is voor geen gering deel gelegen in den afstand, zoo niet tegenstelling, die is ontstaan en practisch aanvaard tusschen eenerzijds de „wetenschappelijke vorming" van den een, en anderzijds, op de uitzonderingen na, onvoldoende-onderlegd-zijn van den ander. Men kan elkander en de gemeente wel voorhouden, dat een wetenschappelijke opleiding geen ambt van hoogeren graad doet ontstaan, in de practijk wordt deze wetenschapswaardeering niet meer van het ambt losgemaakt. Integendeel, men ziet het daaraan als inhaerent: Voor dominee moet je „studeeren". Voor ouderling komt wel niet de eerst; e de beste in aanmerking, maar die behoeft er toch niet voor te „studeeren". Het gezag van den dominee staat bij dat deel der gemeente, dat er zoo over denkt, ook hooger, dan het ambtelijk gezag waarmede de ouderling huis-, bezoek komt doen. Het wordt als een andersoortig gezag aangemerkt, overeenkomstig het andersoortige, , dat men in den ouderling op den kansel is gaan zien. Het Formulier spreekt toch ook van twee soorten ouderlingen?

Om niet misverstaan te worden, willen wij vaststellen, dat de meest grondige voorbereiding voor een ouderling, die in het Woord en de leer moet arbeiden, een eerste vereischte is. Alleen büjve men er voor beducht om wetenschap met beüjdenis of intellect met geloof te vereenzelvigen. Wie in de kerk des Heeren een ambt te vervullen heeft, kan voor dat ambt niet genoeg kennis en bekwaamheid hebben, doch hij denke er aan, dat al zijn wetenschap geheiUsd moet zijn tot zijn ambtelijken dienst. Anders komt de vervulling van zijn roeping in het gedrang.

Al waardeeren wij nu de beoefening der wetenschap, in het bizonder ook die der theologische wetenschap, niet alleen als een gehoorzaam volbrengen van de in het Paradijs gegeven cultuurtaak, maar ook bepaald in haar groote profijtelijkEeid, om niet te zeggen noodzakelijkheid en onmisbaarheid ten behoeve van een behoorlijke vervulling van de taak ook van het kerkelijk ambt in dezen tijd en wereld — dan wil dat voor ons nog niet zeggen, dat een „wetenschappelijke opleiding" conditio sine qua non zou zijn voor een door God geroepen worden tot een of ander ambt in de kerk. Zoo heeft men het trouwens ook nooit officieel beleden. Het zou dan ook wel een al te menschelijk hoogmoedige beperking zijn, om den Koning der Kerk, in Zijn keuze om tot dit ambt te kunnen roepen, te binden aan een klein getal „afgestudeerden".

Echter, de opvatting in de practijk zweemt wel naar zulk een volstrekte beperking. Dat verraadt zelfs Art. Vin der D.K.O., dat opgenomen is, omdat toch toegegeven moet worden, dat een , , wetenschappelijke opleiding" niet als doctrine kan worden vastgehouden. Toch hebben opstellers er behoefte aan gehad, om vooraf nog eens het groote gebod te laten hooren: „dat men niet tot het predikambt zal toelaten, die niet gestudeerd heeft". Een verklarende aanteekening') bij dit artikel doet haast komisch aan, n.l.: „God is vrij om buiten de wetenschappelijke opleiding speciale gaven voor het predikambt te verleenen". Vraag: Wie heeft God eerst aan die „wetenschappelijke opleiding" gebonden? Of heeft Hij Zelf deze norm gesteld? Indien dat zoo is, kan Hij in Zijn vrijmrcht daarvan afwijken. Is dit echter geen uitdrukkelijke ordinantie van Hem, dan wordt die vrijm acht een Hem door Zijn eigen Kerk verleende vrijhei d, waardror Hij uan af-, wijken mag.

Willen we daarmede zeggen, dat het er met de kennis zoo erg niet op aan komt? Verre van dat; we zeiden reeds, dat men niet genoeg kennis en bekwaamheid kan hebben, welke noodig is voor een goede vervulling van een kerkelijk ambt.

Wat we echter willen zeggen is dit, dat door het zware accent, dat men altijd op het , , wetenschappelijke" heeft gelegd, niet alleen schade heeft gedaan aan de ambtsgedachte (om niet te zeggen aan het ambt zelf), maar ook onnoodig den afstand heeft vergroot tusschen de beide bedieningen van het ambt. Een andere formuleering van Art. VUI D.K.O., welke meer

correspondeerde met het ambt naar zijn schriftuurlijk karakter en beteekenis, zou daarom zeer wenschelijk zijn.

Indien het meetbaar was, zou het van het hoogste belang zijn, om eens na te gaan welke afstand er was tusschen de prediking en de receptiviteit der gemeente. Dat die afstand er ook is, al is hij varieerend, is een feit, doch hier treden meer en andere factoren op met betrekking tot de prediking, om alles op rekening van liet „wetenschappelijke" te stellen. Het is hier echter niet de plaats, noch de bedoeling daarop nader in te gaan.

Opdat de gemeente niet ontbloot zou zijn van de openbare prediking, was men er bij elke reformatie terstond op bedacht, om door onderwijs daarin te voorzien. Dit moest wel geschieden, omdat men aan de bediening van het predikambt terecht bepaalde eischen stelde. Zooals we thans weten, heeft dit onderwijs zulk een vlucht genomen, dat het reeds lang geschiedt op een Hoogeschool of Universiteit. De eischen, die de kerk daardoor aan deze ambtsbediening blijkt te stellen, zijn dus opgevoerd tot op academische hoogte. We lazen onlangs van Hervormde zijde het voorstel, om van elk predikant ook het doctoraal examen te vor­ deren.


1) 2) 3) Ambt en Opleiding, blz. 12. A.w. blz. 53. A.w. blz. 88. In een artikel over „dienst der ouderlingen en vrijmaking" in „Dienst", Maandblad voor Ouderlingen en Diakenen van de Geref. Kerken In Nederland, Nr 1 en 2.

5) Vgl. „Dienst", Nr 1/2, blz. 17.' s) De lezer begrijpt, dat het hier niet gaat om de „dubbele eer", maar om het historisch bewijs voor den onschriftuurlijken afstand in de waardeering der belde ambtsdragers om huns werks wille.

'') De Kerkenordenlng, voorzien van enkele verklarende aanteekenlngen. Uitgave van de Perscommissie der Geref. Kerk te Enschede.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eenheid van het regeerambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's