GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Men heeft gezegd, dat de Partij van den arbeid zeer werd teleurgesteld door het feit, dat zij bij den jongsten stembusstrijd niet, als naar haar verwachting, de sterkste politieke partij in het parlement werd.

Zelfs zouden er onder haar geweest zijn, die hoopten de meerderheid daar te veroveren. Zij daalde echter nu beneden de dertig leden en de roomschen behielden de overhand.

Deze teleurstelling is niet ondenkbaar. Want deze menschen leven bij wat men wel ideologieën noemt, en deze zijn menigmaal gelijk aan illusies.

Wij moeten ons echter in de kracht van deze politieke partij, gesteund door een machtige vakorganisatie, niet vergissen.

Zij blijft sterk in het parlement en in het land niet door haar wezenlijke kracht, maar door haar onmacht.

Dit lijkt een paradox, maar het is dit niet.

Zij is sterk nog door haar aantal, maar veel meer dopr den onwil bij ons volk, om de eischen van het heden te zien en er zich naar te gedragen. Zoodat ons volk met vreugd ziet naar de luchtspiegelingen, die het voortdurend worden voorgehouden. Ook veelal het zich nog noemend christenvolk.

Voorts is zij sterk, omdat haar karakter zelfs door de a.r. partijleiders niet wordt gezien; door hen, die zich gaarne nog calvinisten noemen. Men meent dan, dat de socialisten in de partij van den arbeid veranderd zijn, en over gezag en vrijheid en recht ongeveer oordeelen als de antirevolutionair van ouds.

Dat is wat wij het succes zouden kunnen noemen van die z.g.n. doorbraak, de doorbraak der antithese, die in waarheid heel den politieken kamp in Europa blijft beheerschen. Zooals overal elders.

Deze vergissing is niet nieuw. Zij was er zeer sterk in 1789.

Wij kunnen haar constateeren bij den zoon van de reformatie in Frankrijk, drager van een beroemden reformatorischen naam: Rabaut de St. Etiènne. Hij meende met de humanisten, de girondijnen der achttiende eeuw, te kunnen meegaan en van hen de vrijheid der protestantsche kerk te kimnen verwachten. Hij vertrouwde op de schoone taal van een Vergnaud of madame de Roland. En werd met die beiden het slachtoffer van Robespierre's consequentie.

Vele calvinisten van dezen tijd gelijken op dien Rabaut of, om naar het midden der vorige eeuw te gaan, op een de Pressensé, die de schoone taal van een Lamartine niet kon weerstaan. De man der revolutie van 1848. Robespierre's leer in Lamartine's taal, zoo als Da Costa het zong. De pantheïst, die verleidelijker was dan de deïst van een halve eeuw te voren.

Nu ik toch den naam. van Lamartine noem, mag ik herinneren aan diens buitengemeen leerzame stildie over de girondijnen der Fransche revolutie, de partij van den arbeid van dien dag.

En dan haal ik twee treffende zinnen uit zijn groote werk aan, als hij in het zesde en laatste deel nog eens de girondijnen in zijn dichterlijke proza teekent.

Hij is hun doen van dag tot dag nauwkeurig nagegaan. Hij heeft hen geroemd als de grootste mannen, die de wereldhistorie ooit kon wijzen.

Nooit, dus zegt hij, was er zulk een gezelschap mannen vergaderd als in de constituante van dien dag, het parlement der revolutie. Welk een verzameling van meest jonge mannen zoo van tusschen de twintig en dertig jaar, met zooveel genialiteit.

Nimmer werd zoo schoon gesproken. Nooit steeg het idealisme bij den mensch zoo hoog. En die idealen waren allemaal volkomen juist, naar Lamartine getuigt. Alleen — de menschen die ze to|; werkelijkheid wilden maken, deugden niet. De idealist sprak, dè misdadiger handelde.

Het ideaal der Revolutie was onaantastbaar schoon en zou dit de eeuwen door blijven. Maar de menschen, die het toepasten, deugden niet. En de girondijnen hadden wel macht tot spreken, maar konden niet regeeren. Zoo constateert hi] dan hun zwakheid.

Hij zegt: la tête craignait Ie bras, Ie bras craignait la tête.

De Franschman zegt in deze uitdrukking arm, als wij zeggen hand. Dus: het hoofd vreesde de hand, de hand vreesde het hoofd. Het komt op hetzelfde neer.

Welnu — dat is de partij van den arbeid. Laat ons maar ééns goed luisteren naar wat op het Rotterdamsche congres werd toegejuicht. En waaromtrent men het eens werd ook.

Men weet zeer goed, dat thans harde maatregelen noodig zijn. Dat zegt minister Drees, dat • verklaart ook minister Lieftinck. Deze ministers stelden zelfs een program van harde maatregelen op.

Het is met de hooge sprongen gedaan.

Het hoofd is knap genoeg om zulk een program saam te stellen.

Om te weten wat er wezenlijk moet gebeuren. Maar •— de hand durft niet.

Het hoofd vreest de hand, als de partij ook ministers leveren moet. En de hand heeft dan moeite met het hoofd.

Daarom zei men op het congres: de ministers moeten regeeren en harde maatregelen nemen. Maar de partij blijft tegenover die ministers zelfstandig, blijft flink van zich afspreken en houdt zich dus buiten de verantwoordelijkheid. Daar komt al dat gepraat op neer.

En dan hoopt men allicht dat anderen zullen voorstemmen, zoódat de maatregelen toch doorgaan.

Bij de stembus kan men dan zeggen: wij waren er tegen en spraken er tegen en stemden er tegen.

Het is de zwakheid van vele andere politici, die vreezen voor den kiezer En de socialist ziet altijd achter zich den grijnzenden communist.

Hij moet ook het machtige vakverbond te vriend houden. Want daar dreigde men reeds. De vakbondleiders zijn ook al de menschen, die alleen leiden kunnen, als zij volgen, en dan maar liefst vooraan loopen, opgestuwd inplaats van te stuwen. Men zet dan, zooals in 1918 een socialistischen wethouder zei, het verstand op zij.

Wat zulke leiders beteekenen kan ons den loop der Fransche revolutie op elk der bladzijden harer historie leeren.

En dat zal ook onze tijd ons doen zien, als het ook . door de a.r. leiders geprezen federalistisch West Europa tot stand mocht komen onder leiding van de moderne girondijnen. Zij zullen groote woorden spreken tegen den communist, maar deze weet precies wat zulks beteekent: het hoofd vreest de hand, de hand vreest liet hoofd. Men is krachtig in het woord, geniaal in het spreken.

Maar nu kom ik tot de tweede uitdrukking van Lamartine.

Hij zegt: tout perissant entre les mains de ces hommes de paroles. Let wel: paroles, meervoud. Want wij vertalen de bekende uitdrukking: „homme de parole" als: een man van zijn woord.

Maar hier is het: mannen van woorden. En meer niet.

En daarom zegt Lamartine: alles ging te gronde in de handen van deze mannen van woorden.

Hij bedoelt: machtig in woorden, onmachtig in de daad.

En de historie heeft ons de juistheid hiervan doen zien.

De girondijnen konden spreken, regeeren konden zij niet, durfden zij niet, in hun vergaderingen omringd door het schreeuwende volk. Zij waren onmachtig tegen een Marat en een Danton en een Robespierre.

Zij verzekerden den armen Lodewijk XVI, dat hij eerst waarlijk koning zou zijn, als hij zijn hand zette onder de grondwet, die het volk souverein noemde. Bij eiken stap, die voor dien armen vorst een wijken was, juichten zij hem toe en het Parijsche gepeupel juichte mee. Zij verzetten zich in het woord tegen de terechtstelling van den koning, maar toen puntje bij paaltje kwam, zeiden zij met een brok in de keel, de een na den ander: la mort. De dood. En voorts was er nimmer ernstige weerstand tegen al de gruwelen, die volgden, tot zij zelve naar de guillotine werden geleid. O vrijheid! riep madame de Roland, die juichte, toen de koning en de koningin naar het schavot werden geleid, o vrijheid, welke misdaden begaat men in uw naam. Maar toen stond de beul klaar om haar êigén hoofd te laten rollen.

Wee den vorsten, die op de woorden der girondijnen Van dezen dag vertrouwen.

Alles gaat te gronde tusschen de handen van de mannen van louter woorden. Laat ons maar eens denken aan hetgeen in Tsjecho-Slowakije of Hongarije of Roemenië gebeurde.

Waar bleven dê Seheidemanns, toen Hitler tegenover hen stond?

Waar staan nu de Fierlingers, als een Gottwald

Stalin roept? Waar zullen de mannen van de partij van den arbeid zijn, nu er harde maatregelen noodig worden tot behoud van ons volk, dat juist door hun beleid zijn tidië verloor en nu het gevaar der ellendige inflatie ziet dreigen? Waar de roomschen?

Het hoofd vreest (Jé hand, en de hand vreest het hoofd. ,

En alles loopt gevaar te gronde te gsian, wat in hun handen valt.

Én nu is 't toch wel zeer merkwaardig, dat zelfs de a.r. leiders, als zij het over West Europa hebben, ook al betrouwefl willen stellen op de woorden van de gi­ rondijnen van dezen dag, den humanist en den socialist. Men kan er mee praten, maar valt in hetzelfde oordeel. Het gevaar voor West Europa ligt niet allereerst achter, het ligt voor het ijzeren gordijn.

In de luchtspiegelingen, waarvan Groen van Prinsterer profeteerde;

Wij moeten echter met groote zorg constateeren, dat zelfs velen in de vrijgemaakte kerken dit nog niet verstaan.

Men vreest de reformatie en roept: moet dan alles stuk?

Men neemt dan aan, dat de kerk des Heeren de organisaties, politiek en sociaal, kwaad zal doen. Maar de zaak staat geheel anders.

Het zijn de organisaties, de afgoden van dezen dag, die de trouw der kerk bedreigen.

Getuig zooveel als gij wilt voor de Reformatie van gansch het leven, maar blijf af van de politieke partij, zeg geen woord van critiek tegen de sociale bonden. Houd precies op waar onze bouwsels beginnen. Zeg van de kerk wat gij wilt, uit tegen haar de zwaarste critiek, wees daarin met niets content, het is alles goed.

En haar noemen de ware kerk? Uw kerk de ware kerk? Welk een hoogmoed. Echter — de politieke partij, de sociale organisatie, die zijn onaantastbaar. Daar moet gij afbUjven, want dat hindert ons maar in onze geliefkoosde acties. En dan komen de „Roepers" en de „Contacten".

Maar ik vraag, als de bediening van het Woord Gods in trouw aan de goede belijdenis, vanaf den kansel of in het huisbezoek, zou gaan zwijgen, om alleen gezapig te keuvelen over de „geestelijke dingen", die het gemoed zoo streelen en niemand raken in de conscientie, wat moet er dan van ons arme volk worden, wat van de kerk des Heeren hier te lande? God de Heere kan haar ook uit ons volk wegnemen.

De Koning der kerk vraagt gehoorzaamheid en dat wij de teekenen des tij ds zullen verstaan, niet voor menschen zullen vreezen, alleen op Hem ons betrouwen zullen stellen. Die ons getrouw wil maken in Zijn dienst. Geve de Heere dit U en mij.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's