GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hoe moeilijk het is, God als „eenvoudige" te erkennen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe moeilijk het is, God als „eenvoudige" te erkennen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Alle bidden heeft zijn eigen moeilijklieid. Tenminste, zoolang wij probeeren , , orthodox" te bidden. Want de ongeleerde, die, naar het hem verleende recht, vriimoedig bidt, wordt niet in éénen omgetooverd in een man van Ijzeren logica. De geleerde trouwens gelukkig evenmin.

Van eiken bidder geldt het, dat zijn taal blijft worstelen met eenzelfde moeilijkheid, als WEiarmee van alle eeuwen af óók theologie, dogmatiek, wetenschap heeft te vechten: hoe men van God, dat Handelende Subject, dat volkomen Eén is, en eenvoudig, en altijd „anders" is dan. wij, een praedicaat, een , , gezegde", zal durven uitspreken, dat, hoev/el uit ónze taal genomen, past op Hem als dit „Eenvoudig" Subject. Wat geen duizend preeken vermogen, dat zal ook het gebed niet kunnen tot stand brengen: zuivere praediceering bij het Eene Subject, den eenen , , Hij", van wien wij spreken, dien wij ook aanspreken: God. Want wij zijn niet „eenvoudig". Wij krijgen dan ook lès in logica: en dat is dan altijd een lange cursus, die nooit afloopt.

In de schiklcing van zijn woorden, in de opeenvolging van zijn gedachten zijn er bij den bidder dan ook altijd sprongen, lacunes, gapingen: hij komt er niet onder uit. Als hij er maar „in" komt, als hij maar bij Hem komt.

Er is de schijnbare, en ook wel wezenlijke tegenstrijdigheid vaak, bijvoorbeeld in de beelden, die hij kiest op den kruisweg van zijn vermoeide gedachten.

Maar zullen we daarom klagen? Neen.

Want wanneer in ons de Geest bidt met „onuitsprekelijke zuchtingen", dan lost zich het aan onze onmacht te wijten logisch conflict, welks pijn wij met alle menschen, en met het wetenschappelijk college ta de logica deelen, toch weer op in een tasten van de handen des geloofs naar God, die, hetgeen die arme kleine spreker niet heeft kunnen , , samenvoegen", toch van Zijn kant reeds van overoude tijden in zichzelf verbonden heeft; dan tast de in tegenstrijdigheden verwarde geest naar de wonderen-van-harmonie, coïncideerend in de openbaring Gods. Dan strekt , , de dwaasheid" des gebeds soms onbewust zich uit naar wat Paulus noemt: de dwaasheid der prediking (1 Cor. 2).

En kijk, dan is meteen alles al weer goed: het gebed heeft zich op het gebod laten terugwerpen; de aspiratie op de inspiratie: van beneden gêne, van boven déze.

En zóó wordt ook weer in het bidden het dwaze der mensehen het wijze van God.

Let maar eens op den bidder van Psalm 42.

Kom tot dit gebed met uw hooggeprezen nuchterheid, en ontleed het in zijn beeldspraak naar de regelen der denkkunst, en ge vindt aanstonds de worsteling met de taal, de vechtpartij-met-zichzelf: hij kent God, maar het praedicaat, het gezégde, dat op God zou passen, hoe moet dat rijmen ? God is zijn God, zijn Petra, zijn Steenrots, de Rock of Ages, ui troepteeken! Maar het praedicaat? Hij durft het haast niet zeggen, en toch staal het al op papier: is dat praedicaat vandaag: „vergeten" ? Heeft God hem vergeten? Zoo ja, waarom? Eli, Hlli, lama sabachtani?

Zeg niet, dat die psalm dan zeker niet , , geïnspireerd" is; hij is het van a tot z. Maar zeg juist daarom: die dichter vertelt ons van zijn geschiedenis: hij schrijft ook niet: ik , .zèg" het zoo voor alle eeuwen, maar: ik , , wil'' zeggen. Ik wil tot God, mijn Rots, zeggen: waarom hebt Gij mij vergeten? Het , , lama" (waarom? ), dat eens Golgotha's nachtelijk donker zal uiteenrijten, dat wordt hier alvast op aarde geworpen, iii een psalm, die naar den Messias wijst, die Hem zelf reeds aanwijst.

„Mijn steenrots", zoo noemt de man zijn God. En tot dien Steenrots klaagt hij: „waarom vergeet Gij mij? " Hij Is, met zijn , , Ut wil" zoo maar midden onder de , , gewone menschen" gaan staan, die ook hun strijd wel kennen.

Steenrots — zóó noemt hij zijn God. De steenrots Is voor hem het beeld van de onveranderlijkheid en onverzettelijkheid. En nu móet God ook voor hem de «teenrots zijn, — zoo onverzettelijk, en immobiel, als de rotsgevaarten, waartegen de golven beuken.

Toch mag. aan den anderen kant, God hem niet „vergeten". Er moet, wil hij zeggen, een waarneembare beweging in God zijn. Alleen de mobiele God is zijn redding en troost. Hij moet ook weer zóó beweeglijk zijn als de golven. En, God moet ziclizelf naar den bidder toe bewegen, want anders snerpt meteen de vraag: waarom ?

Tweeërlei beeldspraak dus in één zielekreet! De taal is gebroken; maar het besef is één. We zien in dezen bidder een strijd om het vinden van de namen Gods, — een subjectsnaam, èn een predicaatsnaam.

Maar onder dit alles is er toch een grijpen met de „hand", daar waar het „hoofd" nog maar tast. De hand, die vat al. Maar het hoofd, — met zijn gedachten, en zijn keus der woorden, dat kan nóg niet samen-vatten. Men noemt zoo iets wel: dis-cursief zijn in het denken. Discursief, hier heen, daar heen: zig-zag. Niet alleen de geleerden hebben met dat dis-cursieve denken te doen, denk ik zoo.

Dat , .grijpen" nu, dat „vatten", dat cursieve, is dan ook méér dan dat , , tasten", dat , , samen-vatten", dat „dis-cursieve". Want juist In de saamvoeging van die twee gedachten ligt de zegepraal van het geloof. Dat is geen , , logische" victorie, en geen kentheoretische, en óók geen theo-logische. Nóóit zal iemand hier beneden van God de praedicaten logisch stellen, samen-stellen. Maar het geloof zegt: ik weet, in wien ik heb geloofd. De Naam blijft staan; en die Naam, die bevat reeds zelf dat Praedicaat, dat Hij, dien ik hier aanspreek, zelf reeds in uitspraak ons gegeven heeft. Namen van God zijn al praedicaten; het zijn gegeven benoemingsnamen. Steenrots, Rots-der-Eeuwen. Hypostase. Vaste Grond.

Maar aan de andere zijde heeft de bidder juist daarom behoefte aan dien God, die nooit vergeet, die niet op een afstand blijft, maar die naar ons toekomt, ook In den nacht.

Die twee eigenschappen van den levenden God worden hier tegelijk in Hem gezien, niet door eigenmachtig denken, niet door synthetische filosofie, óf door haar tegendeel, niet door theologische bezinning, niet door stoute fEintasie, maar door koen geloof, dat de schijnbare eenheid van tegendeelen bij voorbaat en oorspronkelijk overwonnen weet in Hem zelf.

De menschelijke worsteling om, zonder hinderlijke „waaroms", te mogen slagen in het vinden en duidelijk zeggen van de bij God passende praedicaten, verduurt óók m het gebed de eeuwen. Geen gebed komt ze ooit te boven, of blijft daaronder stilstaan.

Neem die worsteling, die inspanning, weg, en het gebed is opgelost in — een niets.

Gelukkig, wie dit , , m-arbeid-zijn" kent, en de vóóroordeelen aandurft, of liever, er niet om heen durft, er niet van S, f durft, de vóór-oordeelen van het geloof.

Trouwens, bedenken wij wel, waarom volgens onze belijdenis, de Steenrots soms ons schijnt te vergeten? Omdat Hij ons herinneren wil, dat wij eerst Hem vergaten. Hij noemt dit opzettelijke (!)• schijnbaar-ons-vergeten dan een kastijding; want we krijgen het daardoor straks te kwaad met alle ding: zoo moeten we weer gaan leeren, dat Hij bij ons hoort, en wij bij Hem. Hij heeft ook daar een naam voor: geestelijke verlating.

Maar straks zal die kastijding, de paedense, toch een schoon effect nemen, óók In de herwonnen zuivering van onze taal: dit Subject-Steenrots nam in Jezus Christus zich het praedicaat van „volgen", „mee-gaan", aan.

Nu moeten we kiezen of deelen. Gelooven, óf eigenmachtig theologiseeren, of een of ander' - isme gaan volgen. God zegt: w vaderen dronken uit een geestelijke rots, die hen vergezelde (1 Cor. 10 : 4); wees gij van zulke vaderen een kind.

„Onzin", zegt daar iemand, „o wee, daar gaat mijn college in de logica: denk dat eens in: een meegaande rots!"

Maar Paulus zegt: ik dacht het wel, dat uw mond zóó zou spreken, gij groote dwaas. Die Steenrots, die was Christus. En deze is nu eenmaal voor het vleesch een ergernis en een dwaasheid; een dwaasheid, speciaal voor Griekschen, die zich den pedanten naam van vaders-van; de-logica hebben aangemeten.

Ik weet maar één naam, die nóg brutaler is: dat is de naam , , kérk-va, der".

. Die kleme v, daar zit de zaak op vast. Bij Romulus — die heiden — heette , , een" god naar een door Romulus gebouwd asyl: eus asylaeus. Bij hen, die niet „een paternoster" zeggen, maar die daar roepen: , Pater nóster", is elk door God gebouwd asyl genoemd naar Hèm. Naar Hem alleen. Hij zal die eer geen ander geven. Want als alle „vaderschap" zijn naam aan Hèm ontleent (Elf. 3 : 15), dan geldt dit ook van de dusgenaamde „vaders-van-de-kerk" juist hün , , familie" mag dit nooit vergeten. Deus Asylaeus, Hjj alleen is ons Asyl, de Rots onzer Eeuwen, onze Vader; — en die paradoxen, o neen, we nemen ze niet , , op den koop toe"; ze bewijzen alleen maar, hoe wonderbaar God is als Rijke Kooper van ons, arme wurmen.

Met hartelijkeu groet, als steeds

t.t.

ADOLPHUS VENATOR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 augustus 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Hoe moeilijk het is, God als „eenvoudige

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 augustus 1951

De Reformatie | 8 Pagina's