GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„EEN WOORD KRIJGEN”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„EEN WOORD KRIJGEN”

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Nieuwe spelling.)

Amice,

Je hebt me al eens 'n briefje op m'n dak gestuurd, met de vraag: schrijf eens over het „krijgen van een stem". Je vertelde me, dat je familieleden hadt, die vonden, dat zó iets pas een mens kon helpen en troosten. Je meende, dat ik er misschien anders over zou .denken.

Nu, dat is ook zo. Want vooreerst: men spreekt wel eens van „een stem" krijgen, waar helemaal geen stem is. Een „inwendige stem" kan wel een ingebeelde stem wezen. En vervolgens: als er werkelijk „stemmen" komen, wat dan? Dan dringen die naar het Woord. Parolen dringen naar het Woord.

Let maar eeng op, dat en hoe de Heiland „stemmen" (echte) kreeg. We lezen er driemaal van. Bij de doop was er een stem uit de hemelen, zeggende: deze is mijn Zoon, mijn geliefde. En op de verheerlijkingsberg kwam er weer een stem uit de wolk, zeggende: deze is mijn geliefde Zoon. Ook in Joh. 12 was er „een stem uit de hemel".'

We hebben dus: losse stemmen — ook voor Christus.

Nu is de Christus „hèt" Woord en de Spreker van God: In Hem spreekt God continu, en Hij zelf organiseert en bedient een vaste Woord-dienst, van continue profetie, en dit steeds in woorden voor de oren der kerk in haar onderscheidene „oeconomieën" met de daarmee corresponderende bevattingsmogelijkheden, geschikt.

Dé Logos, hèt Woord, is Hij.

Doch teneinde dit enige Woord-van-God, via het oor, het hart der mensen te laten bereiken, en óók, om heel de kerk, heel Israël en straks ook heel de kring, waartoe na Pinksterfeest het Woord „gezonden wordt", verantwoordelijk te stellen, gebruikt God nog andere middelen, hulp-middelen, néven-stemmen die als „losse stemmen" (of: parolen) aan het vaste Woord ten overvloede nog getuigenis geven.

Zó komt het, dat, zoals we hierboven zagen, tot driemaal toe „een" stem spreekt over „de" Logos, over „het" Woord.

Jammer genoeg, zijn wij een beetje eraan ontwend, verschil te zien tussen „hèt Woord" (enkelvoud) ter ener, en „stemmen" (meervoud) ter anderer zijde. Maar onze vaderen, ook de zogenaamde „kerkvaders", kenden dat onderscheid terdege. Eén hunner geeft ook langs taalkundige weg relief aan dat onderscheid. Heeft hij het oog op „het" Woord, de Zoon, die Tweede Hypostase uit Gods eigen Wezen, dan spreekt hij van „Verbum", „Logos". Maar wil hij het hebben over die losse, incidentele, bij-komende „stemmen", dan bedient hij zich van woorden als „vox", „rhêma". Ook wij kennen dat verschil wel: niemand noemt vandaag meer Gods Zoon „een parool" van God. Maar een generaal, die een los woord, een incidenteel bevel geeft, die geeft „een parool" uit zijn hoofdkwartier. En wie een bundel losse uitspraken, laat ons zeggen van Pascal, publiceert, kan aan zijn verzameling de titel: „Paroles de Pascal" geven. Ondanks de Franse Confessie, die van „Parool" spreekt, ook als zij het oog heeft over „het Woord" uit Johannes' Evangelie, het begin.

En zó zorgt nu God onder Israël voor „parolen", als om te roepen: hier is „het" Wóórd. Deze is mijn (ïeliefde Zoon, niet maar een incidenteel Parool, één uit vele, doch Mijn ène gegenereerde Zoon, mijn Woord. In den beginne toch was er geen „parool", maar wel „het Woord".

Een parool is dus een „stem". „Een" stem, zoals er meer zijn.

Het wonderdadige, mirakuleuze, van die „stemmen" doet aan dat meervoudig-zijn ervan niets af; wonderen toch heeft God bij duizenden aan Israël getoond. Maar „hét" Woord is één en enig.

„hét" Woord is één en enig. Let nu maar - op.

Eerst is er een parool, een „stem" bij de Jordaan, na Christus' doop door Johannes; Hij staat gereed, om in alle parolen, preken, tekenen, het die alle verbindende en uitdragende éne Woord-van-God te doen „zien" (ook dat!) en „horen".

„zien" (ook dat!) en „horen". Dat is parool-nummer-één. Maar pas als Hij klaar gekomen is met de Bijbel voor ogen, en zo weet: nu moet Ik beginnen met het werk, pas dan komt er zo'n parool.

Wederom komt er een „stem" op de berg van Christus' metamorfose-voor-een-ogenblik. Hij hoort zich daar gewillig de offerwetten lezen door Mozes en Elia.

Dat is parool-nummer-twee. En pas, als Hem het bijbelwoord is voorgehouden door Mozes en Elia, en Hij daaruit weet: nu moet ik het kruis aanvaarden, pas dan komt er dat parool.

En wanneer Hij dicht aan Golgotha genaderd is, dan richt de Christus zich op om in een publieke dienst-des-Woords aan Israël, èn aan enkele Grieken, die Hem wilden interviewen, te zeggen waar het op staat: hij sterft, zegt hij, geen heroën-dood in 'n soort van „godenschemering", doch de tarwedood, de ontbindings-, de perforatie-dood, de dood der offerande. In die principiële, voor een oecumenisch gezelschap voorgedragen verkondiging van zijn offerdood, in welke verkondiging Hij aan Joden en Grieken de kern van het evangelie (de Bijbel dus) heeft gezegd (geen verzoening zonder voldoening) — komt God Hem publieke approbatie geven op déze Woord-verkondiging, de fundamentele. Ook dan ontsluit zich de zwijgende hemel en spreekt er van boven „een stem" (Joh. 12).

Dat is parool-nummer-drie. Ook deze dus niet inplaats van het Bijbelwoord, en ook niet daarvóór, doch daarna.

Drie parolen dus.

En telkens zijn er de toeschouwers bij het téken-inhet-parool, de hoorders van het paróól-in-het-teken. Die toeschouwers, die hoorders, ze zijn in dit bedrijf onmisbaar. Het gaat juist om hèn: ze worden allemaal verantwoordelijk gesteld; tuba canit: God blaast de bazuin voor een parool, — opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. Tot het op Gods Woord-terrein opgepakte auditorium dringt door die scherpe hemelstem, die door „parolen" dringt naar „Woord". Want de „stem" (het parool) zegt: hoort Hem. Luistert naar de Vaste Boodschap.

Nu zul je misschien zeggen: die drie parolen brengen het bewijs van hun goddelijkheid met zich mee; mirakuleus doet zich de hemel open.

Nu, daarin zie je góéd.

Maar weet je nu ook, dat de inhoud van die vele stemmen — want die woorden zijn distinct in het „geluid" — geen andere wil zijn dan de inhoud van het constante Woord, bediend door de Christus, aan wie de stemmen tegenover de schare getuigenis geven? Een en hetzelfde wonder van goddelijke krachts-emissie geschiedt in het spreken der onderscheidene stemmen, èn ook in de waarachtige Woord-dienst, waaraan zich geven kwam, in onze menselijke natuur, de Christus, de Zoon van God. Alleen maar, om die kracht alleen gaat het niet. Het zijn geen donderslagen-zonder-proza, zonder distinct verneembaar leer-proza. Neen, in elk van die stemmen wordt wat gezégd. En dat zéggen wil gezag oefenen. Het is geen natuur-explosie, doch een Woord-emissie in gezags-manifestatie. Een dagorder: een generaals-parool: hoort Hém! Een „Extra Bericht", dat naar de Bijbel heen wijst.

Als dus die „stemmen" spreken, dan komt ons tegemoet de hemelse waarheid in een versterkte uitzending via een op de markt opgestelde luidspreker. „Een" bijkomende boodschap, die naar „de" Boodschap wijst.

Het komt in zulke parolen dus op die boodschap aan, op dat proza, dat men kan noteren op een blocnote.

Zo'n „stem" is dan ook heel wat anders, dan wat de dichter van Ps. 29 bezingt.

In die psalm van „zeven stemmen" is het de stemdes-Heren, die „met vreselijk geluid" breekt boven de grote wateren. Hij dondert, maar Hij zégt niets bepaalds.

Maar de „stemmen", waarvan hierboven sprake was, zijn heel wat anders. Ze zijn veel méér dan tekenen van Gods scheppers-kracht. Zij dringen de hoorders naar het Woord van Gods hèrscheppers-geweld. Ze spreken tot Israël of zijn gasten in het taaieigen van de streek. „De gewone man hoort er het zijne van". Er is geen sprankje kerk-latijn of tempel-hebreeuws in.

Hier ontleent God (dezelfde God die in de taal-vannatuur-krachten-zonder-woorden donderen kan) ter fine van een aparte boodschap, van een dag-order voor zijn legers, van een „parool", woorden en termen aan het aramese woordenboek. Op het terrein, dat God in beslag nam voor de messiaanse openbaring.

Trouwens, niet maar van het aramese woordenboek, doch ook van het rabbinistische catechisatieboek (als ik het anachronisme zou mogen gebruiken) hanteert God de termen, de kernbegrippen, om aan de Zoon zo'n bijkomend getuigenis te geven.

We doelen op het wel meer in ons blad besproken feit, dat de rabbijnse theologie herhaaldelijk heeft uitgesproken, dat de parousie-van-God-in-de-Messias zou worden aangekondigd door de z.g. „bath qól"; dat betekent eigenlijk: de dochter van-de-stem, vrij vertaald: de „stem", de vox, of filia vocis, het parool, maar dan wonderdadig van boven af uitgezonden.

Uitvoerige tractaten zijn gepubliceerd over die bath qól, als openbaringsmiddel, als attentie-sein, als oproep om eens stil te staan, en zich te bekennen: hier is Jahwe, het rijk Gods is in aantocht^het staat al midden onder ons. Dé bath qól betekent zo iets als: de gong slaat. God heeft ons wat te zeggen; de klok luidt, er is een extra-bericht. Met name de messiaanse verschijning zou — aldus de rabbijnen — door een bath qól zich aain horen kondigen: een legitimatie-teken voor de Zoonvan-God, dat Hij gezonden was vanwege God, en niet maar als avonturier op eigen gezag was opgedoken van achter de kerkmuvu: .

Welnu, in de „stemmen" heeft inderdaad God aan Israël betuigd: Hij is gekomen tot het zijne. Hij, die Ik Messias noem; gaat gij Hem nu ook aannemen? Vandaar dat telkens herhaalde: hoort naar Hem. Niet om te gaan „kijken", doch om te „horen", geeft de bath qól opdracht, in het aramese, proza, dat de stem begeleidt.

Dit is de goedheid Gods. En meteen Zijn gestrengheid.

Hij zelf grijpt het klokkentouw, om, in de taal-der-Joden, hun te zeggen: hier wordt gepreekt. Gepreekt in Mijn Naam. Daarom golft er om „de" Getuige, om die goddelijke Hypostase, om „de" Logos, om dat „éne" Wóórd, de veelheid der „stemmen", die van en aan de Christus getuigenis geven. Als de klok luidt, dan kan een enkele dwaas misschien vragen: stop, vertel me eerst eens haarfijn: hoe gaat dat toe? wordt hier aan een touw getrokken of wordt de klok electrisch geluid? Het komt maar op de woorden aan: wordt er getrouwd, is er een begrafenis, een bidstond, een preek? Hóórt, en laat u informeren!

Zo is 't ook hier. Want dan pas merk Je ineens, dat deze drie parolen méér geven, en wat anders, dan de rabbijnse bath qól. Dat meerdere ligt in die paar prozawoorden. Een vingerwijzing-in-de-volkstaal; een „advertentie", zoals vroeger wel Jesaja, of Ezechiël, of Habakkuk moest „aanplakken" (schrijven) op het publicatiebord van 't Jeruzalemse Stadhuis: zó en zó, dit en dat, die en die, een bericht, een boodschap! Sondermeldung, Extra Bericht!

Met dit verschil echter: van Jesaja, Ezechiël, Habakkuk konden de mensen-van-de-straat wel zeggen: ze zijn maar mannetjes-van-öns-formaat; en: ze kunnen wel gek zijn, in plaats van profeet; en: je kunt maar moeilijk, leek zijnde, onderscheid maken tussen ware en valse profeten (wat trouwens waar was). Maar ditmaal, bij deze „advertenties", is het geen gewone profeet, die met wat krijt (de bekende „mensengriffel", d.i. in gewonemensen-schrift) iets schrijft op het zwarte bord van 't kerkplein van Jeruzalem; want ditmaal is het Grods eigen Stem. De één zegt: het onweert, de ander: een engel nam het woord, een derde weer wat anders, maar iedereen: er was een mirakel, dek je, want de einden van de eeuwen kwamen over ons. Een advertentira „zonder handen" geschreven: Jezus van Nazareth, die is de Messias, hoort Hém. Nu wordt de boodschap ook nog antithetisch: Hèm horen, en geen ander. De advertentie krijgt 't karakter van een ultimatum: Hoort naar Hem, want Hij is de spreker, die Gods diepten u verklaart. Gods eeuwig Woord neemt in Hem menselijke vormen aan; voor mensenoren wil het klinken, en daarom stelt het in zijn dienst een mensentong en gaat tot de spreeken denkvorm van de mensen in. De mensen hier-en-nu. Die „parolen" zijn dus a-paradoxaal; ze halen wel een streep door rabbinistische dogmatiek aangaande de Messias (zo'n blinker!), doch dragen bouwstoffen aan voor een betere dogmatiek: de Messias is er. Hij is verschenen in een vernederd, een ongewapend man. Geen officier-van-de-garde, maar een ongewapend rijder op een ezel, zo'n wèrk-beest. Een profeet, die uit het Woord zich legitimeren komt. Uit het Woord, niet eens „uit" zo'n los parool.

Zo vaak „een" stem „de" Logos aanwijst, zó dikwijls zegt de hemel, dat Christus is „de" Spreker, de wandelende, zich zelf hanterende spreektrompet des hemels. Hij komt wel spreken, zéggen, wijzen de waarheid en het brood, de weg en het leven, die van boven zijn. Maar zegt dan steeds: „ego eimi", ik ben het zélf.

En nu wordt het: oppassen. Want nu wordt het: o, wee, als je nu voldaan bent. Socinianen en Arianen hebben geleerd: in het weg-wijzer zijn is de taak van Christus uitgeput. Maar als verlossing alleen maar is zeggen, prediken, dan ware hier het overtollige, en het ware dan van God, die over de bath qól alleen-beschikker is. Dan ware de Christus zo iets als de „Bar-Qol", de Zoon-der-stem, de mooiste „stem". In dat geval ware dat „éne" Woord wel stérker dan die „stemmen", maar niet absoluut-anders. Indien de Timmermanszoon uit Nazareth alléén maar Spreker-in-proza is, nu, dan moge Hij als „Stem", als „Vox", als „Rhêma", als „Het Parool" stérker zijn dan al die andere „stemmen", maar dan is toch het verschil hoogstens dit: de stemmen zijn „bathqól", en Hij is dan zo iets als „Bar-Qol", dochter-vande-Stem de éne, Zoon-der-Stem de andere. Dan zijn de andere stemmen wegwijzers. Hij is dan de Grote, mooiste, zeg voor mijn part maar: de wandelende, de reizende, de in vlees-en-bloed gekomen Weg-wijzer. Maar meer dan de weg wijzen deed Hij dan toch niet. Een wandelende Advertentie, Gods mooiste Rhêma, Gods fijnste Vox, Gods heerlijkst Parool, maar méér ook niet. -

Nee, nee, verwonder je niet. Want zo is het gezegd; bijvoorbeeld door Aritis; en Athanasius zei: o God, bewaar ons voor zo'n leer van: Christus, als Uw Schoonst Parool.

Daarom zegt de stem: hoort Hem: hij is niet maar de fijnste beréider van het brood, maar het bróód. En „brood" is niet meer „mooi", zodra 't in functie is gekomen. De bakker moet blijven leven, het brood moet sterven. Johannes' zesde hoofdstuk wordt dan ook in die „stemmen" van uit de hemel bekrachtigd. En evenzo Paulus' brief aan de Filippenzen: Gods Zoon, zegt Paulus, kwam in vernedering, en werd geheel ontledigd. Hij is de Weg, de Waarheid, en het Leven. Niet maar hun schoonste Advertentie. Hij is niet maar de Mooiste Stem, doch de enige wezenlijke inhoud Van Woord Gods èn van parolen Gods. Inhoud, substantie, hypostase is Hij van de hoop, substantie van alle verbondsphasen, die God heeft ingeleid met steeds nieuwe parolen, verbindingleggend aan het éne profetische Woord.

't Was moeilijk, zeiden we, voor al die leken uit Jesaja's, Ezechiëls, Habakkuks dagen, te onderscheiden tussen ware en valse profeten. Net zo moeilijk als men het tegenwoordig vindt, wegwijs te worden uit het „probleem" van ware daJn wel valse kerk.

Maar 't viel toch nog weer mee.

Immers, door in 't aramees te spreken in de „stem", en dan in die „stem" te wijzen naar de Rabbi uit Nazareth, die dagelijks in de tempel zat, met de één aramees pratende, met de ander grieks, de taal van de „ont­ wikkelde" mensen in die dagen, heeft God tot allen langs die mirakuleuze advertentieweg gezegd: luistert naar Hèm. En Hij zelf zei telkens: beproeft Mij dan maar naar de Schriften. Ze werden allen naar de Schriften heengewezen.

En die waren tóen al, wat ze vandaag nóg zijn: perspicu, doorzichtig.

Dit werpt ons van het buitengewone naar het gewone terug; van een donderslag naar een aramese sententie, een griekse dialoog. En in die alle naar het profetisch Woord; en dat noemt Petrus: morgenster. Een stem, die dondert boven mijn hoofd? Weineen, zegt God, dat donderen is „hét" niet; al is het er, het is maar bijzaak. Hoofdzaak is dit: „nabij u is het woord", rhêma èn Logos, parool èn Verbum, stem èn Profetie, spreuk èn Inhoud-van-de-spreuk, nabij u is het woord, en 't Woord. Gij hoeft het niet uit de hemel te halen. Halen. Niet van overzee te importeren. Importeren. Niet van uit de afgrond op te trekken. Trekken. Het is nabij u, in uw mond en in uw hart. En dit is het woord, dat niet maar van boven over uw hoofd heen gedonderd is, maar onder u verkondigd is. Prope te Verbum. God is transcendent, en daarom kon Hij immanent zijn, in Verbum én parool (Deut. 30; Rom. 10).

Het woord is daarom nu aan jou en mij. Ons parool zij naar zijn Woord. Eh ook: daaruit.

En: niemand zie een inbeelding-van-het-hart voor een als remplagant voor 't Woord gekregen „stem" aan. Het Woord Gods heeft geen remplacanten.

Woord Gods heeft geen remplacanten. Natuurlijk is er véél méér te zeggen over de kwestie van het „een woord (je) krijgen". Dat begrijp je zo wel. Maar ik wou deze keer eens alleen maar de vinger leggen bij die drie échte, èn: echt gekregen „stemmen" of parolen. Je familie, waarover je schreef, moet niet, als je dit briefje laat lezen, raeesmuilen: nou ja, dat ging over Christus en niet over óns, „gewone" mensen. Want ook Christus moest „leeren", zegt de Hebreeërbrief. En daarom is Hij in zijn spreken èn in zijn „bevinding" de hoogste leraar van de zuivere verhouding tussen Gods Woord en onze verspreide aandacht naar buiten èn naar binnen.

Met hartelijke groet, je

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

„EEN WOORD KRIJGEN”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's