GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1892: SPIRITUALITEIT IN HET SPEL?

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. van 't Spijker

Inleiding

Een onderzoek naar de rol die de spiritualiteit gespeeld heeft in het gebeuren rond 1892 wordt bemoeilijkt door een aantal factoren, die samenhangen met de gebeurtenissen van het jaar waarin de Vereniging tot stand kwam. Daarmee bedoelen we niet het feit, dat in het heetst van een kerkelijke strijd de vroomheid zelf, of wat men daaronder verstaat, in geding is, op welke wijze dan ook. Voorbeelden van een zekere vorm van misbruik zijn er voor alle partijen.

Dr. A. Kuyper kon, in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken de beoordeling van de dolerende kerken in verband brengen met de mate der vroomheid, waarover beschikt werd. Hij stelde vast, dat 'althans de godzaligen' onder de gescheiden kerken niet meer staande zouden houden, dat de dolerende kerken valse kerken waren. 1 Daarmee werd de factor van de spiritualiteit op een geheel eigen wijze ter sprake gebracht. Van Lingen sprak over de christelijke gereformeerden eerst, over de dolerenden later op een manier, die een direct oordeel inhield over de stand van het geestelijke leven. 2 Artikelen, over en weer geschreven in De Heraut en in De Wekker brengen de vroomheid niet altijd op een gave manier in geding. Bronsveld beklaagde als kroniekschrijver, als partijdig buitenstaander de afgescheidenen, die met de Vereniging waren meegegaan: 'Het verkeer met de leiders der Doleerenden is bedenkelijk voor 't karakter, en niet bevorderlijk aan den bloei van 't geestelijk leven'. 3

Iedere kerkelijke strijd kan voorbeelden leveren, waarbij men de tegenstander daar tracht te raken, waar zijn gevoelens het meest kwetsbaar zijn: in zijn spiritualiteit.

Ons onderzoek richt ach niet op dit aspect van de gebeurtenissen van 1892. Het is ons te doen om een antwoord op de vraag naar de betekenis van de spiritualiteit voor het al of niet meegaan met de Vereniging. Hoe werd de keuze bepaald en gemotiveerd met argumenten, die teruggingen op de geestelij-

ke ervaring dergenen, die er bij betrokken waren? En vervolgens is het de vraag, op welke manier de kerkeüjke situatie, zoals deze na 1892 toch wel in grote lijnen kwam vast te liggen, van invloed is geweest op de ontwikkeling van een herkenbare spiritualiteit.

De eerste vraag raakt de achtergrond van een kerkelijke keuze, zoals deze voornamelijk te zoeken is in de beleving van de vroomheid. De tweede vraag betreft de invloed, die van de veranderde kerkelijke toestand op de spiritualiteit uitging.

We gaan uit van het feit van de Vereniging en begeven ons niet in de beschrijving of beoordeling van de gebeurtenissen tussen 1886 en 1892. Vanzelf keek men op een verschillende manier tegen die gebeurtenissen aan. Kuyper meende in 1883, dat de afgescheidenen de facto dolerende kerken waren, 4 terwijl omgekeerd de christelijke gereformeerden constateerden, dat Kuyper en de zijnen in werkelijkheid net zo afgescheiden waren geworden als zijzelf. 5 Achter dit onderscheid in beoordeling van een concreet feit lag een geheel verschillende kijk op de Hervormde Kerk. Maar dit verschil vormde, althans voor de verenigende groepen, geen punt van ernstige overweging. Het bleef echter wel een rol spelen bij degenen, die zich in hun geweten bezwaard voelden tegen de Vereniging. Het verschil in beoordeling gaat echter terug op een andere visie op de kerk, zoals deze niet alleen dogmatisch tot uitdrukking kon worden gebracht, maar zoals deze ook in de geloofsbeleving een rol speelde. Een onderzoek daarnaar brengt ons op het complexe gebied van de geloofservaringen, die men met het moderne en vrijwel geaccepteerde begrip spiritualiteit kan aanduiden. We willen trachten iets van dit landschap in kaart te brengen.

De bezwaren tegen de Vereniging

Op de synodetafel, van waarachter ds. W.H. Gispen de laatste kerkelijke bijeenkomst van de Christelijke Gereformeerde Kerk met vaste hand leidde, lag een bezwaarschrift, in gedrukte en in geschreven vorm. Het bestond uit vijf punten, droeg de handtekening van 701 leden en predikanten.® Ds. F.P.L.C. van Lingen te Zetten en ds. Js. Wisse Czn.te Den Haag, hadden voor de verspreiding van het gedrukte stuk gezorgd, ds. H.A. Jonkman te Noordeloos sloot zich bij hun bedenkingen aan.

Zij voerden een pleit voor het recht van de gemeente. Dit laatste was in de verdrukking gekomen, omdat men de manslidmaten in de plaatseüjke kerken niet had gehoord. Daarachter stond de overtuiging, dat een werkelijke vereniging niet een kwestie van kerkelijke vergaderingen alleen kon of mocht zijn. Allereerst ging het de gemeente zelf aan. En deze was naar het oordeel van de bezwaarden niet werkelijk bij de zaak betrokken.

Het tweede bezwaar hield in, dat er een wezenlijk verschil was in de beschouwing van de Hervormde Kerk. Een samenvoeging van elkaar uitsluitende beginselen zou slechts de oorzaak kunnen zijn van eindeloze strijd en verwarring. Men meende deze opmerking te kunnen maken, omdat de gangbare praktijk bij het stichten van dolerende kerken uitging van een fictie. Deze bestond in de idee, dat men de eigenlijke Hervormde Kerk bleef, hetgeen tot uitdrukking werd gebracht door het invoeren van een 'Duplicaatboek', waarin zonder enig onderzoek de namen werden geschreven van Hervormde lidmaten. Deze bezwaren leidden verder tot de constatering dat de wederzijdse liefde ontbrak, die bij het huwelijk van kerkengroepen even noodzakelijk geacht moest worden als bij een gewoon huwelijk.

De tekst van het laatste bezwaar luidt: 'En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangeren der Doleerende Kerken in den laatsten tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de Wedergeboorte en den Heiligen Doop. Wij achten het overbodig dit nader te ontwikkelen. Om zelfs den schijn te vermijden, dat het ons om personen te treffen te doen zou zijn, noemen wij geene namen. Er is in 't publiek genoeg over geschreven, dat U niet onbekend kan zijn'. 7

Men is gewoon om te spreken over een kerkrechtelijk, een historisch en een dogmatisch bezwaar. Inderdaad ging het in het eerste punt over 'het onvervreemdbaar recht der gemeente'. Het hing samen met een van de fundamentele overtuigingen van de Reformatie uit de zestiende eeuw. 8 De vrijheid van een christenmens legt de grondslag voor de vrijheid van de gemeente.

De gang van zaken rond de Doleantie en de ontwikkeling die daarop gevolgd was, had weinig blijk gegeven van affiniteit tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Daarop zag het historische bezwaar, dat doelde op de oprichting van 'vrijgemaakte' kerken of 'ontkomen' gemeenten naast of tegenover een bestaan-

de Christelijke Gereformeerde Kerk. Wederzijdse liefde: wie zou ze in deze omstandigheden verwachten? Het 'overwegende' bezwaar raakte de dogmatische inzichten van A. Kuyper, zoals iedereen natuurlijk wel wist. Zijn opvatting over de wedergeboorte, samenhangend met zijn theologisch inzicht als zodanig, riep grote bedenkingen op.

Van deze bezwaren naar de spiritualiteit is een korte en directe weg. Kerk, gemeente en vroomheid zijn zo rechtstreeks aan elkaar verbonden, dat de eerste de tweede stempelt, maar ook omgekeerd, dat de vroomheid de visie op de kerk bepaalt.

Wederzijdse liefde ontbrak, zo stelde het bezwaarschrift. Kwam dit omdat er inderdaad sprake was van een andere manier van geloofsbeleving?

Het dogmatische bezwaar heeft rechtstreeks betrekking op het gehalte van het geestelijke leven der gemeente, zoals dit, naar de opvattingen van sommigen, in de wedergeboorte haar beginsel vond. Theologie en spiritualiteit naderden elkaar hier wel zeer wezenlijk.

Toch mag men al deze zwaarwegende bedenkingen niet van definitieve betekenis achten. Met opzet werd de tekst van het bezwaarschrift zo geredigeerd, dat er ruimte bleef naar de toekomst. Er werd niet gesproken over een definitief besluit om nimmer tot een vereniging van de twee kerkengroepen te komen. Het bezwaar gold (in het officiële stuk gecursiveerd) die Vereniging, op dit tijdstip en volgens deze voorwaarde. 'Broeders, sluit thans nog niet definitief de door zoovelen gevreesde Vereeniging'. 8

Typen van spiritualiteit

De gebeurtenissen van 1892, die geleid hebben tot de weigering om met de Vereniging mee te gaan, hielden verband met motieven die aan de beleving van de vroomheid zijn ontleend. We onderscheiden daarbij in een poging tot schematisering drie typen van spiritualiteit.

Het eerste ontleende zijn betekenis aan de plaats van de kerk. Het was een puur 'afgescheiden' motief. Het tweede houdt verband met wenselijkheid tot onderlinge erkenning. Het lag achter de bedenking, dat de wederzijdse liefde ontbrak. Het motief werd voornamelijk gehanteerd door degenen die hun oorsprong goeddeels herleidden tot de vroegere Kruisgezinden. Het derde type vertegenwoordigde een trek die herinnert aan het Reveil. Enigszins relativerend ten opzichte van het kerkelijk instituut als zodanig, wordt het gekenschetst door

een sterke belangstelling voor de geestelijke ervaring, gelijk deze in de grote negentiende-eeuwse beweging rond I. da Costa en G. Groen van Prinsterer uitdrukking vond.

Onze poging om de spiritualiteit van degenen die niet met de Vereniging meegingen in kaart te brengen, wil niet te kort doen aan de verscheidenheid, die elk schema doorbreekt. Die verscheidenheid werd onder de christelijke gereformeerden reeds vóór 1892 in ruime mate aangetroffen. Zij bestond voort onder de kleine groep die in het oude spoor wilde blijven, ook nd 1892.

Het eerste type van spiritualiteit treffen we voornamelijk aan bij de oprichters van het kleine blaadje Het Stichtsche Wekkertje, G. Renkema Ezn. en J.H. Wessels, beiden al spoedig ouderling in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Utrecht. 10 Hun opzet met het blaadje was om tot waakzaamheid op te roepen tegen het streven van de leiders van de Doleantie. Een slagwoord, dat hier opgeld deed was altijd weer: 'Het beginsel van 1834', waaraan geen afbreuk mocht worden gedaan. Men wilde de beste kerkelijke tradities uit de afgescheiden kerk met kracht in stand houden en verdedigen. Tegenover het kerkbegrip van A. Kuyper hield men vast aan dat van 1834, waarin de visie op de Hervormde Kerk geheel verschilde.

In deze kring liet men zich leiden door hetgeen tegenstanders van de Doleantie publiceerden in verscheidene tijdschriften en weekbladen. H. Beuker, F.M. ten Hoor boden scherpzinnige analyses van Kuypers kerkelijk en theologisch streven. A. Littooij en L. Lindeboom leverden meer populaire bijdragen, echter niet minder principieel. 11 Het was deze traditie, waarin de orthodoxe gereformeerde theologie een rol van betekenis speelde en die tegelijk open stond voor actuele ontwikkelingen, waartegen dit eerste type van spiritualiteit voornamelijk aanleunde.

Het tweede type vertoont duidelijke trekken van de theologie en spiritualiteit die bij de kruisgemeenten werden nagestreefd. Men kan haar ook rekenen tot

de Drentse richting, waarvan A.W. Kok een vertegenwoordiger was. 12 Op de synode van 1882 te Zwolle sprak W.H. Gispen de hoogbejaarde broeder, die als hospitant de vergadering bezocht toe. Hij verzekerde hem, 'dat het type, door hem vertegenwoordigd, niet veronachtzaamd wordt'. 13 Gispen wist waarover hij het had. Zelf afkomstig uit de kruisgemeenten had hij eerder de stap naar de christelijke afgescheidenen gedaan. 14 Hij had een rol van betekenis gespeeld bij de Vereniging van 1869. Van déze vorm van spiritualiteit was ds. H.A. Jonkman een sprekend voorbeeld. Hij had bij W.A. Kok gestudeerd en werd genoemd als een predikant van de oude stempel, die het ambtsgewaad bleef dragen en daarin gekleed op de vergadering verscheen, waar men besloot om christelijk gereformeerd te blijven.

Ook ds. Js. Wisse Czn. stamde uit kringen die aan de kruisgemeenten verwant waren. 15 Hij diende gemeenten die oorspronkelijk tot deze richting behoorden in Dordrecht, Sliedrecht en 's-Gravenhage. 18 In de hofstad was hij de opvolger van ds. W.G. Smitt, die in het spoor van zijn vader W.W. Smitt met grote energie de gemeente in de Wagenstraat leidde. 17 We kennen het type van de vroomheid die in deze kringen kenmerkend was, uit een aantal geschriften, waaruit blijkt dat de aandacht voornamelijk gericht was op de ervaring van de totale verlorenheid, waarna op een bevindelijke manier de vrijspraak van zonde

en schuld in het geweten werd beleefd. 18 Het mystieke element ontbrak daarbij niet. Opmerkelijk is, dat met dit accent op de 'waarheid in het binnenste' tegelijk het kerkbegrip een sterke nadruk ontving. Men kan vragen of binnen deze kringen de geest van het conventikel uit de achttiende eeuw niet levendig en krachtig was. Men herkende elkaar aan de taal, aan de woorden, aan de bevinding van het geloof. Ook Ph.J. Wessels stamde uit deze kringen, 19

Het derde type van spiritualiteit treffen we aan bij ds.F.P.L.C. van Lingen. 20 Hij was studiegenoot van A. Kuyper en evenals deze in zijn eerste gemeente tot krachtige verandering gekomen. Hij protesteerde bij de hervormde synode tegen de opkomende vrijzinnigheid, 21 behoorde tot de oprichters van de Confessionele Vereniging en was een van de sterkste propagandisten van de Doleantie. Hij preekte in de gebouwen in Amsterdam voor zijn afgezette broeders. Hij examineerde candidaat J.H. Houtzagers toen de organen van de Hervormde Kerk zich daarvoor niet leenden. Hij bevestigde hem op 7 februari 1886 als predikant.

Toen was hij reeds lang verbonden aan het eerste christelijke gymnasium te Zetten. Van Lingen had dit opgericht om daadwerkelijk iets te doen aan de reformatie van de kerk. Hij gaf er met een aantal medewerkers een degelijke klassieke opleiding, gericht op de prediking van het evangelie. Zijn energieke medewerking aan de Doleantie verminderde echter door een kritische houding ten opzichte van de ontwikkeling van de beweging.

Zijn kerkelijk standpunt is duidelijk af te lezen uit het tijdschriftje Petahja, dat hij zelf redigeerde en vol schreef. Van volbloed verdediger van de Doleantie werd hij een principieel criticus. 22 In maart 1891 besloot Van Lingen over te gaan naar de Christelijke Gereformeerde Kerk, een daad, waarvan men het geleidelijk ontstaan kan volgen in zijn tijdschrift. Hij wees nu herhaaldelijk op de noodzaak van een geestelijke eenheid als voorwaarde voor een werkelijke vereniging. Ook was hij het, die de eerste kritiek het horen op Kuypers standpunt inzake de wedergeboorte. 23 Hij verliet zijn gymnasium in Zetten en weigerde de overstap mee te maken naar de Vereniging in 1892, die hem opnieuw zou doen terecht komen bij de dolerenden, wier standpunt hij had afgewezen.

Het was voornamelijk aan zijn activiteit te danken, dat de vergadering in Utrecht werd belegd, die tot het voortbestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk besloot. De oproep daartoe ging van hem uit. 24 De correspondentie, die hij rond deze vergadering met ds.Js. Wisse Czn.voerde was voor de laatste beslissend. 25

Zijn kerkelijk standpunt was niet geheel doorzichtig. Hij bleef in de dolerende gemeenten voorgaan, wanneer men zijn dienst verlangde. 26 Geestelijke eenheid zag hij als de belangrijkste factor voor het samengaan van gelovigen. Zijn visie op de wedergeboorte hing nauw samen met zijn eigen ervaringen, waarin aan de ontwikkeling van het gevoelsleven een ruime plaats was toebedeeld. De kerk behoefde een geestelijk réveil. In de ogen van Van Lingen was een medisch optreden niet voldoende. Dit moest samengaan met een organisatie, die aan de ervaringen der gelovigen ruimte bood.

Evenzo bepleitte Van Lingen altijd weer de noodzaak van de verbinding van wetenschap en vroomheid. 27 Vele malen ging hij met zijn studenten in Zetten

geknield voor in het gebed, overtuigd als hij was, dat dit het beste middel was tot geestelijke groei. Op hem maakte Kuyper meer en meer de indruk van een intellectualist, die ondanks vrome en schone woorden door zijn opvattingen een bedreiging betekende voor de ware vroomheid.

Het waren deze drie typen van vroomheid, die herkenbaar waren op de achtergrond van het gebeuren van 1892, dat leidde tot het voortbestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Van Lingen was kind aan huis in het militair tehuis aan het Wed, waar het betreffende besluit werd genomen. Hij had er menigmaal vergaderd in verband met de zaken van zijn gymnasium. Hij had er deelgenomen aan het examen van candidaat Houtzagers. 28 Hij leidde er de vergadering op 20 juli 1892, waar men beraadslaagde over de stappen die konden worden genomen. Van hem ging de leiding uit, samen met ds. Js Wisse Czn, in wie hij meer en meer een vriend voor het leven had gevonden. 29

Confrontatie met de vroomheid van de Doleantie?

Het is de vraag of en in hoeverre er sprake is van een confrontatie met de leiders van de Doleantie inzake de aard en het gehalte van de vroomheid. Het materiaal dat daarvoor beschikbaar is wijst niet rechtstreeks en terstond in deze richting.

Van Lingen preekte in Zetten. Hij ging voor in gemeenten, waar de Doleantie voet aan de grond had gekregen. Hij trad dikwijls op in de 'bijbellezingen' door de afgezette leraren en hun trouwe medebroeders te Amsterdam in 'de lokalen' gehouden. Zijn preken waren geheel dezelfde als die waarmee hij later zijn gehoor zocht te winnen. Veelal een korte tekst, vaak een enkel woord slechts, waarbij hij te werk ging naar eigen methode. Slechts gewapend met woordenboek en concordantie en voorzien van een redelijke kennis van de gereformeerde dogmatiek uit het tijdperk van de orthodoxie, in de toonzetting van het piëtisme van Francke en Spener, wier bewonderaar hij was, bereidde hij zijn preken voor. Hij placht ze voor te dragen voor de vuist weg en wist daarbij door zijn persoonlijke toon de toehoorders te boeien. Hij zocht het hart van de gemeente en trachtte naar het hart te spreken. Maar hij vergat soms ook

waar hij zijn preken hield: niet op de katheder maar op de kansel. 30 Talrijke korte citaten uit de klassieke wereld van Griekenland en Rome dienden om de algemeengeldigheid van het evangelie te onderstrepen. De algemene openbaring had voor hem betekenis. Maar hij was geheel doordrongen van de waarde van Gods bijzondere openbaring in Christus.

Zo sprak hij samen met vele broeders in 'de gebouwen' te Amsterdam. A. Kuyper, W.F.A. Winckel, B. van Schelven, W. Geesink, J.C. Sikkel, A.H. de Hartog, H. Hoekstra en vele anderen met hen stonden daar voor één en dezelfde zaak. Toch was hij ook hier geheel op eigen verantwoordelijkheid bezig, zoals blijkt uit de aantekening bij zijn eerste preek aldaar gehouden op 25 juli 1886: 'Omdat de Bijbellezingen in 'de lokalen' te Amsterdam niet zijn een gevolg van het stemmen der afgezette Kerkeraadsleden, maar van de belijdenis der waarheid, waartegen Herodes (uit het broedervolk Edom) en Pilatus (de heiden) met het Sanhedrin samenspannen, - niet van Dr. Kuypers schrijven en werken, maar van de genade van den éénigen Koning der Kerke in de harten der Zijnen, verheug ik mij tot deze mede te mogen arbeiden. In onze 'lokalen' wordt gevoeld, dat de ban is weggenomen, welke door het onheilig verband op de Synodale gemeenten drukt; wordt ervaren, dat de Heere zegenend in het midden Zijner belijders is. Voorzeker: de Heere is op weg Zijn volk uit de zeventigjarige ballingschap te verlossen'. 31

De taal is duidelijk: Van Lingen doet mee, maar niet terwille van een kerkelijk spel, dat met de ambtsdragers van de Amsterdamse kerkeraad wordt gespeeld, en evenmin in het directe spoor van Kuypers schrijven en werken, maar omdat hij in de reformatie van 1886 het werk van de Heere herkent in de harten van zijn volk. Om de gereformeerde belijdenis was het hem te doen. Daarvan erkende Van Lingen de grote waarde. Zij wees hem het formeel principe van de kerk: 'Er staat geschreven'. Maar niet minder het materiële principe: 'Gods vrije genade de eenige grond der zaligheid.' In deze lijn lag ook voor hem de vrijheid van de kerk, gelegen in de onderwerping aan het Woord en niet aan een reglementenbundel, waarin de macht van het hiërarchisch instituut tot uitdrukking werd gebracht. 32

Zo nam Van Lingen zijn eigen plaats in temidden van de broeders, die met hem de reformatie van de kerk zochten langs de weg van de Doleantie. Van

een zeer wezenlijk verschil is er met hen in deze jaren geen sprake.

Van Js. Wisse Czn.bezitten we een aantal met de hand geschreven, zorgvuldig uitgewerkte preekschetsen uit het jaar 1886. Het zou interessant zijn om een vergelijking te maken met de preken, die Van Lingen in hetzelfde jaar, soms op dezelfde zondag hield.

Wisse stond in Den Haag, waar het juist in deze tijd kwam tot een nauwer samenleven tussen de gemeente die uit de traditie van de kruiskerken in de Wagenstraat stamde en de van ouds Christelijke Gereformeerde Kerk, die in de Nobelstraat stond. 33 De preken van Wisse kenmerkten zich door ernst, warmte en hartelijkheid. Hij wist de mensen te boeien door zijn persoonlijke en pastorale toon. Hij bezat de gave van het woord en werkte in zijn preken naar een vast model, waarvan hij slechts zelden afweek. Hij bediende zich van de bekende literatuur uit de gereformeerde traditie, waarmee hij in Kampen kennis had gemaakt. Maar hij ruimde ook een plaats in voor de Engelse puriteinse schrijvers. Het opmerkelijke van zijn homiletische arbeid in 1886 was wel, dat zij geheel voorbijging aan de gebeurtenissen in Amsterdam. Wisse's blik was niet nauw. Hij kon op alledaagse en niet-alledaagse gebeurtenissen in Den Haag ingaan. Maar de bredere kerkelijke wereld kwam op de preekstoel niet ter sprake. Hij oriënteerde zich op zijn eigen gemeente en trachtte zondaren te winnen en de gelovigen op te bouwen. Uitgesproken bevindelijk zijn zijn preken niet. 34 Zij systematiseren het geestelijk leven evenmin, maar spreken op de man af over de noodzaak en over de rijkdom van het geloof. Wisse's preken vertegenwoordigen een genre, dat typisch genoemd kon worden voor een bijbelse en confessionele prediking, pastoraal van inslag met een oog voor de vragen van het hart dat God zoekt. Maar daarin was niet zo veel bijzonders. Velen van zijn ambtsbroeders in de Christelijke Gereformeerde Kerk hanteerden deze zelfde normen voor de rechte prediking. Er was sprake van een zekere congenialiteit en conformiteit met de broeders.

Wat de inhoud van de prediking betreft levert een vergelijking met het materiaal dat uit de kringen van de Doleantie afkomstig is geen opmerkelijk verschil op. Bij Wisse is van een confrontatie met de vroomheid van de dolerenden geen sprake. Hij kwam zelfs aan een ontmoeting niet toe, gericht als hij was op eigen gemeente. Van Lingens preken vallen inhoudelijk althans niet uit de toon in een vergelijking met de 'bijbellezingen' der dolerenden in 'de lokalen' te Amsterdam. De gehele serie preken, uitgegeven in drie jaargangen Uit de diepte draagt een bevindelijk en warm karakter. De polemische toon ontbreekt niet. Maar wat verwacht men van preken, gehouden buiten de kerkgebouwen onder zeer bijzondere omstandigheden? Elk leverde aan de martelaars-polemiek zijn eigen bijdrage. Maar van een fundamenteel verschil in bevindelijkheid was er geen sprake. Zodat de conclusie gewettigd lijkt, dat althans in 1886 en de onmiddellijk daarop volgende periode, de spiritualiteit als zodanig geen doorslaggevende rol heeft gespeeld.

Breekpunt: de kerk

Van de spiritualiteit uit gezien had het derhalve niet tot een breuk in het kerkelijk vlak behoeven te komen. De beweging liep eerder in omgekeerde richting. De breuk op het punt van het kerkelijk samenleven was van invloed op de spiritualiteit, die zich na 1892 ontwikkelde.

Daarmee is niet gezegd, dat de factoren, die wél in geding waren niet van betekenis waren voor de beleving van de vroomheid. Van Lingen schreef in Petahja tegen het einde van 1888 (mogelijk ook het begin van 1889) 'Een pijnlijk woord'. Hij bekende de reformatie van '86 te hebben voorgestaan met de krachten die hem verleend waren. Maar de beweging volgde een verkeerde koers. 'Nu zijn mijne bezwaren zóó vermenigvuldigd en zoo gerezen, dat ik openlijk mijn protest moet indienen'. 35 Hij laakte het aangaan van kerkelijke procedures met lichamen die men niet meer erkende. Men had de beroving van de kerkelijke goederen met blijdschap moeten accepteren. Men ging zich te buiten aan het stichten van overdadig prachtige kerkgebouwen, met torens zonder enig nut. De toga was hem een doorn in het oog, de verhuring van zitplaatsen, het gebruik van vervoer op zondag, het ontwerpen van kerkelijke bepalingen, die in uitgebreidheid de reglementenbundel verre overtroffen: het waren allemaal zaken die hem tegenstonden.

Wat vooral zijn bezwaar opriep was de gemakkelijkheid waarmee men zelfs

menigten van oefenaars opleidde, waarbij een schandelijk gebruik werd gemaakt van art. 8 van de kerkorde, dat sprak over singuliere gaven. Waartoe diende de opleiding aan de Vrije Universiteit en wat was de betekenis van zijn eigen arbeid ten behoeve van de vorming van aanstaande dienaren, wanneer de kerk zo ruimschoots de deur opende voor ieder die naar de preekstoel drong? 'De dijk is eenmaal reeds zoozeer doorgebroken dat er geen tegenhouden aan is'. 36

Van Lingen bracht zijn bezwaren op de tafel van de voorlopige synode van de Nederduitse Gereformeerde Kerken. Maar men berichtte hem, dat hij, voordat hij zijn bezwaren publiek had gemaakt, deze in de kerkelijke weg aan de orde had moeten stellen. Een commissie werd benoemd die hem daarover zou onderhouden en tegelijk nam Kuyper hem in De Heraut onder handen op een weinig broederlijke manier. Het geheel droeg niet bij aan een versteviging van de onderlinge verhouding. 37

Deze kritiek op de ontwikkeling van de Doleantie als reformatorische beweging ging gepaard met een theologisch gewichtig punt, dat meer en meer in het centrum zou komen te staan. Kuypers opvatting van de wedergeboorte vond bij Van Lingen geen gehoor. Hij waarschuwde tegen de opvatting van de veronderstelde wedergeboorte bij de doop. 38 En herhaaldelijk wees hij op het feit, dat voor een vereniging van kerken geestelijke eenheid een eerste vereiste was.

Wat in het begin van de Doleantie geen punt van ingrijpend verschil was, werd het gaandeweg meer. Kuypers optreden tegen degenen die niet in alles met hem instemden bleek ook in het geval van Van Lingen weinig scrupuleus, zoals ook bij Gunning, Hoedemaker en De Savornin Lohman het geval was. Het droeg aan een verbroedering niet bij, ondanks alles wat er aan vriendelijkheden in De Heraut werd geschreven. In het persoonlijke vlak deed zich verwijdering voor. In kerkelijk opzicht trad verschil van inzicht aan het licht. Kuypers theologisch standpunt omtrent de doop in relatie met de wedergeboorte kwam daar nog overheen. Het leidde al met al tot een verwijdering, die krachtig doorwerkte in de kerkelijke keus om niet mee te gaan met de Vereniging. Toen deze beslissing gevallen was werkte het kerkelijk standpunt op zijn beurt krachtig in op de ontwikkeling van de spiritualiteit bij hen die rond Van Lingen en Wisse stonden en de combinatie van de twee kerkelijke groeperingen van

de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitse Gereformeerde Kerken afwezen.

Op weg naar een eigen spiritualiteit?

Een combinatie: zo beschouwde Van Lingen en ook Wisse het gebeuren van 1892. Men kon er geen werkelijke eenheid in ontdekken omdat het synodale gebeuren geen eenheid op plaatselijk vlak waarborgde. Van Lingen had van meetaf gewaarschuwd tegen een vereniging, die geen werkelijke, geen geestelijke eenheid zou brengen. Maar waren degenen, die de voortzetting van de Christelijke Gereformeerde Kerk beoogden wél geestelijk een van hart en ziel? De eerste jaren vooral waren voor degenen die de voortzetting wilden zijn van de kerk der Scheiding moeilijk en vol van spanning. Van buitenaf kwamen de christelijke gereformeerden onder zware druk te staan. Dat Van Lingen niet meeging met de Vereniging werd toegeschreven aan onstandvastigheid in zijn karakter. In De Vrije Kerk werd aan hem de hoofdrol toebedacht en er werden vraagtekens gezet bij zijn oprechtheid. 'Heeft Van Lingen zelf niet tientallen van jaren tegen de afscheiding en tegen de Christ. Geref. Kerk uit al zijne macht gestreden? Heeft hij niet vooraangestaan in de rijen der doleerenden in en na '8Ó? '. 38 Dat dsJonkman meedeed was onbegrijpelijk. Hij had op de provinciale synode zonder een enkel woord van tegenspraak of protest voorgestemd voor bijna alle voorstellen die met betrekking tot de Vereniging werden gedaan. Dat ds. Wisse dit standpunt innam wekte het meest bevreemding. Ds.Beuker schreef in De Vrije Kerk: 'Is deze broeder in de zeve des satans? Of is hij door mannen als Van Lingen en Wessels op 't sleeptouw genomen, na enkele persoonlijke onaangenaamheden die hij misschien van sommige individuen kan hebben ondervonden? — Ware dit laatste het geval, dan ware het te wenschen, dat men althans hem niet losliet, maar door ernstige vermaning en broederlijke terechtwijzing nog weer in het rechte spoor trachtte terug te leiden'. 40 Men beschouwde hem niet als iemand die in troebel water zou vissen. 'Maar dat kan het bij Ds. Wisse niet zijn.'

De kritiek van de kant der vroegere dolerenden werd sterker. Van Lingen werd uitgedaagd tot een openbaar debat door enkele van zijn vroegere leerlingen. 41

Hij weigerde, begrijpelijk genoeg, maar de gehele sfeer werd meer en meer vertroebeld, vooral ook doordat de vroegere critici van de Doleantie binnen de kring der gewezen christelijke gereformeerde broeders tot de felste beschuldigingen en protesten kwamen.

Sluiting der gelederen

Dit had evenwel tot gevolg, dat in eigen kring de gelederen werden gesloten. Daaraan was waarlijk ook wel behoefte. Binnen de kleine groep deden zich allerlei spanningen voor. Weliswaar groeide het getal gestadig. Op tal van plaatsen kwamen de vroegere christelijke gereformeerden tot de slotsom, dat er sinds en door de Vereniging wel degelijk iets veranderd was, ondanks de verzekering van het tegendeel. Maar bij deze terugkeer tot de voortgezette Christelijke Gereformeerde Kerk mengde zich ook een aantal lieden, die het moment gunstig achtten, om naar het predikambt te dingen. De leiders van de Doleantie hadden indertijd, zeer tot ongenoegen van Van Lingen, kandidaten opgeroepen voor een onderzoek naar singuliere gaven. Van Lingen had zich daartegen krachtig verzet. Nu deden dezelfde zaken zich voor in de crisissituatie waarin de Christelijke Gereformeerde Kerk verkeerde. Men had moeite om de opleiding, waarvan de wetenschappelijkheid vast diende te staan, tot zijn recht te laten komen, omdat er een roep werd gehoord naar eenvoudige, praktische en bevindelijke predikers. De fricties op dit punt leidden soms tot spanningen, die op de synodes merkbaar werden.

Bovendien heerste er geen eenstemmigheid onder de broeders over allerlei beleidszaken. Een zeer kritisch moment deed zich voor, toen in Suawoude een predikant werd beroepen uit de Gereformeerde Kerken, die daar geschorst was. De hoogbejaarde ds. J.R. Kreulen keerde met zijn gemeente de kerken de rug toe en werd na schuldbelijdenis in de Gereformeerde Kerken opgenomen.

Ouderling J.H. Wessels, een van de eerste voormannen uit Utrecht raakte over de kwestie in een hevig conflict met Van Lingen en schreef een brochure, waarin hij de situatie binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk schetste. 42 Eenheid ontbrak onder de voorgangers. 'Immers vestigt men het oog op de

leeraren, die voorgangers voor het volk daarin moeten zijn, dan ziet men deze samengesteld uit leeraren, van de voormalige Chr. Ger. Kerk, uit leeraren van de eigene opleiding, welke opleiding zelve ook uit tweeërlei oorsprong en richting bestaat, uit leeraren van de Ger. Kerken, van de vroegere kruisgemeenten, uit mannen van art. 8, oefenaars en evangelisten van verschillende richting; terwijl men ook in de leden dezelfde verschillende richtingen aantreft'. 43

Wessels klaagde er over, dat zo velen het beginsel van de afscheiding niet kenden, ja, dat er velen waren, die vroeger heftig tegen haar gestreden hadden. De eenheid ontbrak: 'Alle bestaande richtingen, zich bewegende op het terrein van het Christelijke kerkelijke leven, vindt men in haar vertegenwoordigd. Dit is uiteraard ook zeer wel te verklaren door de verschillende opleidingen tot het ambt en in de leer der waarheid. Dien ten gevolge werkt dit ook de verschillende begrippen onder de leden in de hand. Ook op het terrein van het geestelijk leven, kan men evenmin de gewenschte eenheid vinden, terwijl de bedorven mystiek den boventoon voert en de meeste aanhangers heeft'. 44

Wessels meende, dat de leer van de veronderstelde wedergeboorte weliswaar fel bestreden werd, maar hij waagde de stelling, dat er juist op dit punt onder de eigen broeders allerminst overeenstemming was. Zij zouden niet eens in staat zijn om eenparig een doopsleer op te stellen. En wanneer een van de leidslieden als zijn oordeel uitsprak, dat bij Jacob de wedergeboorte eerst in Pniël was begonnen, dan was dit voor hem een ander uiterste dan dat van de Gereformeerde Kerken B. 45 Van Lingen had zich in deze zin uitgesproken. 46 Wessels ontzegde hem het recht om op de doopsleer zo sterk de nadruk te leggen: van meetaf maakten de christelijke gereformeerden bezwaar tegen Kuypers leer. 47 'Toch was dit niet de hoofdoorzaak van het terugtrekken; allereerst was dit het beginsel der scheiding, hetwelk men in en door de vereeniging rekende prijs gegeven te zijn. Later is meer den nadruk gelegd op

de Doopsleer.' 48

In de conflictsituatie rond de kwestie Suawoude kwamen de onderliggende stromingen aan het licht. Toch leidden deze niet tot een gehele scala van scheuringen en conflicten. Ofschoon men moet zeggen, dat de spanningen bleven, ook al gingen zij bij tijden ondergronds, er groeide toch een zekere verbondenheid.

Was dit 'het beginsel van de Afscheiding"? Was het het saamhorigheidsgevoel van de vroegere kruisgemeenten, met hun eigen spiritualiteit? Of was het de dieper liggende overtuiging, dat een gemeenschappelijke heilservaring banden schept, die stand houden ondanks allerlei spanningen en conflicten?

Samenbindende factoren

Op drie factoren kan in dit verband gewezen worden. Allereerst op de groeiende samenwerking tussen Van Lingen en Wisse. De eerste had in de gehele procedure, die leidde tot de vergadering in Utrecht waar men tot voortbestaan besloot, het voortouw genomen. De rector van het gymnasium voerde ook het bestuur in de gehele beleidsvorming. Maar hij werd met een oprechte vriendschap verbonden aan Wisse. Ze vulden elkaar aan. Wisse, praktisch, pastoraal, met een zin voor de werkelijkheid, in eenvoud naast de mensen staande, won het vertrouwen van Van Lingen, die meer op zijn gevoel afgaande, niettemin ook de stem van het wetenschappelijke verstand haar rechten gaf. Wisse was al met al een praktisch dogmaticus. Van Lingen was een door en door bevindelijk biblicist, maar naar streng klassiek literaire en wetenschappelijke standaard. Tegelijk was hij een piëtist, blijkens zijn warme belangstelling voor Francke, Spener, Von Zinzendorf en anderen, die hij graag citeerde. Van Lingen kon zich fel keren tegen het in zijn ogen ij dele roepen, dat iets gereformeerd moest zijn en dat het om vast te stellen óf iets gereformeerd was, voldoende was om orthodox-gereformeerde dogmatici uit de zeventiende eeuw te citeren. Hij kon eveneens vrij relativerend omgaan met het kerkbegrip, anders dan Wisse, die in dit stuk van zaken meer confessioneel dacht. Maar zij vonden elkaar, zij vulden elkaar aan, zij waardeerden elkaar en zij namen sémen de leiding.

Op welk punt vonden zij elkaar? Op geen ander dan op dat van de authenticiteit van het geloof, dat in de ervaring der dingen een herkenningspunt heeft gevonden. Dit was de tweede factor van betekenis. Zij ontmoetten elkaar daarom in het afwijzen van elke vorm van wijsgerige dwang tot systematiseren.

Waarachtige bekering moest blijken, niet in het beheersen van een stelsel van waarheden op zichzelf; niet in het dwingende theologische consequente redeneren, dat tot abstracties voerde, zelfs tot innerlijke tegenstrijdigheid, en vooral tot een afwijken van de 'eenvoud van de Schriften'. Toch was hun theologie geen ervaringstheologie, die uitgangspunt koos in de gelovige, herboren mens. Theologie van het Woord was het waarvoor zij zich hebben ingezet met grote aandacht voor de Geest, met Christus als middelpunt. Theologie met een missionaire spits: 'Wie zielen wint is wijs.'

Daarbij werden wetenschap en vroomheid aan elkaar verbonden en de middenweg gezocht tussen het intellectualisme en de mystiek, beide met kracht afgewezen. Toen de opleiding, waartoe van meetaf werd besloten en waaraan Van Lingen en Wisse hun krachten wijdden, vruchten begon af te werpen, ontstond er uit de veelheid en variëteit van stromingen toch een herkenbaar type van spiritualiteit. Aandacht voor de ontwikkeling van het geestelijke leven was daarbij opvallend. Nadruk op het bevel tot geloof werd gewenst, maar evenzeer een accentueren van het geloof als gave. Exegese en dogmatiek dienden structuur te geven aan de preek. Men trachtte te voorkomen, dat de 'toepassing" zo algemeen werd gehouden dat ze bij iedere tekst kon passen. Concrete, schriftuurlijke, geestelijke prediking: het was hetgeen de opleiding op het oog had en waarin met verloop van tijd een bepaalde eenheid viel op te merken.

Een derde factor van betekenis, van steeds groter gewicht, was de ontwikkeling, die zich binnen de Gereformeerde Kerken voordeed met betrekking tot de leeropvattingen van A. Kuyper. Van Lingen had zich als eerste binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk, die zich in 1892 heroriënteerde, sterk verzet tegen diens opvattingen. Hij plaatste de zijne er tegenover, die niet door een ieder werden gewaardeerd en overgenomen.

Wél bleek het verzet tegen Kuypers extreme opvattingen, de radicale afwijzing van de veronderstelde wedergeboorte, te werken als een punt waarop men elkaar vond. Men kan daarbij een eenvoudig pastoraal motief herkennen: Kuypers leer doodt het missionair élan, neemt de kracht uit het pastoraat weg, en is een dodelijk gevaar voor de gemeente die onderweg is.

Maar daarnaast ontwikkelde zich ook een sterk theologisch verzet, dat Kuypers theologie afwees vanwege haar wijsgerige, idealistische beschouwing. Op scherpzinnige wijze werd dit theologisch motief uiteengezet door een van de eerste leerlingen van de eigen opleiding, Hector Janssen te Leiden. Hij oordeelde dat Kuyper de gereformeerde theologie in een geheel nieuwe richting had gestuurd. Intellectualisme was het gevaar, dat dreigde van de kant van de

'geregenereerde rede', die hoe langer hoe meer de leidsvrouw wordt bij de uitlegging van de Schrift.

Gevaarlijk was deze weg, zo meende Janssen, omdat de levende waarheid gevaar liep om tot abstracte formules te worden herleid. 'Omdat het 'zuiver in de leer' dan hoe langer hoe meer de onfeilbare toetssteen der zaligheid worden zal, zonder dat er met denzelfden nadruk op eene waarachtige vernieuwing des harten en een totale ommekeer des levens zal worden aangedrongen. Wij gelooven zelfs dat onze hedendaagsche Geref. Theologie op eene meer dan bedenkelijke wijze naar de diepten der scholastische wateren aftrekt, tot groote schade voor het geestelijke leven der gemeente. De machtige wijsgeerig aangelegde geest van Dr. Kuyper is aan dit alles niet vreemd.' 49

De theologie werd geleid op de paden van het speculatieve denken. En daartegen tekende H. Janssen, wel uit naam van alle christelijke gereformeerden protest aan.

Maar dit deed hem de ogen niet sluiten voor het feit, dat de eenheid der gereformeerden bevorderd diende te worden. Hij schreef, dat het meer dan ooit tijd was om elkaar te zoeken. Daarbij bedoelde hij met name degenen die in de Gereformeerde Kerken als A-broeders de beginselen van de Afscheiding trachtten te bewaren. 'Kerkrechtelijk zijn wij gescheiden, maar in den wortel voel ik mij, en zeer velen met mij, één met allen, die in de Geref. Kerken voor datzelfde beginsel strijden en het niet kunnen en willen loslaten.' 50 Toen P.J.M. de Bruin hem daarop ia De Wekker openlijk aanmaande tot waakzaamheid 51 antwoordde Janssen: 'Ik geloof met u, dat er veel gewaakt, maar dat nog veel meer moet gebeden worden'.

De besluiten van 1905 versterkten het besef, dat het geestelijke leven van de gemeente door de beschouwingen van Kuyper in gevaar kwam. Zij vormden een bevestiging, dat de keus om in 1892 niet mee te gaan, een goede was geweest. Maar zij deden ook het verlangen herleven naar een werkelijke kerkelijke eenheid met allen die zich geestelijk verbonden wisten. Ook dat was een aspect van de spiritualiteit van degenen die de stap van de meerderheid in 1892 niet meemaakten. Op die grond schreef H. Janssen als zijn overtuiging, 'dat het meer dan ooit tijd is, dat die allen elkander zoeken'. 52

Hij bedoelde met 'die allen' degenen die met hem het gevaar zagen van het

intellectualisme, dat een bedreiging vormde voor de ware vroomheid. De voortgang van de geschiedenis né 1905 heeft zowel binnen de Gereformeerde Kerken als binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk aan de ontwikkeling der dingen een geheel ander verloop gegeven. Maar de stem van H. Janssen werd niet tot zwijgen gebracht. Zij werd van tijd tot tijd vernomen, mede als uitdrukking van een spiritualiteit, die bij de eenvoud van de Schrift wil leven in waarachtig geloof samen met allen, die in de bijbel de stem vernamen van de grote Herder der schapen, de Koning van de kerk.


1. A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken, aan de zonen der reformatie hier te lande op Luthers vierde Eeuwfeest aangeboden, Amsterdam 1883, blz. 199.

2. Petahja, 1* jrg., blz. 58w.; 124v. 2* jrg., blz. 180w.

3. Stemmen voor Waarheid en Vrede, jrg. 1892, blz. 622-627; zie daarbij de reactie van A. Brummelkamp Jr, in De Vrije Kerk, 18* jrg. 1892, blz. 391-403.

4. Tractaat, blz. 199.

5. Dit inzicht baande de weg tot de Vereniging.

6. Handelingen van de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland in de 9 zittingen door haar gehouden te Amsterdam, van 7-17 Juni 1892, Leiden 1892, blz. 13-18.

7. A.w., blz. 17.

8. Zie slechts Luthers geschrift uit 1523, Dass eirte christlichc Veisammlung oder Gemeine Recht oder Macht habe, alle Lehre zu urteilen and Lehierzu berufea, ein- uad abzusetzen, Grund vnd Ursach aus der Schrift, Weimarer Ausgabe 11, S. 408ff.

9. Vgl. A.w., blz. 17.

10. Op vrijdag 6 juli 1888 verscheen het eerste nummer van Het Stichtsche Wekkertje, bedoeld als een veertiendaags blaadje, op 21 december werd het een wekelijks verschijnend periodiekje, een jaar later werd de naam veranderd in Het Wekkertje. Op 23 september 1892 werd het De Wekker. Orgaan der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Het blad maakte 11 oktober 1991 de honderdste jaargang vol.

11. B. de Groot, 'Gevolgd vanaf de zijlijn. De 'Afgescheiden' pers over Kuyper tussen 1871 en 1892', in: D.Th. Kuiper e.a. (red.), Jaarboek voorde geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 4, Kampen 1990, blz. 82-119.

12. Over de richtingen in de Christelijke Gereformeerde Kerk: C. Veenhof, Prediking en uitverkiezing, Kampen 1959. Een eigenaardig voorbeeld van de spiritualiteit van A.W. Kok in diens Veertigjarige Evangeliebediening. Feestrede, Hoogeveen 1882. Zie ook J. Kok, Meister Albert en zijn zonen Uit de geschiedenis der Afscheiding in Drenthe, Kampen 1984 3 .

13. Handelingen van de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden van den lSen tot den 30en Augustus 1882, in het kerkgebouw der Chr. Ger. Gemeente te Zwolle, Kampen 1882, blz. 40v.

14. J.C Rullmann, Een man van singuliere gaven. Ds W.H Gispen (1833-1909) ia zijn leven en werken geschetst, Delft 1933.

15. J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Zeeland, 1834-'69. Deel II, Walcheren, Schouwen- Duiveland, Tholen en Sint Philipsland, Barneveld 1989, blz. 131-139.

16. C. Smits, De Afscheiding van 1834. Tweede deel, Classis Dordrecht c.a., Dordrecht 1974, blz. 147-161; 323-329; De Afscheiding van 1834. Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden, Dordrecht 1986, blz. 375-391.

17. J. Schipper, Eben-Haezer. Geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten van Den Haag en Scheveningen, Utrecht 1982, blz. 90-94. Over de geestelijke instelling van de Kruisgemeenten in hun relatie tot de Christelijk Afgescheidenen: N J. Engelberts, De Gereformeerde Kerk in Nederland, haar recht verdedigd en haar statuut geschetst. Op last der Algemeene Synode uitgegeven, Zwolle 1869. Enig inzicht in het klimaat van de Wagenstraatgemeente te 's-Gravenhage geeft het geschrift van F. Boers Czn, Ouderling bij de Gereformeerde Kerk onder het Kruis te 's-Gravenhage, Schibboleth en Sibboleth, of het onderscheid tussen den waren en den in schijn geloovigen beleider(sK), tot troosten bemoediging des eenen en tot ontdekking des gevaarvollens toestands des anderen, Monster 1860.

18. W.W. Smitt, Waar openbaart ach de Gereformeerde Kerk in Nederland? Of aanwijzing van het kerkelijk standpunt der Gereformeerde Kerk, onder het kruis, tegenover de Hervormden en de Christelijk Afgescheidenen, Zwolle 1845.

19. Wessels en Wisse waren studievrienden. Ze deden op dezelfde dag hun candidaatsexamen en onderhielden daarna een nauw contact, waaruit mede de gang van zaken in Zierikzee in 1892 te verklaren valt. Over ds.Ph J. Wessels het bericht van diens broer in Jaarboekje der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland voor het jaar 1904, Mengelwerk, 'Bij het portret van Ds. Wessels', blz. 24-36.

20. W. Ruiter, De man in de schaduw. Ds. Van Lingen, strijder voor het christelijk middelbaar onderwijs en kerkherstel, Franeker, z.j. [1965]; zie: BLNP, Deel 1, blz. 126-128, het artikel van A. de Groot met de daar genoemde literatuur; verder W. van 't Spijker, "Petahja' (Vrijgemaakte des Heeren), Spiegel van een vervreemding. De overgang van F.P.L.G van Lingen van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (Doleerende) naar de Christelijke Gereformeerde Kerk in het licht van zijn maandblad', in: Documentatieblad voor de Nederiandsche Kerkgeschiedenis van de 19e eeuw, nr. 27 (sept. 1987), blz. 92-108; ook in: C Augustijn, W.H. Neuser en HJ. Selderhuis, Geest, Woord en Kerk. Opstellen over de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme door W. van 't Spijker, Kampen 1991, blz. 205-218; dezelfde, "Vloeit dan uit ene zelfde fontein het zoet en het bitter? ' Brieven van F.P.L.C. van lingen aan A. Kuyper", in: Documentatieblad voor de Nederiandsche Kerkgeschiedenis van de 19e eeuw, nr. 26 (mei 1987), blz. 29-46.

21. Handelingen van de Algemeene Synode der Nederiandsche Hervormde Kerk ten jare 1862, 's-Gravenhage 1862, blz. 434-437.

22. Petahja, 2* jrg., nr. 12, blz. 180-184.

23. Petahja, 4 e jrg., nr. 11, blz. 168-175.

24. Van Lingen aan Beuker, 4 augustus 1892: 'De oproeping tot de vergadering is juist van mij uitgegaan', zie: De Vrije Kerk. Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland, 18" jrg, Leiden 1892, blz. 412.

25. A.W., blz. 412.

26. Dit bleef doorgaan ook na de Vereniging: 'Desniettemin heb ik verklaard en herhaalde dit nog in 't laatste Nr. van "t Wekkertje', dat ik bereid ben tot hulpe waar ik kan. Jaren lang heb ik geheel belangeloos te Zetten eiken Zondag in de Doleerende Kerk voorgegaan. Desgelijks eiken Zondag in Randwijk ... Ik twijfelde geen oogenblik om dit na de vacantie voort te zetten. Ik bleef en blijf dus alles ook voor de doleerenden doen wat ik kan', a. w., blz. 411.

27. Een krachtig pleit daarvoor in de jaargangen van Petahja. Zie ook: Wasdom. Rede tot opening van den cursus 1906-1907aan de Theologische School te Rijswijk, gehouden 11 september 1906, Utrecht z.j.

28. D. de Wit, Kudde en heider. Van kerkelijk Koolwijks verleden en heden, Utrecht 1911, blz. 87-110.

29. Js. Wisse Czn, Gedachtenisrede uitgesproken in de Eben-Haëzer-kerk der Christelijke Gereformeerde Gemeente te 's-Gravenhage na 25-jarige Evangeliebedieng op zondag23 October 1893, Utrecht 1898, blz. 27, 31.

30. Uit de diepte. Bijbellezingen door afgezette leeraren en hun trouwe medebroeders te Amsterdam in 'De Lokalen' gehouden 1886-1887, Amsterdam 1887, blz. 215, waar Van Lingen zijn excuus maakt dat vele citaten in de vorige preek onvertaald bleven.

31. A.w., blz. 100.

32. Uit de diepte, 1887-1888, Amsterdam 1888, blz. 764-767.

33. Begin januari 1892 kwam het tot een ineensmelting van de beide gemeenten, 'op verlangen en met goedkeuring van beide gemeenten'. Vanaf 1 januari 1892 was er slechts één gemeente in Den Haag, met twee leraren, twee kerkgebouwen, één kas, één dienstregeling en één kerkeraad. In deze zelfde tijd werden ook gezamenlijke weekdiensten gehouden met de Ned. Geref. Kerk (de dolerende gemeente), waaraan Wisse ook zijn medewerking verleende. Het Wekkertje, 4' jrg., nr. 26.

34. Opheldering daaromtrent geeft een artikel van zijn hand over bevindelijk preken in De Wekker, 18® jrg. nr. 30. 'Natuurlijk zou zelfs Paulus in een tijd als de tegenwoordige niet aan de critiek zijn ontkomen, welke den een doet zeggen dat de prediking te onderwerpelijk, en den ander dat zij te voorwerpelijk is. Wie Christus predikt, die predikt het Woord, en wie het Woord predikt, die predikt het evangelie, waar Christus middenpunt en hoofdinhoud van is'.

35. Petahja, 2° jrg., nr. 12, blz. 180.

36. A.W., blz. 182v.

37. W. van 't Spijker, "Vloeit dan uit eene en dezelfde fontein het zoet en het bitter? '.

38. Petabja, 3" jrg., blz. 67w.; 4 e jrg. blz. 168w.

39. De Vrije Kerk, 18 e jrg, blz. 385.

40. A.W., blz. 386.

41. Het gebeuren gaf aanleiding tot het verspreiden van enkele brochures: Scheurmakerij of niet? Toelichting der Stellingen waarover Ds. Van Lingen es. de Openbare Samenspreking weigerden, voorafgegaan door een openbaren brief aan Ds. P.P.L.C van Lingen. Door deputaten der Classis Amersfoort Hilversum 1894; Bij wie de schuld? Antwoord van F.P.LC van Lingen, Docent der

Theol. School van de Christ Gereformeerde Kerk, op 'Scheurmakerij of niet? . Ten voordele der Theol. School, Utrecht 1895. Zie het artikel van Van Lingen ter zelfverdediging in De Wekker, ll e jrg. nr. 11.

42. J.H. Wessels, Een kijkje op Suawoude. Voor allen die belangstellen in de kerkelijke kwestie aldaar, Utrecht 1899; dezelfde, Antwoord aan' De Wekkef op hare bedenkingen tegen ons'Kijkje op Suawoudef, Utrecht 1899.

43. J.H. Wessels, Benige beschouwingen omtrent den kerkelijke toestand van en na 1892, Utrecht 1899, blz. 41v.

44. A.W., blz. 44.

45. A.w., blz. 45.

46. Mogelijk doelde Wessels op een artikel van Van Lingen in De Wekker, 11® jrg., nr. 29.

47. J.H. Wessels, Historische mededeelingen over de Scheiding en de Doleantie benevens de gronden waarop de Christ. Geref. Kerk in Nederland is blijven voortbestaan ook na de Vereeniging van Juni 1892, uitgegeven op last van de synode van 1894, Utrecht 1894, blz. 29: 'Wij zijn en blijven de Christ. Geref. Kerk, omdat door de vereeniging de leer der wedergeboorte bij den Doop niet alleen werd geduld, maar daaraan plaats verleend in de vereenigde Kerken en aan de Vrije Universiteit den discipelen wordt ingeprent.'

48. A.W., blz. 48.

49. De Wekker, 17® jrg. nr. 52.

50. De Wekker, 17® jrg. nr. 41.

51. De Wekker, 17® jrg. nr. 40.

52. De Wekker, 17" jrg. nr. 41.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1992

DNK | 110 Pagina's

1892: SPIRITUALITEIT IN HET SPEL?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1992

DNK | 110 Pagina's