GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

‘Met het ergste vuil wordt gesmeten’

A.A. van Ruler in botsing met J.J. Buskes Jr. en I.A. Diepenhorst

51 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de zomer van 1946 schrijft Arnold Albert van Ruler (1908- 1970) een korte notitie met betrekking tot zijn enkele maanden eerder begonnen politieke loopbaan. De openingszin luidt: ‘De Protestantse Unie heeft een echec geleden’.1 De Protestantse Unie is een enkele maanden eerder opgerichte politieke partij. Van Ruler heeft zich opgeworpen als haar geestelijk leider. Dat was voor hem een weg om zijn theocratisch visioen gestalte te geven. De deelname van de Protestantse Unie aan de verkiezingen van 17 mei 1946, de eerste parlementsverkiezingen na de Tweede Wereldoorlog, loopt uit op een teleurstelling. De partij behaalt onvoldoende stemmen voor een zetel in de Tweede Kamer.

Later in zijn notitie schrijft Van Ruler: ‘Met het ergste vuil wordt gesmeten’.2 Die zin heeft betrekking op uitlatingen van de Amsterdamse predikant J.J. Buskes Jr. (1899-1980) en de gereformeerde jurist I.A. Diepenhorst (1916-2004). Met beiden is Van Ruler in het voorjaar van 1946 ernstig in conflict gekomen.

In deze bijdrage sta ik stil bij beide botsingen. Ter inleiding is het noodzakelijk eerst kort aandacht te schenken aan Van Rulers theocratisch visioen, de Protestantse Unie en de reacties op Van Rulers boek Religie en Politiek door leden van de redactie van het weekblad In de Waagschaal.

Een theocratisch visioen

Van Ruler heeft een groot deel van zijn leven een theocratisch visioen gekoesterd.3 De vroegste wortels liggen in zijn jeugd. Hij groeit op in Apeldoorn. Tijdens catechisaties brengt de confessionele predikant Gerrit Bolkestein (1883-1929) hem in aanraking met het werk van Ph.J. Hoedemaker.4 Dit zal voor hem de belangrijkste inspiratiebron voor de theocratie blijken te zijn. Tijdens zijn studiejaren te Groningen is het hoogleraar G. van der Leeuw die Van Ruler ‘door zijn universeel culturele belangstelling’ beïnvloedt. Deze beïnvloeding duidt hij zelf nader aan als ‘versterking en verruiming van mijn theocratische denken’.5 Ook hoogleraar Th.L. Haitjema, die zelf ook een theocratisch ideaal koesterde, heeft Van Ruler hoogstwaarschijnlijk beïnvloed. Tot aan zijn dood zal Van Ruler aan zijn visioen vasthouden. Illustratief daarvoor is wat hij opmerkt in een in 1969 door George Puchinger afgenomen interview: ‘In onze tijd kan men om de idee van de theocratie alleen maar lachen, maar ik ben ervan overtuigd dat men in de éénentwintigste eeuw zal merken dat dit de clou van de hele grap is’.6

In hoeverre Van Ruler zich tijdens zijn studiejaren te Groningen (1927-1933) heeft bezig gehouden met de theocratie is niet duidelijk. In uit die tijd bewaard gebleven documenten vindt men geen aanwijzingen die daarop duiden. Tijdens zijn studiejaren en gedurende de eerste jaren als predikant in de pastorie van het Friese Kubaard (1933-1940) beweegt Van Ruler zich voornamelijk in barthiaanse sporen. Kritiekloos leest hij alles wat Barth schrijft. Barth is voor hem – zinspelend op het logo van het Britse platenlabel HMV – ‘His Master's Voice’.7 Later komen de twijfels en de vragen ten aanzien van Barths theologie op. Zeker na zijn verhuizing (1940) naar Hilversum, waar hij evenals in Kubaard zeven jaar hervormd predikant zal zijn, slaat hij theologisch een eigen weg in.

De jaren veertig zijn voor Van Ruler een tijd van intensieve studie. Een belangrijk onderdeel van die studie betreft de theocratie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een omvangrijk – 249 met de hand geschreven pagina's in twee cahiers – manuscript onder de titel ‘Kerk en staat’. Dit onvoltooid gebleven document wordt bewaard in het Archief Van Ruler en dateert uit ongeveer de jaren 1942-1943.8 Uit diezelfde jaren dateert een reeks lezingen, die in 1945 onder de titel ‘De kerk, de wereld en het Woord’ is gebundeld in zijn boek Religie en politiek.9 Zeer opmerkelijk daarin zijn twee lezingen onder dezelfde titel ‘De waarde van het Oude Testament’, waarin voor het eerst de these opduikt dat het Oude Testament de ‘eigenlijke bijbel’ is en het Nieuwe Testament ‘niet meer is dan het lijstje met vreemde woorden ter nadere verklaring achterin’.10 Deze reeks lezingen vormt de opmaat voor een tweede reeks van veertien lezingen onder de overkoepelende titel ‘Theocratische grondlijnen’, die het omvangrijke tweede deel vormt van Religie en Politiek.11

Zo ontvouwt Van Ruler in dit boek stap voor stap zijn ideeën over de theocratie. Het hart wordt gevormd door de verhouding van kerk en staat. Van Ruler streeft naar ‘een staat met de bijbel’. Dat wil zeggen een staat geregeerd door een overheid die zelf de bijbel ter hand neemt en leest en daardoor haar beleid laat bepalen. Naast de overheid staat de kerk, die profetisch tot de overheid spreekt. Ofschoon Van Ruler erkent dat de theocratie altijd een torso zal blijven, kan het niet blijven bij woorden alleen. De theocratie moet naar zijn mening daadwerkelijk gestalte krijgen in de naoorlogse Nederlandse samenleving. Hoe hij zich dat voorstelt, blijkt in ‘Theocratische grondlijnen’ bijvoorbeeld uit de these dat binnen de theocratie ‘overheidsfuncties en de belangrijkste ambten en ook de vertegenwoordigende lichamen alleen openstaan voor die van de ware religie zijn’.12 Deze uiterst radicale these duidt hij in zijn boek Visie en Vaart (1947) aan als het ‘summum’ van theocratie.13 In dit boek Visie en Vaart beschrijft Van Ruler ook enkele andere – uiterst omstreden – concretiseringen van de theocratie, namelijk pleidooien voor een nationale radio, handhaving van de koloniale status van Nederlands-Indië en invoering van de doodstraf.14

De Protestantse Unie

In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 17 mei 1946 raakt Van Ruler – ondanks dat hij in Religie en Politiek laat blijken bezwaren te hebben tegen (christelijke) politieke partijvorming!15 – betrokken bij een nieuwe politieke partij: de Protestantse Unie.16 Deze vindt haar wortels in twee reeds bestaande stromingen. De ene is de in 1921 opgerichte maar sinds 1937 niet meer in de Tweede Kamer vertegenwoordigde Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, die streefde naar een gereformeerde theocratie. De andere wortel bestaat uit ontevreden leden van de Christelijk-Historische Unie, die zich niet kunnen vinden in het streven (begin 1946) van het bestuur van de chu om toenadering te zoeken tot de antirevolutionairen.

Een van deze ontevredenen is het chu-kamerlid J.M. Krijger.17 Hij neemt het initiatief om vertegenwoordigers uit beide stromingen met elkaar in gesprek te brengen. De eerste besprekingen vinden plaats op 14 maart 1946. Twee weken later, op 1 april, wordt besloten onder de naam ‘Protestantse Unie’ deel te nemen aan de verkiezingen. Volgens Paul Aalders staan Krijger, Van Ruler en de Haagse predikant H.E. Gravemeyer (oud-voorzitter van de hgs) aan de basis van dit besluit.18 Een broer van laatstgenoemde, ds. K.H.E. Gravemeyer, die enkele keren deelneemt aan de besprekingen, maar vanwege zijn kerkelijke werkzaamheden – tijdens de oorlogsjaren was hij secretaris van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk; van 1946-1952 zou hij optreden als ‘algemeen gedelegeerde’ – afziet van een actieve rol binnen de partij, zou de naam ‘Protestantse Unie’ hebben bedacht.19

Van Ruler ontwikkelt zich in korte tijd tot de geestelijk leider van de nieuwe partij. Hij heeft veel invloed op de beginselverklaring waarmee de Protestantse Unie de verkiezingen ingaat. De eerste drie artikelen, die de geest van Van Rulers ideeën over de theocratie ademen, luiden:

1. Het Woord Gods is het richtsnoer voor de Overheid.

2. De profetische taak der Kerk tegenover Overheid en Volk moet erkenning vinden.

3. Het reformatorische karakter van Nederland worde bewaard’.20 Op 25 april 1946 houdt Van Ruler de hoofdrede op de eerste algemene vergadering van de Protestantse Unie: ‘Politiek is een heilige zaak’. Deze wordt als brochure uitgegeven.21 Voorts schrijft Van Ruler artikelen en spreekt hij op verkiezingsbijeenkomsten. Hij wordt gevraagd om lijsttrekker te worden bij de verkiezingen, neemt dit in beraad, maar ziet er uiteindelijk vanaf.22 Zijn vroegere hoogleraar en latere promotor Haitjema speelt een belangrijke rol in dit besluit.23 Wel aanvaardt hij de vijfde plaats op de kandidatenlijst voor de verkiezingen.24 Ten slotte houdt hij twee dagen voor de verkiezingen een toespraak voor de radio over ‘Ons cultureel-sociaal program’.25 Deze toespraak ademt de geest van wat hij een jaar later op de tweede algemene vergadering van de Protestantse Unie op de noemer zal brengen van: ‘theocratisch socialisme’.26

De parlementsverkiezingen van 1946 lopen zoals gezegd uit op een teleurstelling. De Protestantse Unie behaalt onvoldoende stemmen voor een zetel in de Tweede Kamer. In de notitie waarmee ik deze bijdrage begon, troost Van Ruler zichzelf met de gedachte zijn stem ‘met vrede in het geweten uitgebracht’ te hebben – ‘op welke partij zou men anders stemmen?’27 Hij zal nog enkele jaren bij de partij betrokken blijven.

‘In de Waagschaal’ contra ‘Religie en Politiek’

Wanneer in december 194528 Religie en Politiek verschijnt, krijgt dit boek veel aandacht. De eerste die – voor zover ik weet – reageert, is Klaas Schilder (1890-1952), de voorman van de Vrijmaking van een jaar eerder. Vrijwel onmiddellijk na verschijning zal hij het boek ter hand hebben genomen, want reeds op 15 december 1945 schrijft hij er een meer dan paginagroot en uiterst kritisch artikel over in het weekblad De Reformatie. Hij verwijt Van Ruler ‘abstraherend denken’.29

Enkele weken na Schilder neemt de Amsterdamse predikant K.H. Kroon (1904-1983) de pen op voor een eveneens meer dan paginagroot hoofdartikel in het weekblad In de Waagschaal. Van Rulers boek is naar het oordeel van de redactie van dit weekblad – waartoe naast Kroon onder meer de theologen K.H. Miskotte, J.J. Buskes Jr., D. Tromp en de jurist G.H. Slotemaker de Bruïne behoren – namelijk ‘van te ingrijpende en gevaarlijke aard’ om het te bespreken in de gewone boekenrubriek.30 De titel van Kroons artikel, ‘Theocratie en democratie’, duidt aan waarom Religie en Politiek zo'n gevaarlijk boek zou zijn. Op de wijze waarop Van Ruler de theocratie belijdt en omschrijft, loopt de democratie gevaar.

Opvallend is dat, terwijl Kroon de indruk wekt namens de hele redactie van In de Waagschaal te schrijven, een van de andere redactieleden enkele maanden later óók de pen opneemt om Van Ruler te bestrijden. Dirk Tromp (1888-1948), evenals Kroon hervormd predikant te Amsterdam, schrijft in oktober 1946 een lang (ruim dertien pagina's tellend) artikel over Van Rulers Religie en Politiek in het blad Vox Theologica. Evenals Kroon doet hij dat onder de titel ‘Theocratie en Democratie’.31 Ook Tromp rekent scherp af met Religie en Politiek. Hij typeert de wijze waarop Van Ruler over de theocratie schrijft als ‘gedroomd paardrijden’.32 De democratie en de menselijke vrijheid komen daarbij in het gedrang: ‘Wat een knechting der gewetens dat zou kunnen worden!’33

Enkele jaren later (1951) zal ook Miskotte in een Duitstalige lezing getiteld ‘Naturrecht und Theokratie' reageren op Van Rulers theocratische ideeën.34 Uitvoerig bespreekt Miskotte in relatie tot de thematiek van zijn opstel enkele karakteristieken van de Nederlandse protestantse theologie, in het bijzonder artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de theologie van Kuyper en Hoedemaker. Daarna komt ook Van Ruler aan bod, want ‘mit ihm beginnt die Sache erst recht interessant und gefährlich, tiefsinnig und enthusiastisch zu werden’.35 Pagina's lang vat hij gedachten van Van Ruler met betrekking tot de theocratie interpreterend samen.36 Na de lange samenvatting verwacht men als lezer ook een evaluatie. Die komt er echter niet. Enkele korte opmerkingen tussendoor geven echter wel aan hoe Miskotte tegenover Van Rulers theocratisch visioen staat. Waardering spreekt uit de woorden: ‘Das sind sehr originelle Gedankengänge’.37 Daarnaast klinken drie kritische zinnen:

– ‘So kann Van Ruler die in unseren Ohren fast blasphemische These wagen, daß die europäisch-amerikanische Kultur eine Gestalt des Heiligen Geistes sei’.38

– ‘Es darf nicht verwundern, da ß man von einem christlichen Faschismus gesprochen hat, der in das Gewand einer messianischen Sprache gehüllt ist’.39

– ‘Da haben wir uns also ein Bild machen können von einer modernisierten und radikalisierten Auffassung des Artikels 36 der Confessio Belgica. Es wird kaum nötig zu sagen, daß die Gemeinde in Holland mit diesen visionären Gedanken und Suggestionen noch nicht viel anzufangen weiß’.40

Zo neemt ook Miskotte afstand van Van Rulers denkbeelden. Er is geen andere conclusie mogelijk, dan dat de (barthiaanse) redactie van In de Waagschaal zeer kritisch tegenover Van Rulers theocratisch visioen stond.

Botsing met Buskes

De zojuist geciteerde zin over christelijk fascisme – en de woorden ‘Es darf nicht verwundern…’ wekken de indruk dat Miskotte het er wel mee eens is! – komt voor rekening van de Amsterdamse predikant J.J. Buskes Jr. Naast Kroon, Tromp en Miskotte is hij het vierde redactielid van In de Waagschaal die zich in het openbaar uitspreekt over Van Rulers theocratisch visioen. Kort na de parlementsverkiezingen van 17 mei 1946 schrijft hij een korte tekst in het socialistische weekblad Tijd en Taak. Vanwege de impact op Van Ruler en diens relatie met Buskes citeer ik deze tekst in zijn geheel:

Een Hervormd predikant stond terecht voor de Zesde Kamer van het Tribunaal te Apeldoorn. Hij werd beschuldigd blijk te hebben gegeven van nationaal-socialistische gezindheid door in de kerk te bidden voor S.S.-lieden, die “voor volk en vaderland waren gevallen”. Hij gaf een onbestemd antwoord, toen de president hem vroeg, of hij over de Jodenvervolging verheugd was geweest. Uitspraak: internering voor een jaar, met aftrek van voorarrest, zodat deze collega, die reeds vrij was, nog weer voor enkele maanden naar een interneringskamp moest verhuizen. Maar nu komt het. Aan dezen verbi divini minister, die koos voor het nationaal-socialisme werd gevraagd, op welke partij hij zou hebben gestemd, indien hij aan de verkiezingen had mogen deelnemen. Prompt kwam het antwoord: de Protestantse Unie! Het is niet de eerste keer, dat ik ontdek, dat christenen, die voor en tijdens de oorlog in meerdere of mindere mate met het nationaal-socialisme sympathiseerden, zich na de oorlog tot de Protestantse Unie wenden. Ik wil aan het getuigenis van mijn veroordeelden collega niet al te groote waarde hechten. Toch wel enige waarde. Naar mijn vaste overtuiging betekent een geslaagde Protestantse Unie een politiek en geestelijk fascisme. Zij is intussen niet geslaagd. Zelfs de stem van mijn Nijbroeksen collega zou haar geen zetel in het Parlement geleverd hebben.41

Blijkens de uitlating ‘met het ergste vuil wordt gesmeten’ heeft deze tekst Van Ruler diep gegriefd en gekwetst. Behalve Van Ruler hebben ook anderen zich zeer aan deze tekst gestoord. Dit blijkt uit een artikel van Buskes, dat twee weken later in Tijd en Taak verschijnt. Buskes schrijft, dat hij persoonlijk enkele brieven heeft ontvangen, en dat bij de redactie van Tijd en Taak een brief van vier Amsterdamse predikanten (W.H.A. Nelck, J.M. Snethlage, F.G. Tanna en J.R. Wolfensberger – de vier zijn directe collega's van Buskes!)42 en een artikel van ‘Dr Schipper uit E[t]ersheim’43 is binnengekomen. Na uitvoerig uit de brief van de Amsterdamse predikanten en het artikel van Schipper te hebben geciteerd, schrijft Buskes: ‘Heel eerlijk moet ik erkennen, dat ik van de reacties op mijn stukje geschrokken ben. Die schrik geldt niet zo zeer de reacties als wel mijn stukje’. Hij voegt vier punten met toelichting toe. Het eerste punt luidt, dat hij er ‘nooit over gedacht [heeft], Christenen, die de beginselen der P.U. zijn toegedaan voor hele of halve N.S.B.-ers uit te maken’. Zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou dat ‘in hoge mate grievend’ zijn geweest voor Van Ruler en Berkhof.44 In zijn tweede punt verwerpt Buskes de kritiek dat hij met zijn stukje heeft zitten ‘“speculeren op de laagste instincten” van mijn lezers’. Het derde en het vierde punt citeer ik opnieuw in het geheel:

3e. Zonder enige reserve erken ik, dat mijn stukje er naast was. Het spijt mij, dat ik het geschreven heb. Ik begrijp, dat het mijn collega's gegriefd heeft. Het was mijn bedoeling niet. Het is wel mijn schuld.

4e. ‘Naar mijn overtuiging betekent een geslaagde P.U. een politiek en geestelijk fascisme’. In dit zinnetje heb ik mijn bezwaren tegen de P.U. samengevat. Het was fout, dat ik deze waardering aan de uitlating van den veroordeelden N.S.B.-dominé ophing en haar zonder argumentatie publiceerde. Zij vindt ondertussen haar grond niet in deze uitlating, maar in de geschriften van den geestelijken leider van de P.U.: Ds. van Ruler. Met zakelijke argumenten hoop ik mijn oordeel in een breder artikel uiteen te zetten. In dit nummer bepaal ik mij echter tot een verontschuldiging. Mijn Amsterdamse collega's spreken de verwachting uit, dat deze zal worden aangeboden. Ik vervul haar van harte en voor 100%, zij het met schaamte. Zij mogen intussen weten, dat de aanbieding ook geschied zou zijn, indien zij deze verwachting niet hadden uitgesproken.45

Enerzijds trekt Buskes dus het boetekleed aan. Hij erkent dat hij een scheve schaats heeft gereden. Anderzijds houdt hij zijn bezwaren tegen de Protestantse Unie overeind. Vergeleken met zijn eerste stukje gaat hij zelfs een stap verder. Buskes neemt namelijk de grove aantijging ‘politiek en geestelijk fascisme’ niet terug, maar reserveert deze nu voor de geschriften van Van Ruler. Hij speelt nu direct op de man en zijn werk.

Zo krijgt de zin ‘Met het ergste vuil wordt gesmeten’ diepere betekenis. Hoezeer Van Ruler zich door Buskes’ uitlating gekwetst heeft gevoeld, komt in de jaren daarna in enkele brieven, die in het Archief Buskes bewaard zijn gebleven, tot uitdrukking. De eerste, gedateerd 3 januari 1948 luidt als volgt:

Amice,

Met Sinterklaas heb ik mij bijzonder vermaakt met je stukje over de oecumenische receptie bij den ouden Sint. In het algemeen stel ik er veel prijs op in het “kolderhoekje” van diverse week- en maandbladen ter sprake te komen. Deze kolder past inderdaad eenigszins bij de spelmomenten die in mijn gedachtenwereld, gelijk bekend, een niet onbelangrijke rol spelen.

In het nummer van deze week was het wel wat weeïg. Daar komt bij, dat je nog altijd de publieke beschuldiging van geestelijk fascisme aan mijn adres hebt liggen en de belofte deze beschuldiging waar te maken. Het zal nu ongeveer een jaar geleden zijn, dat ik al eens geïnformeerd heb naar de inlossing van deze belofte. Ik zou het op prijs stellen, dat er niet alleen weeïge mopjes over mij gemaakt zouden worden, maar dat daarnaast ook een niet geringe beschuldiging óf waargemaakt, óf teruggenomen wordt.

Over het feit, dat een blad van de standing als de Waagschaal zorgvuldig al mijn theologische bezigheden verzwijgt en alleen mopjes tapt over mijn politieke, doe ik nu maar het zwijgen. Met beste groeten, t.t. A.A. van Ruler.46

Het eerste deel van de brief heeft betrekking op twee, blijkbaar door Buskes geschreven, cabareteske teksten in In de Waagschaal. In het nummer van 5 december 1947 maken verscheidene theologen hun opwachting bij Sint Nicolaas, waarna telkens een dialoog ontstaat. Van Ruler is een van deze theologen.47 In het nummer van 2 januari 1948 – door Van Ruler als ‘weeïg’ ervaren – gaat het over roken.48 De eigenlijke aanleiding voor Van Ruler om een brief te schrijven is echter niet deze cabareteske teksten, maar de ‘niet geringe beschuldiging’ van ‘geestelijk fascisme’. Deze zit Van Ruler nog steeds dwars. Blijkbaar heeft hij al eens eerder bij Buskes erop aangedrongen deze beschuldiging óf waar te maken óf in te trekken. In deze brief doet hij dat voor de tweede keer. Uit de laatste zin spreekt frustratie over het feit, dat er in In de Waagschaal zeer kritisch is gereageerd op Religie en Politiek, maar geen aandacht is geschonken aan zijn dissertatie De vervulling van de wet. Korte tijd later zal dat wel gebeuren. In april 1948 zal Laurens Nieuwpoort (1897-1980), op dat moment hervormd predikant te Kubaard, twee genuanceerde artikelen aan Van Rulers dissertatie wijden.49 Tegelijkertijd verschijnen echter ook twee uiterst kritische opstellen over Van Rulers standpunt over de kolonie van de hand van H.J. Teutscher (1915-1976), die jarenlange ervaring als zendeling in Nieuw-Guinea had.50 In september 1948 zou nog weer een ander redactielid van In de Waagschaal, G.H. Slotemaker de Bruïne (1899-1976), een tamelijk vernietigende recensie schrijven van het boek Visie en Vaart.51

Buskes heeft een antwoord geschreven op de brief van 3 januari 1948. Dit antwoord is niet bewaard gebleven. Van Ruler ziet er een reden in om opnieuw te schrijven: ‘Achteraf was ik er wat bezorgd over dat je mijn vorig kattebelletje verkeerd zoudt opvatten, maar dat is erg meegevallen. Ik had het niet zoo erg bedoeld, het was alleen een opwelling waarin ik even op sommige aspecten van de zaak de aandacht vestigde. Door je antwoord ben ik niet alleen helemaal gerustgesteld, maar ook geheel bevredigd. En nu is het wachten op de komende dingen. […]’.52 Het is niet duidelijk waarop Van Ruler zinspeelt met ‘de komende dingen’. Zou Buskes opnieuw hebben beloofd een artikel te schrijven?

Vier jaar later (februari 1952) trekt Van Ruler opnieuw aan de bel. Hij is uitgenodigd samen met Buskes op te treden als spreker op een conferentie van de Nederlandse Christenstudenten Vereniging (ncsv). Van Ruler heeft daar geen zin in. Hij heeft het druk met zijn verhuizing van Hilversum naar Utrecht. Maar de werkelijke reden is: ‘jij [Buskes] hebt nog steeds een gepubliceerde beschuldiging van fascisme aan mijn adres liggen; ondanks herhaalde aansporingen heb je deze beschuldiging nooit toegelicht of waar gemaakt; evenmin heb je haar teruggenomen. Hoe je het verantwoorden kunt, om zo lichtvaardig met iemands naam om te gaan, zul je zelf moeten weten; mij is dat nooit duidelijk geworden. Maar in ieder geval zou dit op een conferentie […] onnodige en ongewenste spanningen oproepen’.53

Of Buskes heeft gereageerd weet ik niet. Misschien heeft hij iets terug geschreven in de trant van de vraag: Van Ruler, wat wil je dat ik nu doe? Wil je dat ik terugkom op iets wat ik zes jaar geleden heb geschreven? Maar hoe dan? Feit is, dat Van Ruler een week later opnieuw pen en briefpapier pakt. Hij schrijft:

Amice,

In het laatste oordeel zullen ons alle zonden worden voorgehouden. Ik griezel daarvan. Je eigen stem te horen van een grammofoonplaat of je gezicht te zien in de spiegel, heeft al iets griezeligs.

Zó stuur ik je nu twee stukken van jouw hand in Tijd en Taak toe. Als je het hele complex neemt (vanaf de Nijbroekse dominé tot en met de geestelijke leider van de P.U.), dan zie je, dat je in wezen álles handhaaft in je discussie én alles op mijn hoofd laat neerkomen. Soit! Maar je belooft, dit in een breder artikel nader toe te lichten. Dát artikel heb ik nooit gezien. Intussen sta ik gesignaleerd als een verderfelijke geest.

Nu heeft dat in mijn gezindheid geen verwijdering tussen ons gebracht. Ik heb ook nauwelijks het gevoel, dat er iets te vergeven valt. Ik leef in voldoende humor – als het gewaad der liefde – om ook deze slip of the pen van de veelschrijver Buskes te nemen. Het enige, waar ik mij over verbaasde, was, dat ik je een páár keer gevraagd heb, je beschuldiging waar te maken, en dat je totaal niet reageerde. Dat vond ik een wat loszinnige manier om met eens anders naam om te gaan. Bovendien achtte ik het onmogelijk om samen over het burgerschap van het aardse en ‘hemelse’ koninkrijk te spreken in de intieme sfeer van een afdelingsconferentie van de N.C.S.V.

En wat moet er nu gedaan worden? Het is natuurlijk ten enenmale onmogelijk, op een stuk uit 1946 terug te komen. Ik zou graag willen, dat je dat niet deed. Het zou alleen maar betekenen, dat een persoonlijke aangelegenheid publiek behandeld wordt. Eigenlijk zit ik er wat mee. Een publieke rehabilitatie van mijn naam wil ik niet. Een verklaring, dat je het met m'n politieke uitzichten eens bent, mag ik uiteraard niet vragen. Een omstandige behandeling van de vragen, die door mij in politicis zijn opgeworpen, zou na al het gebeurde vreemd zijn en misschien ook niet gunstig voor de kerkelijke en theologische situatie van de Hervormde Kerk. Aan verklaringen, dat je veel te danken hebt aan mijn verklaring van de bijbel, heb ik natuurlijk minder dan niets. Een recensie van Bijlsma over Verhuld Bestaan in In de Waagschaal, die ongeveer met deze zin begint: “Dat is nu Prof. van Ruler, zoals wij hem graag lezen”, maakt mij min of meer razend, als ik bedenk, hoe men uit die hoek met mijn politieke teksten handelt. Misschien kun je zelf een vorm vinden, om recht te breien, wat je zelf toch (door het niet schrijven van het beloofde artikel) hebt verbroddeld.

Dus: tegen jou persoonlijk heb ik niets. Er is geen wrok en geen verwijdering. Maar naar zekere gerechtigheid in de behandeling van mijn werk vanuit jouw hoek blijf ik met verlangen uitzien.

Met beste groeten, t.t., A.A. van Ruler

P.S. De beide stukken uit Tijd en Taak wil ik graag terug hebben.54

Een antwoord van Buskes op deze brief is niet bewaard gebleven. Dat hij heeft terug geschreven lijkt wel zeker. De beide knipsels uit Tijd en Taak heeft hij namelijk aan Van Ruler retour gezonden. Deze bevinden zich thans in een map, die ooit van Van Ruler was, in het Archief van de Protestantse Unie.55 Zoveel is wel duidelijk: de beschuldiging van ‘politiek en geestelijk fascisme’ heeft een forse hypotheek gelegd op de relatie tussen Van Ruler en Buskes.

Botsing met Diepenhorst

Behalve met Buskes is Van Ruler in 1946 ook in aanvaring gekomen met de gereformeerde jurist I.A. Diepenhorst, die midden in de oorlog is gepromoveerd op een studie over het christelijk staatsbegrip56 en kort na de oorlog is benoemd tot hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht aan de Vrije Universiteit. Diepenhorst publiceert in het voorjaar van 1946 een uiterst kritische, maar op zakelijke toon gestelde, bespreking van Van Rulers Religie en Politiek in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift.57 Waar Kroon, Tromp en Miskotte als theologen reageerden op Religie en Politiek schrijft Diepenhorst als jurist. Afgezien van enkele formele punten van kritiek (de thematiek leent zich niet voor een behandeling in een reeks lezingen; Van Rulers beeldende taalgebruik) en détailkwesties (Van Rulers kritiek op Kuyper is onjuist) laten zich deze in drie hoofdbezwaren samenvatten. In de eerste plaats meent hij dat Van Ruler het vraagstuk veel te theologisch aanpakt.58 In de tweede plaats stelt hij dat Van Rulers theocratische ideeën in de praktijk niet uitvoerbaar zijn.59 In de derde plaats verdedigt Diepenhorst tegenover Van Ruler – die men volgens hem ‘met eenige reden een “anti-papist” mag noemen’60 – de bestaande rechtsstaat en de democratie. Van Rulers hoofdmotief voor zijn pleidooi voor de theocratie zou zijn gelegen in de ‘afkeer van een staat, die afhankelijk zou zijn van hetgeen de meerderheid der burgers wil’. Diepenhorst houdt Van Ruler voor:

[…] de waarde van den rechtsstaat ligt niet daarin, dat hij het aan iedere volksgroep, die zich van de meerderheid kan verzekeren, mogelijk maakt om te regeeren. Evenmin daarin, dat hij gebroken heeft met de gedachte, dat er een volstrekte staatkundige waarheid wezen zou, maar in het feit, dat hij de verhouding tusschen overheid en onderdaan regelt in een trant, die deugdelijke zekerheid verschaft tegen machtsoverschrijding, hetzij van den een, hetzij van den ander. Hij vindt zijn bestaansrecht niet in de erkenning der creatuurlijke verscheidenheid van overtuigingen, doch in een moeizaam door hem gelegd evenwicht van gezag en vrijheid.61

Zo krijgt Van Ruler van Diepenhorst de volle laag wat betreft zijn theocratisch visioen.

Vormde de lectuur van dit opstel van Diepenhorst al een test voor Van Rulers incasseringsvermogen, een tweede artikel van diens hand gaat daarin nog veel verder. In dit artikel, op 3 mei 1946 verschenen in het christelijk weekblad Herrijzend Nederland, vraagt Diepenhorst aandacht voor de oprichting van de Protestantse Unie en reageert hij op Van Rulers rede over ‘Politiek is een heilige zaak’. Onmiddellijk bij aanvang van zijn artikel laat Diepenhorst zijn lezers weten ongelukkig te zijn met de oprichting van de nieuwe partij, want,

men zaait verdeeldheid in de gelederen van geestverwanten, men doet afbreuk aan hun stemmenaantal en men bewerkt, ofschoon natuurlijk onopzettelijk, dat tegenstanders ten gevolge van deze verbrokkeling de eigen invloed kunnen uitbreiden. Het in ons land gevolgde stelsel om bij de toewijzing der zetels met het hoogste gemiddelde te rekenen maakt het waarschijnlijk dat de Partij van de Arbeid en R.K. Volkspartij ten opzichte van A.R. en Chr. H hun afgevaardigden-tal zullen zien stijgen.62

In het vervolg van zijn artikel gaat Diepenhorst in op drie voor de Protestantse Unie kenmerkende gezichtspunten: (1) de verwerping van de antithese, (2) de verwerping van de neutrale staat en (3) de sociaal-economische uitgangspunten. Uitvoerig zet hij uiteen, dat aan het eerste punt een bijbelse fundering ontbreekt, dat Kuyper ten onrechte ervan wordt beticht een neutrale staat te hebben voorgestaan, en dat ‘de sociale achterlijkheid’ evenmin aan Kuyper kan worden verweten. Diepenhorst geeft toe dat wel kritiek mogelijk is op het sociaal-economische beleid van Colijn. Hij voegt daar echter onmiddellijk aan toe: ‘destijds werden noch het kamerlid Krijger, noch het kamerlid baron Van Boetzelaer63 – huidige voormannen der Protestantse Unie – in de oppositie aangetroffen […]’.64 Krijger en Van Boetzelaer hadden dus Colijn gesteund in zijn sociaal-economische politiek en waren daarvoor dus medeverantwoordelijk. In het tweede deel van zijn betoog keert Diepenhorst zich rechtstreeks tegen Van Ruler. Twee uitvoerige citaten zijn hier op zijn plaats:

Wanneer Ds. v. Ruler tijdens de eerste openbare vergadering der Protestantse Unie vervoerd uitroept, dat God niet met Ismaël, met het christelijk volksdeel, dat naar de macht grijpt, maar met Izaäk zijn verbond opricht, zo moge dit rhetorisch indrukwekkend wezen, gerechtvaardigd is deze bewering in geen enkel opzicht. Wanneer hij meent, dat de Protestantse Unie de chr. nationale cultuur, die de christelijke politieke partijen veronachtzaamden, de haar toekomende rechten gunt, en dat zij de kerk de enig juiste plaats toekent indien zij op staatkundig terrein zoveel mogelijk terugtreedt opdat profetisch het kerkelijk getuigenis weerklinke, zo vergist hij zich beide keren. Het is reeds merkwaardig, dat hij hier toch weer een onderscheiding treft tussen mensen en mensen, tussen Izaäk en Ismaël, tussen Protestantse Unie en het “christelijk volksdeel”. Doch het is in de tweede plaats een mistekening, dat A.R. en C.H. naar een machtsconcentratie streven, bewogen door zucht om heerschappij te oefenen met de eigen groep ten bate van het eigen volksdeel. Groen v. Prinsterer, Kuyper, De Savornin Lohman en Colijn waren nationale figuren, met nationale betekenis, die met niet minder, eer met vrucht en krachtdadiger nog dan Hoedemaker zich het lot hebben aangetrokken van heel de kerk en heel het volk zonder zich aan machtswellust over te geven. Terwijl vervolgens de vergelijking met Izaäk en Ismaël op deze wijze enerzijds van grenzeloze aanmatiging en zelfoverschatting, anderzijds van weergaloze minachting en vijandschap getuigt, die zeker niet christelijk zijn.65

Diepenhorst mag Van Ruler het verwijt van retoriek maken, het moge duidelijk zijn dat hij er zelf op dat vlak ook wat van kan. Dat blijkt ook uit het slot van zijn artikel:

De christelijk nationale cultuur als gestalte van den Heiligen Geest ligt niet zover van de denkbeelden van Gogarten, ja van die der “deutsen Christen”, die ook aanvankelijk Barthianen in hun rijen telden, als iemand in argeloosheid menen zou. Zelfs in Hoedemaker lagen nationalistische gevaren en diens leerling Boissevain strekke hierin tot genoegzaam bewijs. […] Eindelijk wie, zoals de aanhangers van de Protestantse Unie, in het algemeen zegt, sociaal-economisch wil ik vooruitstrevend, maar niet onverantwoordelijk handelen en wie meent, dat met algemene uitspraken als erkenning van het recht op arbeid en bestrijding der werkloosheid een afzonderlijke partij behoorlijk gemotiveerd is, toont een ontstellend gemis aan politiek besef, van wat al en niet oirbaar is. Aldus wordt politiek zeker geen heilige zaak, maar een speculatie op de gunst der kiezers, die in hun ontevredenheid over bestaande misstanden zich laten verlokken door leidslieden, die zich zelfs niet aan omlijnde op haar uitvoerbaarheid te toetsen beloften wagen, maar die alleen den volke verkondigen, dat zij geen reactie en geen conservatisme en geen kapitalisme wensen en dat zij gebroken hebben met de gangbare christelijke staatkunde op dit punt. Waarbij vergeten wordt, dat die versmade christelijke staatkunde in haar gebrekkigheid nochtans Nederland aan de spits der naties heeft gebracht, wat zijn sociale voorzieningen aangaat. Zodat de slotsom over de Protestantse Unie moet luiden: ‘Ongerechtvaardigd, ondoordacht, onverantwoordelijk’.66

Binnen de gelederen van de Protestantse Unie heeft men zich nogal gestoord aan dit artikel van Diepenhorst. De in Utrecht woonachtige jurist Th. van Dam, wiens naam staat genoemd in de lijst van namen aan het slot van de beginselverklaring van de Protestantse Unie, schrijft een reactie die een week later (10 mei 1946) verschijnt in Herrijzend Nederland.67 Hij verzet zich krachtig tegen Diepenhorsts slotkwalificatie: ‘ongerechtvaardigd, ondoordacht, onverantwoordelijk’. Nog weer een week later zet de polemiek zich voort met een reactie door Diepenhorst en een ‘onderschrift’ door Van Dam.68

Van Ruler voelt zich ook nog door iets anders gegriefd: de passage met de namen Boissevain en Gogarten. Met de naam Boissevain doelt Diepenhorst op Wilhelm Theodor Boissevain (1880-1945), die als hervormd predikant werkzaam was te Wilhelminadorp (1907-1918) en te Leiden (1918-1944) en onder meer publiceerde over Hoedemaker.69 In 1935 maakte hij de overstap van de chu naar de Nationaalsocialistische Beweging (nsb). Na in 1944 naar Duitsland te zijn vertrokken, keerde hij in januari 1945 naar Nederland terug om kort na de bevrijding – op 19 mei 1945 – te overlijden.70 Het noemen van de naam van Boissevain, tezamen met die van de Duitse theoloog Friedrich Gogarten (1887-1967), die na zich in barthiaanse kringen te hebben bewogen in 1933 toetrad tot de ‘Deutsche Christen’, brengt Van Ruler ertoe zich in zijn boek Droom en gestalte (1947) tot driemaal toe erover te beklagen dat Diepenhorst ‘nationaalsocialistische lucht [rook]’.71

In januari 1948 komt Diepenhorst terug op de zaak in een lange recensie van Van Rulers boek Droom en gestalte. Deze is opnieuw zeer kritisch van aard. Was zijn artikel in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift hoofdzakelijk op de zaak gericht, nu speelt hij, net als eerder Buskes, op de man: ‘Klagend over Rooms-Katholieke machtsaanwas, gaat hij [Van Ruler] desondanks voort, de protestantse staatkundige eenheid te havenen, doet hij mee aan het verwijden der tegenstellingen door het scheppen van overvloedig nieuw misverstand, gevolg van zijn totaal onvermogen een ogenblik naar anderen te luisteren. Prof. Van Ruler maakt de indruk zich alleen op de wereld te wanen, zeker alleen in politicis, en eigenlijk ook alleen in theologicis’.72 Diepenhorst heeft in Droom en Gestalte ook Van Rulers beklag over ‘nationaalsocialistische lucht’ gelezen. Hij reageert:

Het gezag van den schrijver speelt een te grote rol […]. De Gereformeerde Kerken hebben naar Van Ruler's mening in 1905 artikel xxxvi verminkt73 en het gezag vormt de enige sluitboom om de vraag naar de beweegreden tot die stap te voorkomen. Wie redelijk critiek levert – een ander staal – moet wederom op gezag het weinig vleiende “wartaal” in ontvangst nemen. […] Bij een vroegere gelegenheid heb ik reeds den schrijver gewaarschuwd voor een gedachtenlijn, welke, indien zij werd doorgetrokken, minder ver lag van het nationaal-socialisme en het fascisme, dan hijzelf vermoedde. Nog steeds ben ik de mening toegedaan, dat handhaving van het oude artikel xxxvi in de voorheen gangbare en thans opnieuw door Van Ruler verdedigde uitleg, de geestelijke vrijheid in gevaar brengt en voor staatsalvermogen de baan vrij maakt. Nog steeds ben ik van mening, dat de christelijke nationale cultuur, zoals zij hier wordt geleerd, namelijk als gestalte van den Heiligen Geest, een uitgangspunt kan vormen voor bij uitstek funeste nationalistische opvattingen.74

Diepenhorsts bespreking van Droom en Gestalte loopt dus uit op een harde botsing met Van Ruler. Diepenhorst houdt zijn kritiek staande. Opnieuw vallen de diskwalificaties ‘nationaalsocialisme’ en ‘fascisme’, al worden deze gewijzigd in ‘bij uitstek funeste nationalistische opvattingen’. Een uitdrukking als ‘redelijke critiek’, evenals de eerder aangehaalde passage waarin Diepenhorst op de man speelt en de daarmee corresponderende titel ‘Alleen op de wereld’, getuigt niet van fijnzinnigheid. Hetzelfde geldt voor Van Rulers ‘wartaal’ aan het adres van Diepenhorst.75

Tot besluit

De publicatie van Religie en Politiek en de oprichting van de Protestantse Unie hebben Van Ruler dus ernstig in conflict gebracht met Buskes en Diepenhorst. Beide opponenten nemen, zo kort na de oorlog, grote woorden in de mond: fascisme en nationaalsocialisme. Hoezeer Van Ruler zich daardoor gekwetst heeft gevoeld, blijkt uit vijf dingen:

1. De verzuchting ‘met het ergste vuil wordt gesmeten’ in zijn notitie met betrekking tot het verkiezingsresultaat van de Protestantse Unie.

2. Het feit dat Van Ruler tot driemaal toe op de diskwalificaties ‘nationaalsocialisme’ en ‘fascisme’ terugkomt in zijn boek Droom en Gestalte.

3. De weigering om zes jaar na dato met Buskes samen als spreker op te treden op een bijeenkomst van de ncsv.

4. Het ontwijken van de naam van Buskes in het gezin Van Ruler, zoals blijkt uit een herinnering van dochter Janneke van Ruler: ‘Als de naam al viel, werd er snel gezwegen en op een ander onderwerp overgegaan. Ik wist of in ieder geval begreep al gauw dat Buskes pa een rotstreek had geleverd, maar wat/hoe/waarom heb ik eigenlijk nooit geweten. Daarover werd niet gesproken, zelfs niet door mijn moeder, die ons in vertrouwen nog wel eens wat achtergrondinformatie gaf’.76

5. De teksten van Buskes en Diepenhorst hebben geen plek gekregen in de plakboeken waarin Van Ruler reacties op zijn werk verzamelde. Uit het feit, dat knipsels van de besprekingen van Religie en Politiek door bijvoorbeeld Schilder en Kroon wel in de plakboeken zijn ingeplakt, blijkt dat Van Ruler kritische reacties niet verdonkeremaande.77

In hoeverre de botsingen zijn bijgelegd is de vraag. In het geval van Diepenhorst is dit waarschijnlijk wel het geval. Een aanwijzing daarvoor is, dat Van Ruler en Diepenhorst beiden zitting hebben genomen in de gespreksgroep ‘Neutrale staat’ van het Nederlands Gesprekcentrum. Deze gespreksgroep publiceert in 1951 het rapport Staat en cultuur.78 In februari 1961 houdt Van Ruler een lezing over ‘Protestantisme en cultuur’ op een vormingscursus voor stafleden van de ncrv. Voor de aansluitende discussie is Diepenhorst uitgenodigd voor een kritische reactie.79

Het conflict met Buskes is een ander verhaal. Zes jaar na de publicatie van Buskes’ eerste schrijfsel in Tijd en Taak dringt Van Ruler nog steeds aan op ‘zekere gerechtigheid’ in de behandeling van zijn werk vanuit de hoek van Buskes. Of en hoe deze er is gekomen, is de vraag. Wanneer in 1958 zijn brochure Heeft het nog zin, van “volkskerk” te spreken? uitkomt, zendt Van Ruler een exemplaar aan Buskes toe. Heeft hij, zes jaar na zijn brief uit 1952, Buskes herinnerd aan zijn verzoek om ‘zekere gerechtigheid’? Op 15 september 1958 schrijft Buskes terug. Hij bedankt voor de toezending van de brochure. En hij schrijft: ‘Persoonlijk ben ik geneigd, een vraagteken te zetten achter de laatste zin van je referaat. En dat mede op grond van dit referaat. Daarom hoop ik, dat dit referaat toch niet een afsluiting van de discussie betekent. Je beschouwingen vragen om reactie’. Die reactie komt er echter niet. Buskes kondigt dat ook aan in zijn brief. Hij schrijft: ‘Omdat ik momenteel bezig ben met een boek, dat over twee maanden klaar moet zijn, kan ik niet dadelijk reageren. Bovendien wil ik over bepaalde gedachten van je referaat nadenken. Dat kost tijd. Maar ik geef je de verzekering, dat ik het niet naast mij neer leg’.80 In de Waagschaal besteedt echter ook in 1959 geen aandacht aan Van Rulers betoog over de volkskerk.81

Van Ruler bespreekt op zijn beurt op 15 november 1960 voor de avro radio wél Buskes’ boek Hoera voor het leven. Dat is het boek waarmee Buskes het in september 1958 zo druk had, dat hij geen tijd had om op Van Rulers brochure over de volkskerk te reageren. Van Ruler vertelt de luisteraars, dat het boek autobiografisch van karakter is en dat er een kerkelijk-theologische en een sociaal-politieke lijn in zijn te onderscheiden. Hij benadrukt dat de hoofdteneur van het boek gelegen is in ‘de spanning tussen het oude en het nieuwe’, om te vervolgen met:

Maar het eigenlijk boeiende aan de man en het boek is de combinatie van de twee gezichtspunten: op kerkelijk en theologisch terrein de strijd vóór het oude, maar in nieuwe vormen en op politiek-sociaal terrein de strijd alléén maar tegen het oude en vóór het nieuwe. Als men diep genoeg doordenkt zal men wel op een punt komen, waar het een echt niet meer met het ander klopt. Maar ook meer aan de oppervlakte liggen er genoeg spanningen. De schrijver heeft er zelf ook wel onder geleden. Er zit iets stormachtigs in zo'n figuur. Hij stormt in allerlei dingen binnen. En hij wil daden zien. Dat geeft iets vlots en pittigs aan het geheel. Ik wil niet verhelen, dat het ook iets oppervlakkigs met zich mee brengt. Er wordt nogal eens met woorden geschermd. Niet zonder dooddoeners worden de problemen nu en dan vlot opgelost. Het gaat, theoretisch bekeken, alles nogal glad en gemakkelijk. Men staat soms te kijken van de grote stelligheid, waarmee hij zich vastzet op posities, die hij verworven heeft. Kennelijk heeft hij terzake van bepaalde vraagpunten vaste loopjes, die dan ook gewoon herhaald worden in dit boek. In theologicis is de schrijver bijv. net zo doctrinair barthiaans als hij in zijn prille jeugd bijna kuyperiaans is geweest. Dat is hinderlijk en jammer, vooral omdat hij doet, alsof hij onbegrensd open en in beweging is. Al het jammerlijke blijkt in die ene zin op blz. 219: dat Barth in zijn Dogmatik de vragen van Noordmans uit 1926 heeft beantwoord! Met zo'n zin worden alle luiken in het huis der theologie dichtgegooid.

Intussen: ik heb dit boek geboeid gelezen. Ik behoor noch theologisch noch politiek tot de groep van de schrijver. Ik ben er ook zeer bepaald niet toe bekeerd. Maar men kan oprechte waardering en bewondering hebben voor de moed, de eerlijkheid, de bewogenheid en de energie van de schrijver.82

Zo bespreekt Van Ruler in grote eerlijkheid Buskes’ boek Hoera voor het leven. Tussen de regels door weerklinkt de gespannenheid die hun relatie kenmerkt. Deze gespannenheid is blijvend, zoals ook blijkt uit een opmerking die Buskes noteert in een artikel uit september 1971 (zo'n negen maanden na Van Rulers dood):

Onze verhouding is altijd moeilijk geweest, vol van spanningen, niet het minst vanwege een uitlating van mij – jaren geleden – dat ik in zijn theologie fascistische tendensen ontdekte. Ik zei dat vanwege zijn theocratische beschouwingen, in het bijzonder vanwege zijn theologische verdediging van de koloniale verhoudingen. Die vond ik onvergeeflijk. Van Ruler vond wat ik daarover zei onvergeeflijk.83

Buskes’ geheugen lijkt hem hier enigszins in de steek te laten. De gewraakte uitlating betrof niet Van Rulers – inderdaad omstreden84 – theologische verdediging van de koloniale verhoudingen, maar had betrekking op de Protestantse Unie, waarin Van Ruler wél zijn theocratische ideeën gestalte trachtte te geven.85

In het Archief Buskes bevindt zich nog één brief van Van Ruler, die in het voorafgaande niet is genoemd. Deze brief, gedateerd 8 september 1967, bevat een zakelijk antwoord op een verzoek – blijkbaar door Buskes namens de redactie geschreven – om het opstel ‘Theocratie en tolerantie’ dat Van Ruler had geschreven voor het Festschrift voor H. de Vos86 ook te mogen publiceren in In de Waagschaal. Van Ruler antwoordt, dat hij bij de uitgever van het boek voor De Vos navraag heeft gedaan. Deze heeft geen bezwaar, mits de bron wordt vermeld.87 Zo verschijnt Van Rulers opstel in drie afleveringen ook in In de Waagschaal.88 In zijn brief aan Buskes voegt Van Ruler toe:

Zelf heb ik uiteraard helemaal geen bezwaar tegen verspreiding van m'n opmerkingen. Misschien beleef ik het voor m'n dood nog eens, dat de bedoeling van m'n werk enigszins verwerkelijkt wordt. Deze bedoeling is nooit een andere geweest dan het leveren van een bijdrage in de gemeenschappelijke bezinning, maar dan zo, dat deze gemeenschappelijke bezinning niet een koekkoek-één-zang zou worden. Van deze bedoeling is tot mijn verdriet verbazend weinig terecht gekomen. Men spreekt liever – belachelijk en dodelijk genoeg – van ‘de theologie van van Ruler’. Je initiatief juich ik dus van harte toe. Het wijst in een andere richting.89

Is Buskes zo in 1967 tegemoet gekomen aan de door Van Ruler verlangde ‘gerechtigheid’?

Werk, Deel 1. De aard van de theologie, (Zoetermeer 2007), pp. 385-389.


1 A.A. van Ruler, ‘De Protestantsche Unie’, in: Archief Van Ruler (UB Utrecht), inventarisnummer i, 209, p. 1. Dit document zal onder de titel ‘De Protestantse Unie (ii)’ worden gepubliceerd in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B. Cultuur, samenleving, politiek, onderwijs (te verschijnen najaar 2016).

2 A.A. van Ruler, ‘De Protestantsche Unie’, p. 2.

3 Zie voor een brede analyse van Van Rulers theocratisch gedachtegoed: J.P. de Vries, Een theocratisch visioen. De verhouding van religie en politiek volgens A.A. van Ruler, Zoetermeer 2011.

4 Zie de door Van Ruler zelf met de hand geschreven bibliografie van eigen werk in: Archief Van Ruler, inventarisnummer ix.1, aantekening bij nummer 4 (verder afgekort als Handgeschreven bibliografie).

5 Handgeschreven bibliografie, aantekening bij nummer 4.

6 G. Puchinger, Hervormd- gereformeerd, één of gescheiden?, (Delft 1969), p. 366.

7 G. Puchinger, Hervormd- gereformeerd, één of gescheiden?, p. 356.

8 A.A. van Ruler, ‘Kerk en staat’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer i, p. 136.

9 A.A. van Ruler, Religie en Politiek, (Nijkerk 1945), pp. 13-149.

10 A.A. van Ruler, Religie en Politiek, p. 123. Deze these duikt vaker in Van Rulers werk op. Zie bijvoorbeeld: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 2. Openbaring en Heilige Schrift, (Zoetermeer 2008), pp. 326, 394, 399, 404, 460; id., De vervulling van de wet, (Nijkerk 1947), p. 466v. Zie voor de receptie van Van Rulers visie op het Oude Testament: Dirk van Keulen, ‘Inleiding’, in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 2, p. 33-79.

11 A.A. van Ruler, Religie en Politiek, p. 151-415.

12 A.A. van Ruler, Religie en Politiek, p. 299.

13 A.A. van Ruler, Visie en Vaart, (Amsterdam 1947), p. 168.

14 A.A. van Ruler, Visie en Vaart, pp. 20-24, 128-199 en 200-396. Zie voor de receptiegeschiedenis van de opstellen over deze thematiek: Dirk van Keulen, ‘Inleiding’, in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A. De theocratie, §2 (te verschijnen najaar 2016).

15 A.A. van Ruler, Religie en Politiek, p. 265v.; id., Visie en Vaart, p. 35. Vgl. J.P. de Vries, ‘Van Ruler in gevecht met een boa constrictor. Het theocratisch ideaal en christelijke partijvorming’, in: C. van den Berg, e.a. (red.), Pastorale. Pastoraat van Geest en Woord. Opstellen aangeboden aan dr. A.N. Hendriks, gereformeerd predikant te Amersfoort, (Kampen 1997), p. 303-311. Later in zijn loopbaan nuanceert Van Ruler zijn mening ten aanzien van politieke partijvorming. Zie vooral zijn ‘Bestaansrecht van christelijke politieke partijen’, in: A.A. van Ruler, Theologisch Werk, Deel 4, (Nijkerk 1972), p. 143-163 (en op te nemen in id., Verzameld Werk, Deel 6B).

16 Zie over de ontstaansgeschiedenis van de Protestantse Unie: H. van Spanning, In dienst van de theocratie. Korte geschiedenis van de Protestantse Unie en de Centrumgespreksgroep in de CHU, (Zoetermeer 1994).

17 Jan Machiel Krijger (1874- 1951), was van 1922-1946 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en maakte deel uit van de fractie van de chu.

18 P.F.Th. Aalders, ‘Religie en politiek, de theocratische gedachte bij Prof. Dr. A.A. van Ruler’, in: Woord en werkelijkheid over de theocratie. Een bundel opstellen in dankbare nagedachtenis aan Prof. Dr. A.A. van Ruler, (Nijkerk 1973), p. 22.

19 H. van Spanning, In dienst van de theocratie, p. 39.

20 Geciteerd naar: A.A. van Ruler, ‘Wat is het karakter van de Protestantsche Unie?’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I, p. 200.

21 A.A. van Ruler, Politiek is een heilige zaak, Nijkerk 1946; tevens op te nemen in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B.

22 Vgl. H. van Spanning, In dienst van de theocratie, p. 39.

23 Haitjema schrijft: ‘Het was kort na het einde van de tweede wereldoorlog, dat ik door Van Ruler opnieuw in een tweestrijd vlak vóór een beslissende tweesprong in zijn levensgang betrokken werd. In een lang telefoongesprek, van uit Hilversum met mij in Groningen, vertelde hij mij, dat hij van de nieuw gestichte christelijk-politieke partij “de protestantse Unie” het dringend verzoek had ontvangen om voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen als “lijsttrekker” te willen optreden. Tot op de huidige dag is het mij een reden tot dankbare voldoening, dat ik mijn jongere vriend van aanvaarding van dit verzoek, dat ongetwijfeld een radicale wending in heel zijn levensgang had kunnen brengen, in mijn advies per telefoon heb mogen terughouden. Natuurlijk niet, omdat ik het leven van parlementaire politici minderwaardig of gevaarlijk voor de zuiverheid van het christelijk ethos achten zou. Maar omdat ik toen reeds inzag, dat Van Ruler's bijzondere begaafdheid als rasechte dogmatische theoloog hem als het ware voorbestemde om zich te beperken tot de diepere bezinning van uit het klassiek-kerkelijk belijden over Christus en het trinitarische heilshandelen Gods als de meest fundamentele grondslag en diepste “vooronderstelling der staatkunde”’’ (Th.L. Haitjema, ‘In memoriam prof. dr. A.A. van Ruler’, in: Hervormd Weekblad De Gereformeerde Kerk 82 (1970-1971), nr. 4067 (7 januari 1971), p. 106).

24 H. van Spanning, In dienst van de theocratie, p. 39. Lijsttrekker wordt het voormalige chu-Kamerlid J.M. Krijger.

25 A.A. van Ruler, ‘Ons cultureel- sociaal program’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I, p. 206 (de tekst zal worden gepubliceerd in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B).

26 A.A. van Ruler, De staat en de openbaring, (z.p. z.j. [1947]), p. 10 (ook deze rede zal worden opgenomen in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B).

27 A.A. van Ruler, ‘De Protestantsche Unie’, p. 1.

28 Handgeschreven bibliografie, aantekening bij nummer 187.

29 K. Schilder, ‘Aan het gastmaal der beeldspraak’, in: De Reformatie 21/11 (15 december 1945), pp. 85v.

30 K.H. Kroon, ‘Theocratie en democratie’, in: In de Waagschaal 1/17 (26 januari 1946), p. 1. Het kan geen toeval zijn dat Miskotte een week eerder het hoofdartikel schreef onder de titel: ‘Kerk en staat een christelijk “kruis”’ (ibid., 1/16 (19 januari 1946), p. 1). Zonder de naam van Van Ruler te noemen, heeft hij daarmee de weg voor Kroon geplaveid.

31 D. Tromp, ‘Theocratie en Democratie’, in: Vox Theologica 17 (1946-1947), pp. 7-20.

32 D. Tromp, ‘Theocratie en Democratie’, p. 19.

33 D. Tromp, ‘Theocratie en Democratie’, p. 19.

34 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, geciteerd naar: id., Verzameld Werk, Deel 9. Theologische opstellen, (Kampen 1990), p. 318-361.

35 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, p. 342.

36 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, pp. 342-354. Op de eerste pagina's is duidelijk dat Miskotte het over Van Ruler heeft, omdat hij diens naam noemt. Later noemt hij Van Rulers naam nog slechts een enkele keer. Impliciet is echter wel duidelijk, dat het dan nog steeds over Van Rulers gedachtegoed gaat.

37 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, p. 344.

38 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, p. 346. Zie bijvoorbeeld A.A. van Ruler, Religie en Politiek, pp. 239, 355.

39 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, p. 347.

40 K.H. Miskotte, ‘Naturrecht und Theokratie’, p. 354.

41 J.J. B[uskes] Jr., ‘De Protestantse Unie’, in: Tijd en Taak. Onafhankelijk weekblad voor evangelie en socialisme, 44ste jaargang van de Blijde wereld, nr. 35 (1 juni 1946), p. [2].

42 Nelck en Wolfensberger raken later betrokken bij de Protestantse Unie, getuige het feit dat hun namen worden genoemd in de lijst van degenen die ‘medewerking of aanbeveling’ verlenen aan het blad De Vrije Natie.

43 Het gaat om dr. Klaas Abe Schipper (1907-1949), hervormd predikant te Etersheim, die in 1938 te Groningen was gepromoveerd op de dissertatie Moderne koloniale staat en moderne zending. Een onderzoek naar de economische en godsdienstige emancipatie van het Oosten.

44 Berkhof is korte tijd betrokken geweest bij de Protestantse Unie. Interessant in dit verband is een discussie tussen Berkhof en Diepenhorst over onder meer het profetisch spreken van de kerk; zie: H. Berkhof, ‘Gereformeerden en Hervormden over den Staat’, in: Herrijzend Nederland. Christelijk Weekblad, nr. 188 (8 februari 1946), pp. 1, 3; I.A. Diepenhorst, ‘Toegegeven en teruggewezen politiek’, in: ibid., nr. 189 (15 februari 1946), pp. 1-2; H. Berkhof, ‘Nog eens: Gereformeerden en Hervormden over den Staat’, in: ibid., nr. 191 (1 maart 1946), p. 1; I.A. Diepenhorst, ‘Opportunistisch of profetisch’, in: ibid., nr. 192 (8 maart 1946), p. 3. Berkhof had volgens Meijering ook sympathie voor de Doorbraak. Tevens had hij ‘zijn leven lang het gevoel, dat hij vrij wilde kunnen staan tegenover alle politieke bewegingen en wilde daarom alleen incidenteel voor iets kiezen zonder zich er blijvend aan te verbinden’, E.P. Meijering, Hendrikus Berkhof (1914-1995). Een theologische biografie, (Kampen 1997), p. 65. De in het Archief Protestantse Unie (hdc; map 67-68) bewaard gebleven ledenlijsten bieden geen informatie wanneer Berkhof afstand neemt van de Protestantse Unie.

45 Alle citaten: J.J. B[uskes] Jr., ‘De Protestantse Unie’, in: Tijd en Taak. Onafhankelijk weekblad voor evangelie en socialisme, 44ste jaargang van de Blijde wereld, nr. 37 (15 juni 1946), pp. [2-3].

46 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 3 januari 1948, geciteerd uit: J. de Bruijn (red.), Brieven aan Buskes. Een keuze uit het archief van dr. J.J. Buskes (1899-1980), (Amsterdam 1990), p. 39.

47 ‘[…] Prof. Van Ruler drong zich naar voren, overhandigde Sint Nicolaas een hele stapel boekwerken: Religie en Politiek, Visie en Vaart, De Vervulling van de Wet, De Staat en de Openbaring, Sta op tot de Vreugde, en bood het beschermheerschap van de Protestantse Unie aan, aangezien deze, anders dan alle andere politieke partijen, geen nationale belangen, maar de christelijke cultuur van Europa, hoewel slechts een torso, verdedigt. Sint Nicolaas zei al weer niet veel, alleen dit ene, dat hij, hoewel hij zijn benoeming tot beschermheer van de Protestantse Unie waardeerde, haar toch niet kon aanvaarden. Het is zo, zei hij tot prof. Van Ruler, u waarschijnlijk niet bekend, dat ik tot de Roomse Kerk behoor – kennis van de feitelijke verhoudingen is over het algemeen een zwak punt in uw vele geschriften – daarom acht ik het juister, dat mijn knecht, die Protestant is, uw beschermheer wordt!’ (‘Sint Nicolaas-Avond’, in: In de Waagschaal 3/10 (5 december 1947), pp. 7v).

48 ‘Ik lees zijn boetepreek [ir. Voorham schreef tegen het roken; DvK] met het uitzicht op twee portretten, die voor mij, op mijn bureau staan: mijn beste Texelse ouderling en Karl Barth, de eerste met zijn pijp in zijn mond, de laatste met zijn pijp in zijn hand. Moderne slaven! Wat moet ik? Prof. van Ruler biedt uitkomst. Hij schrijft in zijn “Religie en Politiek” over het theocratisch werkelijkheidsbegrip, dat de onderscheiding tussen het geestelijke en het lichamelijke, het zedelijke en het natuurlijke volstrekt zinloos maakt: “Mijn sigaar is even belangrijk als de zedelijke verhouding tot mijn buurman, beide gegevens zijn evenzeer vervuld door Christus”. Prof. van Ruler rookt blijkbaar sigaren. Ik, die uitsluitend cigaretten rook, waag het er op, de sigaar in dit theocratisch betoog door de cigaret te vervangen en ik word lid van de Protestantse Unie. Dan kan ik met een rustig geweten mijn cigaret blijven roken. Mijn Texelse ouderling met zijn pijp in zijn mond ziet mij vrolijk aan – hij was een man van de vrolijke wetenschap – en Karl Barth met zijn pijp in zijn hand kijkt naar mij door zijn brilleglazen, zoals alleen Karl Barth zo nu en dan kijken kan. Zij hebben er beiden tabak van’ (‘Kleine Rook-dogmatiek’, in: In de Waagschaal 3/14 (2 januari 1948), p. 7).

49 L. Nieuwpoort, ‘Theocratische cultuurordening’, in: In de Waagschaal 3/29 (16 april 1948), pp. 225-226; id., ‘Theocratie, werk des Geestes’, in: In de Waagschaal 3/31 (30 april 1948), pp. 246-248.

50 H.J. Teutscher, ‘Notities over de kolonie [i]-ii’, in: In de Waagschaal 3/29-30 (16- 23 april 1948), pp. 230-231 en 248-249.

51 G.H. Slotemaker de Bruïne, ‘Visie en vaart’, in: In de Waagschaal 3/48 (24 september 1948), p. 380.

52 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 17 januari 1948, in: Archief Buskes (hdc), map 51, brief 48-5.

53 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 23 februari 1952, in: Archief Buskes, map 56, brief 52-8.

54 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 1 maart 1952, in: Archief Buskes, map 56, brief 52-9.

55 Archief Protestantse Unie, map 179.

56 I.A. Diepenhorst, Historisch- critische bijdrage tot de leer van den christelijken staat, Amsterdam 1943.

57 I.A. Diepenhorst, ‘Religie en politiek’, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 46 (1946), pp. 133-150.

58 I.A. Diepenhorst, ‘Religie en Politiek’, p. 137.

59 I.A. Diepenhorst, ‘Religie en Politiek’, p. 141vv.

60 I.A. Diepenhorst, ‘Religie en Politiek’, p. 144.

61 I.A. Diepenhorst, ‘Religie en Politiek’, p. 149.

62 I.A. Diepenhorst, ‘De Protestantse Unie’, in: Herrijzend Nederland. Christelijk Weekblad, nr. 200 (3 mei 1946), p. 2.

63 Dr. C.W.Th. Baron van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam (1873-1956) had van 1922-1937 namens de chu zitting in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

64 I.A. Diepenhorst, ‘De Protestantse Unie’, p. 2.

65 I.A. Diepenhorst, ‘De Protestantse Unie’, p. 2.

66 I.A. Diepenhorst, ‘De Protestantse Unie’, p. 2.

67 Th. van Dam, ‘De critiek van prof. Diepenhorst op de protestantse Unie’, in: Herrijzend Nederland. Christelijk Weekblad, nr. 201 (10 mei 1946), p. 3.

68 I.A. Diepenhorst, ‘Nogmaals de Protestantse Unie’, in: Herrijzend Nederland. Christelijk Weekblad, nr. 202 (17 mei 1946), p. 2; Th. van Dam, ‘Onderschrift’, in: ibid., pp. 2-3.

69 W.Th. Boissevain, Een christelijke staat, uit de nalatenschap van Dr. Ph.J. Hoedemaker, Amsterdam 1935.

70 Zie over Boissevain: H.J. Dam, ‘Boissevain, Wilhelm Theodor’, in: BLGNP, Deel 3, pp. 45-47; A.J. Rasker, ‘Dr. Wilhelm Theodor Boissevain, van Hoedemaker- leerling tot nationaal-socialist’, in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 23 (1868-1969), pp. 204-220; Henk Tijssen, De dominee van de NSB. Boissevain en zijn gang van de Nederlandse Hervormde Kerk naar het Nationaal Socialisme, Kampen 2009.

71 A.A. van Ruler, Droom en Gestalte, (Amsterdam 1947), pp. 36v., 48, 62.

72 I.A. Diepenhorst, ‘Alleen op de wereld’, in: Nederlandsche Gedachten. Officieel Orgaan ten dienste van de Antirevolutionaire Partij, haar propaganda- en haar jongeren studieclubs 4/1 (20 januari 1948), p. 8.

73 De tekst van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis luidt: ‘Wij gelooven, dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid van het menselijk geslacht, koningen, prinsen en overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de menschen toega. Tot dat einde heeft Hij de overheid het zwaard in handen gegeven tot straf der boozen (Rom. 13:4) en bescherming der vromen. En hun ambt is niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt. Voorts, een ieder, van wat qualiteit, conditie of staat hij zij, is schuldig, zich den overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord; voor hen biddende in hun gebeden, opdat hen de Heere stieren wil in al hun wegen en dat wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid (i Tim. 2:2). En hierin verwerpen wij de Wederdopers en andere oproerige menschen en in het gemeen al degenen, die de overheden en magistraten verwerpen en de justitie omstooten willen, invoerende de gemeenschap der goederen, en verwarren de eerbaarheid, die God onder de menschen gesteld heeft’ (geciteerd naar: De Nederlandsche Belijdenisgeschriften, vergelijkende teksten samengesteld door J.N. Bakhuizen van den Brink, (Amsterdam 1940), p. 135-137). De zinsnede over het weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst is in 1905 door de Gereformeerde Kerken in Nederland geschrapt.

74 I.A. Diepenhorst, ‘Alleen op de wereld’, p. 9.

75 A.A. van Ruler, Droom en Gestalte, p. 48.

76 E-mail Janneke van Ruler aan Dirk van Keulen, d.d. 29 februari 2016.

77 De plakboeken worden bewaard in het Archief Van Ruler, inventarisnummer vii. De knipsels van Schilder en Kroon zijn te vinden in doos vii.1, Plakboek 1, nummers 32 en 36.

78 B. van Bilsen O.F.M., e.a., Staat en cultuur, s.l. s.a. [1951], p. 2 (Nederlands Gesprek Centrum, publicatie No. 4).

79 A.A. van Ruler, ‘Protestantisme en cultuur’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer i, 592. Van Rulers lezing en de weergave van de aansluitende discussie zullen voor het eerst worden gepubliceerd in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B.

80 J.J. Buskes aan A.A. van Ruler, 15 september 1958. Deze brief, die door Van Ruler werd bewaard in zijn eigen exemplaar van Heeft het nog zin, van “volkskerk” te spreken, werd mij recent toegespeeld. Hij is toegevoegd aan het Archief Van Ruler.

81 In de zomer van 1956 besprak Buskes wel Van Rulers brochure Achtergronden van het Herderlijk Schrijven (Wageningen 1955). Deze bespreking (J.J. Buskes, ‘Prof. Van Ruler over de christelijke organisatie’, in: In de Waagschaal 11/44 (28 juli 1956), pp. 687-689) is opnieuw kritisch van toon. Het springende punt is opnieuw Van Rulers theocratisch visioen. J.J. Buskes aan A.A. van Ruler, 15 september 1958.

82 A.A. van Ruler over J.J. Buskes, Hoera voor het leven, uitgezonden op 15 november 1960. Het handgeschreven origineel is te vinden in Archief Van Ruler, inventarisnummer i,566v.

83 J.J. Buskes, ‘Ik ruik het Godsrijk niet zo vaak’, in: De Bazuin 54/47 (5 september 1971), p. 3.

84 Zie daarover: Dirk van Keulen, ‘Inleiding’, in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, §2.1.

85 Buskes kon in juni 1946 Van Rulers opstel ‘De kolonie’ nog niet hebben gelezen. Dit verscheen pas in 1947 in Visie en Vaart. Overigens duikt de affaire in 1954 nogmaals op in een conflict tussen Buskes en G. Quispel: ‘Buskes […] kreeg nu van Quispel het verwijt Van Ruler een fascist genoemd te hebben’, E.D.J. de Jongh, Buskes dominee van het volk. Biografie, (Kampen 1998), p. 345.

86 A.A. van Ruler, ‘Theocratie en tolerantie’, in: L.W. Nauta en J. Sperna Weiland (red.), Vrijheid. Horizon der geschiedenis, (Nijkerk 1966), pp. 121-135. 87 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 8 september 1967, in: Archief Buskes, map 72, brief 67-26.

88 A.A. van Ruler, ‘Theocratie en tolerantie’, in: In de Waagschaal 23/1-3 (14 en 28 oktober en 11 november 1967), pp. 10-12, 30-32 en 51-53. Eenmaal eerder verscheen er een opstel van Van Ruler in dit weekblad, namelijk ‘Achtergrond en problemen van de theologische staatsfaculteit’, in: In de Waagschaal 7/4 (26 oktober 1951), p. 30; thans ook in: A.A. van Ruler, Verzameld

89 A.A. van Ruler aan J.J. Buskes, 8 september 1967.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2016

DNK | 96 Pagina's

‘Met het ergste vuil wordt gesmeten’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2016

DNK | 96 Pagina's