GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Noordtzij’s bezwaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Noordtzij’s bezwaren.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu wij het afwijkend concept van Ds. Klaarhamer en het advies van Prof. Lindeboom, om de concept-acte niet aan te nemen, in de Heraut hebben overgenomen, gebiedt de billijkheid, dat wij ook aan Prof. Noordtzij het woord verleenen, om mee te deelen, waarom hij het advies der 25 broederen niet teekende.

Hij schrijft daarover in de Bazuin het volgende:

Men vraagt mij van verschillende zijden waarom ik, die in den regel een man van conciliante houding ben, mij heb onthouden van het broederlijk concert in zake het adviescontract om tot eenheid van opleiding te komen. Deze vraag verwondert mij te minder, nu mijn niet onderteekenen van dat advies in de Heraut en andere bladen zoo eigenaardig welwillend wordt ingekleed, dat het schijnt alsof aan mijne onthouding niet veel beteekenis behoeft gehecht te worden.

Deze omstandigheid noopt mij temeer om nu althans kort de redenen mede te deelen, die mij tot deze houding, zonder eenige over haasting, hebben geleid.

Inderdaad, ik ben nimmer aen tegenstander geweest van het streven naar eenheid van opleiding in universitaire richting, waarbij de wetenschap wordt gebaat, het heilig recht der Kerken wordt gehandhaafd, haar welbegrepen welzijn wordt beoogd. Maar ik acht die eenheid noch voor den vrede der Kerken, noch voor den bloei der wetenschap beslist noodzakelijk, en velen zouden er nu niet zoo voor ijveren, indien maar niet hier en daar bedekt of niet bedekt, soms in strijd gehandeld werd met hetgeen ons de Heere o.a. in Fillipp. II:1—4 op het hart bindt. Bovendien, ik houd, naar den Woorde Gods, de eenheid van opleiding voor een kwestie van minder beteekenis dan die van de eenheid der Kerken. Een beteekenende scheure in de Geref. Kerken zou ik niet over hebben voor de gebrekkige oplossing in 't contract voorgesteld. En ik vroeg met allen ernst: ijn de Kerken nu rijp voor een oplossing als waarvoor thans wordt geadviseerd, omdat enkele voorgangers, ondanks het besluit der jongste Generale Synode, de kwestie weer met haast koortsachtigen ijver aan de orde stelden, alsof ondergang den Kerken bedreigde? Of zou nog niet waar zijn, dat, „al zou door stemmen-„meerderheid in de kerkelijke vergaderingen de „loslating van Gymnasium en Theol. School „verkregen kunnen worden, het toch slechts op „verbeurte van al die liefde en steun zou „komen te staan, welke voor het beantwoorden „aan onze roeping onmisbaar zijn ? " Neen, strijdens matheid vind ik geen geoorloofden drang om maar te accepteeren, en vreeze al een zeer slechte leidsvrouw. Vooral als de Kerken „om te begintun" reeds zooveel moeten prijsgeven. Daarom moeten de Kerken met een kalm gemoed en met een helder oog beoordeelen of zij voor dit compromis de Theologische School te Kampen over hebben. Ik kan er alsnog niet voor adviseeren.

Van mijne bezwaren, van welke ik aan 't eind van de vergaderingen der Broederen, uithoofde van den korten tijd, die ons restte, slechts een enkel kon noemen, geef ik thans, zij 't samengevat, de voornaamste. Ik ga daarbij, althans in hoofdzaak, uit van het standpunt, dat wij Hoogleeraren van de Theol. School verleden jaar in onze„Verklaring"etc. aldus omschreven:

„Om al deze redenen zijn wij.... eenparig „van overtuiging, dat de Geref. Kerken in „dezen tijd en onder de huidige omstandighe-„den hare eigene opleidingsschool niet mogen „prijsgeven" tenzij de Vereeniging voor „Geref. Hooger Onderwijs geheel van stand-„punt verandere en de Theol. Faculteit in die „verhouding tot de Geref. Kerken ga staan, „waarin thans de Theol. School te Kampen tot „haar is gesteld.”

Werd nu in 't ontwerp-contract daaraan, bijzonderheden daargelaten, voldaan, dan zouden wij werkelijk tot een compromis komen, „waarbij, " om met Dr. B. te spreken, „van weerszijden, met behoud van beginselen, het een en ander toegegeven wordt om eenheid en vrede te verkrijgen." En de Kerken zouden dan waarlijk eene eenheid van opleiding verkrijgen, die in haar wezen duurzaam stand kan houden en daardoor juist tot rustige ontwikkeling der vereenigde stichting en vreedzamen bloei der Kerken zou medewerken. Doch in 't advies-contract wordt daaraan niet voldaan. Want

I. die eenheid zou juist daardoor waar en duurzaam zijn geweest, omdat alsdan de Kerken hare Theol. School te Kampen, zij het gewijzigd, in de Theol. Faculteit als „de School der Kerken" en, zij het verzwakt, als haar „eigen inrichting, " zouden bewaard hebben, en dat niet bloot nominaal, maar reëel, niet in schijn, maar in wezen.

Doch dit contract spreekt in art. i wel even terloops als onverhoeds van die School (min orrect nog al van de Theol. School!) der Keren in verband met de wederkeerige benoeming an de tegenwoordige Hoogleeraren van School n Faculteit tegelijk. Maar van een daaraan oorafgaande omschrijving van de ééne inrichting, die, naar wezen en doel „tegelijk de Scliool der Kerken en de Theol. Faculteit der Univeriteit is, " daarvan wordt in het contract niet gesproken. Zou zulk een omschrijving van wezen en doel in andere contracten van dien aard zeker niet ontbreken, hier is ze uit het oorspronkelijke ontwerp verhuisd naar Art. i der „Advie zen en mededeelingen, " die niet tot het con tract behooren. In 't contract bestaat de School niet. Voor mij is dat gebrek, in verband met de gevoelens van andere Broederen, beteekenend genoeg!

2. Hetzelfde is 't geval met de dubbele hoe danigheid van de Hoogleeraren in de Theol., zoowel van thans als van later, welke zij anders naar dat wezen en doel der vereenigde inrichting zouden "erkrijgen. Hunne, uit die hoedanigheid voortvloeiende rechten en verplichtingen worden wel in andere artikelen van 't contract ondersteld of omschreven. Doch van den tweevoudigen grond ervan, in verband met het tweezijdig karakter der ééne inrichting, is werkelijk in 't contract met geen woord melding gemaakt. Slechts in Art. II van de „Adviezen en mededeelingen" is van die „dubbele qualiteit" met even zoovele woorden sprake. Maar ook dit art. werd ter elfder ure buiten 't contract gebracht. Dit is een niet minder beteekenend verschijnsel!

3. Zouden de Kerken, indien een advies in den geest van het bovengenoemde compromis der vijf Hoogleeraren ware gegeven, werkelijk en onverkort handhaven „haar recht van benoeming, schorsing en ontslag van de Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, " gelijk het zeer juist door één onzer is genoemd. Maar bij dit ontwerpcontract geven de Kerken in art. 3 dat beteekenend recht beurtelings prijs, terwijl zij bovendien zich èn in art. 3 èn in art. 7 (schorsing) in de uitoefening van haar recht door Curatoren of Directeuren eener particuliere Vereeniging laten beheerschen en remmen, en aan dezen in art. 8 (ontslag) zelfs dezelfde rechten toekennen als zij, de Kerken, voor zich bedingen. En dit alles geschiedt terwijl door de handhaving van dat heilig recht der Kerken, gelijk voor eenigen tijd nog is uiteengezet, „de eenheid, de vrijheid „en de zelfstandigheid der Universitaire weten-„schap niet wordt verbroken, " en den voorstanders der Vereeniging voor H. O., met een beroep op Calvijn en Dr. A. Kuyper Sr., werd toegeroepen: „Laat, naar een tusschen Kerken „en Vereeniging te sluiten verdrag, de benoeming „van-de Professoren in de Theologie aan de Ker-„ken over, en gij hebt de eischen van het heden „erkend en de rechten der toekomst gehandhaafd!" Waarom dan ook thans niet de benoeming, de schorsing en het ontslag der Hoogleeraren aan de Kerken gewaarborgd. Curatoren der Vrije Universiteit gehoord?

4. Zal nu, zonder dat „de Vereeniging geheel van standpunt verandere, " volgens art. 4 van 't contract aan de Hoogleeraren, die thans aan de Theol. School zijn of later aan de vereenigde inrichting zullen benoemd worden, de verplichting worden opgelegd, dat zij behalve de Formuheren van Eenigheid — ook nog zullen onderteekenen de verklaring in art. i der „Instructie voor de Hoogleeraren" van de Vrije Universiteit voorgeschreven, dat zij „het in art. 2 der Statuten aangegeven standpunt aanvaarden." En dat zal geëischt worden niettegenstaande, bij het jarenlange geschrijf over art. 2 dier Statuten, telkens bleek, dat de wèl begrepen inhoud ervan niet gedekt wordt door de formeele uitdrukking en dus onv/aar is; niettegenstaande laatst nog werd betoogd, dat die „formule onvolledig, onduidelijk en onwetenschappelijk is; " niettegenstaande door ons, Hoogleeraren van de Theol. School, ten vorigen jare eenstemmig is verklaard, „dat op het standpunt der Vereeniging confessioneel en wetenschappelijk met elkander in strijd zijnt"

Toch zou dat art. r dier Instructie wel degelijk veranderd kunnen worden ('t zal immers zelfs spoedig in een ander opzicht gewijzigd worden? ) Ook wordt in art. 2 der Statuten volstrekt niet geëischt, dat men juist in een anderen zin dan door onderteekening van de Formulieren van Eenigheid zal aanvaarden de Geref. beginselen uit Gods Woord afgeleid en naar de JBelijdenis van de Geref. Kerken verklaard of tot ontwikkeling gebracht. En desniettemin zal nu, tenzij de Kerken het verhoeden, ons Hoogleeraren, die nu aan de Theol. Schooi zijn, en hen, die later door de Kerken zullen begeerd worden, maar bezwaar hebben in die verklaring — om benoemd te kunnen worden aan de vereenigde Inrichting opgelegd worden om door een plechtige belofte ons op een zoodanig artikel te verbinden met al de mogelijke gevolgen van dien? Want wèl mag bij mogelijk conflicf, volgens het bepaalde bij art. 7 v. h. contract, de ongelukkige commissie van enquête (art. II Regiem, v. d. Algem. Vergad. der Vereeniging) voor Hoogl. in de Theologie niet toegepast worden; wèl zal naar dat art. 7 schorsing wegens afwijking in de leer etc. slechts van (de Curatoren van) de Kerken uitgaan. Maar toch kunnen Directeuren en Curatoren der Vereeniging, gebruik makende van art. 6 V. h. contract, van de Statuten der Vereeniging en van hunne eigen Instructiën, heel wat moeite veroorzaken en iemand zedelijk onmogelijk maken in verband met dat in art. 2 der Stat. min helder omschreven „standpunt" der Vereeniging, gelijk straks is geschetst. Derhalve vragen wij: Mogen de Kerken de door haar reeds benoemde of later begeerde Hoogleeraren, die deze bezwaren deelen, daaraan opofferen? En bovendien, ook al zou de Gen. Synode, volgens art. 4b V. h. contract, „vrijheid" geven „de verklaring te onderteekenen, " dit kan niemand van gewe tensbezwaren ontheffen op 't heilig terrein van geloften. Alleen de Vereeniging kan het struikelblok wegnemen, zoo ze wil.

5. Is het een fout m. i., dat in 't contract niet is opgenomen als overgangsbepaling art. VII der Adviezen en meded. Niet hier, maar in 't contract zelf behoort zulk eene gewichtige bepaling van financieelen aard en voortdurend karakter.

6. Doch vooral heb ik zeer ernstig bezwaar tegen wat ik, in verband met art. 12 v.h. contract, maar noemen zal de onvastheid en de onvolledigheid van 't contract. Of beteekent het om zoo te zeggen niets, dat het contract elk oogenblik kan opgezegd? Reeds óp zichze've beschouwd is eene Vereeniging zwak, wisselvaUig. Maar hoezeer vermeerdert niet het gevaar voor de Kerken in zake de opleiding tot den dienst des Woords, indien de Vereeniging telkens, als zij haar zin niet verkrijgen kan, het contract opzeggen kan en dus tot verandering dwingen? Men vergete niet, wat wij reeds beleefden ondanks een met groote meerderheid door de Gen. Synode van Gr. genomen besluit; dat, om met de Bazuin te spreken, de Kerken „om te beginnen nu reeds een deel van het zeggenschap over de opleiding hebben af te staan; " dat enkele art. van het ontwerp contract van Dr. Klaarhamer, waarmede andere invloedrijke Broeders instemmen, reeds op meerdere eischen in de toekomst wijzen, zoodat er toch geen rust komt. Bovendien, waar is de bepaling, die voorziet in geval van verschil tusschen Vereeniging en Kerken over uitlegging of toepassing van eenig artikel v. h. contract? Inderdaad, er is reden te herhalen: „De Kerken mogen zich wel tien maal bedenken eer zij de opleiding tot den dienst des Woords laten varen"

Ten slotte nog een enkel woord in verband met het mogelijk verkrijgen van subsidie en den effectus civilis voor de Vereeniging. Terecht werd daarop door Dr. B. gewezen, als op „een ernstig bezwaar." De jongste Z? > rfl«/meent, dat er van de zijde der Vereeniging geen gevaar is voor het aanvaarden van subsidie. Doch ook ik ben daarop nog niet zoo gerust, 't Is zoo verleidelijk als een subsidie van, laat ons stellen, 20 tot 30 mille 'sjaars kan verkregen worden. De Vereeniging heeft nog wel niet openlijk „gebedeld", maar zij staat voor een „reuzentaak", en er is zooveel geld noodig om die te volbrengen! En bovendien, het „ernstig bezwaar" was mede aan 't verkrijgen van den effectus civilis ontleend. Daarover zweeg de Heraut.

Naar ’t verkrijgen ervan wordt, en terecht, reeds lang begeerig uitgezien. Maar kan men 't zich werkelijk voorstellen, dat de Vereeniging een en ander van den Staat zou kunnen verkrijgen zonder zekere waarborgen ? Geeft niet hetgeen thans reeds door de Regeering als voorwaarde in uitzicht gesteld wordt tót nadere bevestiging van 't voor de Vrije Gymnasia verkregen promotie recht, een beteekenende waarschuwing ?

De Staat kan niet altijd in de wet bepalen wat wij theologen zoo gemakkelijk ons voorstellen als zekere oplossing van bezwaar. Leerde ons de geschiedenis van 't vrije lager onderwijs niet reeds zeer veel? In elk geval, laat de Kerken ook daarom temeer voorzichtig zijn. Het Gymnasium kan, vooral als er uitzicht komt op subsidie van enkele duizenden, gemakkelijk onder zekere voorwaarden overgedaan worden aan een Vereehiging. Maar dat de Kerken toch bij voorbaat wel en goed zorgen, dat ze, indien ze op zulk een compromis willen ingaan als waarvan nu sprake is, niets prijsgeven van de opleiding tot den dienst des Woords, alvorens zich verzekerd te hebben, dat zij met deze direct noch indirect komen in eenige afhanke lijkheid van den Staat.

De Kerken staan voor een hoogst gewichtige beslissing. Zij hebben even goed het recht om dit ontwerp contract te verwerpen of daarin veranderingen, zij 't met v/ijs overleg, aan te brengen als de adviseerende Broeders om het advies aan te bieden. Van den eisch : „aannemen of verwerpen" mag, kan hunnerzijds tegenover de Kerken geen sprake zijn. Dat ook andere Broeders 't recht hebben een ander advies ter overweging aan te bieden, behoeft geen betoog.i) Geve God, die rijk is in barmhartigheid, den Kerken bijzondere genade en licht om in deze hoogst gewichtige aangelegenheid een juist en gelukkig besluit te nemen !

Kampen, 12 Maart 1902.

I) Mochten ambtsdragers en leden, die het in hoofdzaak met mij eens zijn, meenen dat het voor zulk een advies noodig is na '/ Paaschfeest te Utrecht samen te komen tot nader overleg, dan kunnen zij mij een be.wijs van instemming toezenden vóór den 2"]sten dezer.

De meeste vun deze bezwaren warea aan de broederen, die te Utrecht vergaderden, reeds bekend, maar Prof. Noordtzij heeft natuurlijk het volle recht deze bezwaren publiek te maken, opdat ieder wete, waarom hij ten slotte bij het gevoelen der overgroote meerderheid zich niet neerleggen kon.

Prof Noordtzij is, gelijk hij zelf verklaart, nimmer een tegenstander geweest van het sturen naar eenheid van opleiding in universitaire richting. In dat opzicht staat hij dus principieel niet naast, maar tegenover Prof. Lindeboom, die zulk een eenheid niet begeerlijk acht. Wel blijkt daarentegen uit dit stuk, dat Prof. Noordtzij evenals Ds. Klaarhamer tegen het voorgestelde compromis allerlei practische bezwaren heeft, omdat z. i. de rechten der kerken daarin niet genoegzaam gewaarborgd zijn.

Onzes inziens doet men dan ook niet billijk, wanneer men den moed van Ds. Klaarhamer prijst, die waagde voor zijn meening openlijk*^ uit te komen, al stond hij alleen, terwijl men Prof. Lindeboom en Noordtzij een verwijt zou maken, dat zij met het compromis niet meegingen.

Het moet elk dezer broeders strijd hebben gekost, zij het dan ook den een meer den ander minder, om tegen den stroom op te roeien. En hoe wenschelijk het ook geweest ware met het oog op den vrede en de rust der kerken, dat de broeders te Utrecht een eenparig advies hadden gegeven, door allen geteekend, — ten slotte staat of valt ieder zijn eigen .heer en moet, afgezien van alle nadeelige gevolgen, die er uit voortvloeien, het recht om voor zijn overtuiging op te komen, aan ieder worden gegund.

Van critiek op de bezwaren door Prof. Noordtzij ingebracht, zullen wij ons onthouden. Wanneer men, gelijk hij in dat schrijven doet, het standpunt inneemt, dat eenheid van opleiding alleen te verkrijgen is, wanneer de kerken het uitsluitende en beslissende zeggenschap krijgen over de Theol. faculteit, zoodat bij benoeming, schorsing en ontslag der Hoogleeraren de Universiteit niets meer te zeggen heeft, dan zijn deze bezwaren volkomen gewettigd. Het zal echter duidelijk zijn, waarom op dezen grondslag nooit tot overeenstemming te komen was. Wie begeert, dat de eene partij haar beginsel prijs geeft, wil geen compromis. Van het standpunt van hen, die uit beginsel niet voor een kerkelijke school, maar voor een Vrije Universiteit zijn, zouden zeker even ernstige bezwaren tegen het advies der meerderheid kunnen ingebracht worden. Wanneer zij trots deze bezwaren het advies geteekend hebben, dan is dit, omdat naar hun overtuiging het van hen gevraagde offer geen verzaking van hun beginsel meebrengt en zij gelooven, dat in de kerken geen vrede en rust komen kan voordat de opleidings-kwestie is opgelost.

In dit laatste opzicht verschillen wij dan

ook van meening met Prof. Noordtzij. Volgens hem zou het verschil in opleidicg geen gevaar opleveren voor de kerken, wanneer men zich maar gehouden had aan o het te Groningen genomen besluit en voorts over en weer in acht had genomen \vat de t Apostel in Phil. 2 : 1—4 ons voorschrijft als den eisch der broederlijke liefde. Prof. Noordtzij heeft een ander waardeeringsoordeel over den bestaanden toestand dan wij. De stemmen, die reeds vroeger en ook nu weer in de Bazuin zijn opgegaan om alle verband tusschen de kerken en de Vrije Universiteit te verbreken, ja als eisch aan de Vrije Universiteit te stellen, dat haar Theol. faculteit moet opgeheven worden, toonen genoegzaam wat er omgaat in sommiger hart. Ook het feit, dat de saamsmelting van verschillende zeer belangrijke kerken van ons vaderland nog altoos stuit op de gedeeldheid in de opleiding, spreekt luide genoeg. Het beste bewijs, dat wij met onze overtuiging niet alleen staan is, d.at de Curatoren der Theol. School, mannen, die door de kerken gekozen zijn en die met de kerken in het nauwste verband staan, allen, zonder eene uitzondering, het compromis hebben onderteekend juist om den vrede en de rust der kerken te bevorderen.

Hoewel wij aan Prof. Noordtzij het onverkorte recht gunnen om zijn bezwaren in te brengen, een ander oordeel te hebben over den bestaanden toestand dan wij en alle pogingen in het werk te stellen om zijn gevoelen te doen zegevieren, — veroorloven wij ons echter om tegen eene telkens herhaalde uitdrukking te protesteeren. Hij doet het voorkomen, alsof hij alleen zou opkomen voor de „heilige rechten der kerk" en de onderteekenaars van het compromis deze rechten zouden prijs hebben gegeven Zulk een voorstelling doet den broederen, die met het advies meegaan, onrecht aan.

Heilige rechten zijn rechten, die niet doot den loop der historie ontstaan zijn, maar rechten, die God zelf in Zijn Woord aan de kerk geschonken heeft. Er is niemand, die deze rechten zou willen aantasten of verkorten. Zelfs de vurigste voorstander van de souvereiniteit der wetenschap in eigen kring, erkent de heilige rechten der kerk ten volle. Indien God de Heere in Zijn Woord dan ook aan de kerk het uitsluitende recht had toegekend om hoogleeraren in de theologie te benoemen, te schorsen en te ontslaan, zou alle geschil tusschen de broederen uit zijn en ieder onzer zich ootmoedig buigen voor de uitspraak van Gods heilig Woord.

Daar wij hiermede de rij der verklaringen over het Utrechtsche compromis sluiten, zij ten slotte ons een nadere verklaring gegund van eene uitdrukking in de Heraut, die blijkbaar door misverstand aan onze pers aanstoot gaf.

Het compromis, dat de broederen aanbieden, zoo schreven we, kan alleen aangenomen of verivorpen worden. Elke poging om het door amendeering hetzij voor de voorstanders der universitaire opleiding, hetzij voor de voorstanders der kerkelijke opleiding aannemelijker te maken, kan geen ander resultaat hebben, dan dat de Generale Synode voor twee adviezen geplaatst wordt, die lijnrecht tegenover elkander staan en dan vanzelf genoodzaakt wordt geen van beide adviezen aan te nemen, omdat een beslissing bij meerderheid van stemmen in strijd zou zijn met het in 1892 over en weer aangegane beding.

Men heeft hieruit afgeleid, azXA^ Heraut de vrijheid der kerken aan banden zou willen leggen en de kerken zou willen dwingen een beslissing te nemen, die tegen haar overtuiging inging.

Deze voorstelling is niet juist.

Vooreerst denkt de Heraut er niet aan, zich cenig zeggenschap het-iij over de kerken of over de kerkelijke pers aan te matigen.

Wij leven in een vrij land, en even tuk als wij zelf zijn op onze vrijheid, gunnen wij aan anderen die vrijheid van harte. Wij hebben dan ook geen oogenblik er aan gedacht, de afwijkende adviezen van Ds. Klaarhamer of van de hoogleeraren Lindeboom en Noordtzij als ongeoorloofd aan de kaak te stellen. Integendeel, wij hebben deze adviezen in hun geheel aan onze lezers meegedeeld, van alle critiek op den inhoud ons onthouden en den ernst der overtuiging geprezen, die deze mannen dreef.

En ten tweede is door ons geen oogenblik ontkend, dat de Generale Synode de volle vrijheid heeft, het aangeboden advies niet alleen aan te nemen oi te verwerpen, maar op alle punten te wijzigen, wanneer dit met gemeen overleg en zonder krenking van wederzijdsche rechten geschieden kan.

Onze raad om het advies onveranderd aan te nemen of te verwerpen, kwam alleen uit de practische overweging voort, dat aan beide zijden naar onze overtuiging, de uiterste grens bereikt was. Deze overtuiging, die rust op de te Utrecht gevoerde onderhandelingen, is uiteraard geheel persoonlijk en laat zich aan niemand opdringen. Maar evenmin kan iemand het ons euvel duiden, dat wij deze overtuiging openlijk hebben uitgesproken en de kerken bijtijds gewaarschuwd hebbenj dat elke gewichtige verandering in het compromis, hetzij in den zin zooals Ds. Klaarhamer dit wil, ofzooals Prof. Noordtzij thans voorstelt, tot een schipbreuk van het geheele plan leiden zal.

Dat wij in deze overtuiging niet alleen staan, blijkt wel daaruit, dat de broederen, die te Utrecht het concept geteekend hebben, over en weer elkaar hebben beloofd, het concept onveranderd te zullen aanbevelen en verdedigen, en zich van elke poging te zullen onthouden om hetzij door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs hetzij door de kerken wijzigingen te laten aanbrengen, waardoor nieuwe concessies van een der beide partijen geëischt zouden worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Noordtzij’s bezwaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's