GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Naat het kwabe”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Naat het kwabe”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij liefhebbers des HEEREN, haat het kwade. Hij bewaart de zielen zijner gunstgenooten; Hij redt ze tiit der goddeloozen hand. Ps. 97 : I0.

Tot driemalen toe bindt Gods Woord ons den eisch op 't hart, dat we met vijandschap tegen al wat kwaad, boos en onheilig is, zullen bezield zijn. De Psalmist zong bet Gods kinderen toe: „Gij liefhebbers des Heeren, haat het kwade". Amos de Profeet riep het voor zijn tijdgenooten uit: „Haat het booze en hebt lief het goede." En in geheel gelijken zin betuigt de Apostel aan de Kerk te Rome: „Hebt een afkeer van het booze en hangt het goede aan."

Ten deele nu brengen we dit dan ook in practijk. Bij het lezen van meer dan één gruwel, waaraan een onverlaat zich schuldig maakte, gruwt onze ziel er van en wordt een wraakgevoel in ons ontstoken. Bij moord op een onschuldig kind, gepaard met verkrachting, woedt er iets in aller ziel tegen de gruweldaad die plaats greep, en als zulk een onverlaat op 't schavot geëxecuteerd wordt, neigt het volk er zelfs toe om te applaudisseeren. Dan haat al wie de execatie bij woont, het kwaad en dea doener van het kwaad, en niemand denkt er aan, zijn schandelijke misdaad te verontschuldigen, veel min om er zelf naar te hunkeren. En zoo ook omgekeerd, als een kloek man bij brand of schipbreuk een met den dood bedreigde onder eigen levensgevaar het leven redt, of een toegewijde op een melaatschen eiland de kranken verzorgt, dan juicht ieders hart dit toe, en heeft er bewondering voor. Zoo is er afkeer van het booze en een aanhangen van het goede, niet alleen onder geloovigen, maar zelfs oader het groote publiek.

£n gelukkig mag er bijgevoegd, dat in den regel in den kring der geloovigen deze afkeer van het gemeene en gruwelijke nóg verdergaat dan in den breeden krmg der wereld. Er is onder de geloovigen in hun intiem leven een verfijnd gevoel, en daardoor een beter speuren van wat boos is, gepaard met een rijker waardeeren van wat lof verdient. En zoo kan betuigd, dat er in tweeërlei graad afkeer van het booze en liefde voor het goede bestaat. In zwakker graad bij het groote publiek en in iets sterker graad bij de belijders. Zelfs op nationaal gebied verschilt dit. Een Chinees kan veel meer wreedheid zonder ergernis aanzien, dan een Rus, al is ook de Rus niet vervaard voor wat men een klein gerucht noemt.

In dien zin nu bestond afkeer van het booze en waardeering van het goede, ook in de dagen van den Psalmist, van den Profeet en den Apostel. Ware alzoo ook hier niet anders bedoeld, zoo zou zulk scherp vermaan niet van hen zijn uitgegaan. Hieruit blijkt dat hun drievoudig woord heel andere, veel verdere strekking heeft. Immers Psalmist, Profeet en Apostel handelen hier niet van het oordeel over anderer daad, maar van wat we zelf in ons eigen leven doen, innerlijk gevoelen, en voor anderen uiten.

Hiermede nu komen we op heel ander terrein. Niet om getuige te zijn van schande lijkheid en moordzucht, maar om ons eigen hart, en ons eigen leven, te onderzoeken, en ons af te vragen, of ons wel diep genoeg haat bezielt tegen het kwaad dat ons zelf verlokken wil, en of we zelf wel warm genoeg voelen, pleiten en ijveren voor wat goed is.

Dit nu ziet op onzen eigen bwendigen levens strijd. En hiermee staat het gemeenlijk zoo, dat er allerlei kwaad is, waartegen heel onze ziel opkomt, waaraan we ons ergeren en waarover we toornen, maar dat er daarnaast soms o, zoO' veel ander kwaad bestaat, dat we ook wel verfosien, maar waardoor we ons toch telkens aangetrokken gevoelen.

Ge weet dan wel dat 't kwaad is, maar ge neigt om 't te vergoelijken. Ge zijt gereed om 't in anderen af te keuren, maar verontschuldigt het in u zelf. Ge aarzelt in theorie niet om er den staf over te breken, maar als ge er persoonlijk voor komt te staan, knipoogt ge het kwaad toe, laat er u meê in, wordt er in verwikkeld, en bezwijkt tenslotte in de verzoeking.

Of ook al gaat gè niet zoover, dan keurt ge het kwaad wel af, en ge verzet er u ook wel tegen, zoodat ge er niet in vervalt, maar ge ziet het toch met zeker gevoel van begeerte en teleurstelling na. Ge laat 't, omdat ge denkt, het mag voor God niet; maar als God er niet geweest was, hadt ge 't u toch o, zoo graag veroorloofd.

Dat zijn dan van die spannende oogenblikken in het leven. Ge weet dat hoogmoed, trots en zelfverheffing zonde zijn. Nu krijgt ge het in uw macht om aan een derde uw sterke hand te doen gevoelen en hem te krenken. Toch laat ge het, omdat ge voelt: God wil het niet. Maar toch jeukt u soms de tong nog. De zet die in u opkwam, was zoo fel en treffend. En eigenlijk spijt het u toch, dat ge het niet doen mocht.

Bij een ander gaat het om geld. Er biedt zich een kans aan, om zich te bevoordeelen. Niet naar recht, maar met een kleine sluwheid en oneerlijkheid. Toch weerstaat ge. Ge blijft eerlijk en doet het niet. Maar van achteren spijt het u toch, dat dit voordeel u ontgaan is. Ge vielt niet in het kwaad, maar ge hadt er toch eigenlijk wel zin in. En ge liet 't alleen om Gods wil, om zijn toorn niet over u te verwekken.

Of, om slechts dit éene nog te noemen, ge kwaamt voor een verleiding van zinlijken of vleeschlijken aard te staan, maar zoo dat ge overwont en niet vielt. Uw conscientie weerhield u. God wilde het niet en gij deedt het niet. Maar toch ziet ge het nog telkens na, en er blijft toch iets in u dat er naar bunkert.

Op dezen zielestrijd nu is het dat de Schrift doeh. Laten van 't kwaad is niet genoeg; ge moet het kwaad haten.

Zoo komt het niet eeniglijk op de daad aan, maar vlijmt het profetisch en apostolisch woord tot diep in uw hart, om u te doen bekennen, hoe ge in de verborgenheid van dat hart tegenover het Booze en het Goede staat.

Haat is een actieve gezindheid van het ik in ons, en hoe die haat werkt ziet ge telkens, als er twee personen zijn, die elkaar niet zetten kunnen, elkaar gedurig in den weg staan, en er steeds op uit zijn om elkaar te verdringen, te kwetsen en zeer te doen. Dit maakt dat velen het opvatten, alsof haat steeds iets verkeerds was. En daartegen nu gaat de Schrift in. Er moet in elks hart wel terdege haat werken, alleen maar, die haat moet zich keeren, niet tegen een persoon, maar tegen het Booze en Demonische.

God haat. Het staat zoo duidelijk in Psalm II : 5: De Heere proeft de rechtvaardigen, maar de goddeloozen haat zijn zieP, Als kind Gods moet daarom ook de geloovige haat kennen, en wie geen haat in zijn hart kent, is nog niet genoegzaam ten leven opgemaakt.

Liefde beheerscht heel het rijk van onzen God, en alle liefde blijft oppervlakkig en is de ware liefde niet, zoo er niet de scherpe tegenstelling van het haten van het Booze tegenover staat. De waarheid liefhebben blijft gebrekkig en slap, als ze niet door den haat tegen de leugen wordt voltooid. Kent ge nog geen liaat, dan staat ook de liefde in u nog veel te dicht bij het vriespunt. Hoe sterker, hoe machtiger in u de liefde voor het ware, heilige en goede wordt, hoe brandender en heeter uw haat tegen het kwade, onheilige en booze zal worden.

Dit leidt tot zelfonderzoek, èa in het afsterven van de zonde èn in het grijpen naar heiliger stand der ziel.

Braaf zijn, afliten van het kwaad, het weerstand bieden aan satan vermag reeds veel, maar het is toch nog slechts de eerste stap. Waar het op aankomt, is dat in uw eigen hart de heimelijke lust dien ge nog in veel zondigs hebt, geheel wordt uitgeroeid, en omsla in beslisten afkeer en haat.

En zoo ook is het bij uw dorsten naar heiliger zin. Het is niet genoeg dat ge voor het zondige onverschillig wordt, dat het ophoudt u aan te trekken, en dat ge er u uit terugtrekt. Het moet bij u komen tot een haten van zulk een kwaad met heel uw ziel, zoodat ge gaat liefhebben wat er vlak tegenover staat, en nu niet alleen zelf aan den greep dier zonde u onttrekt, maar ook ijvert met heel uw ziel als een krijgsknecht des Heeren, om ook bij anderen, om in heel uw levenskring dat kwaad te helpen uitroeien.

Wie dat kernachtig zeggen der Schrift: „^««/ 't kwade", recht verstaat, en in zichzelf verwerkelijken mag, wint twee dingen tegelijk. Tegen eigen zonde staat hij bijna onverwinnelijk, en de invloed die van hem uitgaat, steunt anderen bij den strijd tegen hetzelfde kwaad, waarin ook hij eerst viel, maar dat nu geen vat meer op hem heeft>

Wie het kwade haat zooals God zelf het booze haat, voelt dat zijn God met en voor hem strijdt, en blijft in zijn God overwinnaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Naat het kwabe”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's