GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXI.

Het gewone argument, waarmede de bestrijders van den kinderdoop aankomen, dat èn in het Nieuwe Testament èn bij de oudste kerkelijke schrijvers wel voortdurend sprake is van den doop der volwassenen, maar nergens van den doop der onmondige kinderen, moge geschikt wezen om op minder nadenkenden indruk te maken, maar het schijnt sterker dan het in werkelijkheid is. Reeds op zich zelf is hèt zoogenaamde argumentum e silentio, d.w.z, het bewijs, dat men uit het stilzwijgen over een bepaalde zaak afleidt, dat de bedoelde zaak dus ook niet bestaan heeft, altoos een zwak argument. Niet ten onrechte wezen onze Gereformeerde vaderen er dan ook op, dat evenmin in het Nieuwe Testarhent ergens uitdrukkelijk vermeld wordt, dat vrouwen aan het Ayondmaal hebben deelgenomen, terwijl we zelfs stellig weten, dat aan het eerste Avondmaal, door Christus ingesteld, alleen mannen hebben aangezeten; maar dat daarom toch niemand er aan denken zal om de vrouwen van het Avondmaal uit te sluiten. Maar ook afgezien daarvan laat het feit, dat èn in het Nieuwe Testament èn bij de oudste kerkelijke schrijvers voortdurend over den doop der volwassenen en niet over den doop der kinderen gesproken wordt, zich niet moeilijk verklaren. Het bevel door Christus aan de Apostelen gegeven om alle volken te onderwijzen en hen, die door dit onderwijs tot discipelen van Christus gemaakt waren, te doopen, doelt op d& n zendingsarbeid der Apostelen, en* bij alle zending is regel, dat onderwijs voorop gaat en de volwassenen, die tot geloof in Christus komen, daarna eerst den doop ontvangen. Dat in de Apo.stolische Kerk telkens sprake is van den doop der volwassenen en niet van den doop van kinderen kan dus geen de minste verwondering baren, want de Apostolische Kerk was een zendingskerk en op elk zendingsterrein is het nog altoos regel, dat volwassenen en geen kinderen gedoopt worden. Alleen houde men wel in het oog, dat deze doop der volwassenen dan altijd is een proselietendoop, d.w.z. dat een jood of heiden, die buiten de Christelijke Kerk stond, nu door den doop tot een lidmaat der Christelijke Kerk gemaakt wordt. Maar deze^jroselietendoop, waarvan in het Nieuwe Testament overal sprake is, bewijst niets voor wat de voorstanders van den doop der volwassenen willen, en het is louter woordenspel, wanneer ze als bewijs voor het goed recht van hun bejaarden-doop zich op de Apostolische praktijk om proselieten te doopen, beroepen. VVant wat zij met den bejaarden-doop bedoelen is niet, dat een heiden of jood alleen op volwassen leeftijd, en na belijdenis des geloofs te hebben afgelegd, gedoopt mag worden, wat ieder hun toestemt en uit de Heilige Schrift ook duidelijk genoeg blijkt, maar dat kinderen uit Christelijke ouders geboren eerst op volwassen leeftijd den doop zouden mogen ontvangen. En hun beroep op het Nieuwe Testament zou dan alleen afdoende wezen, wanneer ze ook maar één geval konden aanwijzen, waarin de Apostelen aan kinderen, die uit Christelijke ouders geboren waren, den doop onthouden hebben of hen eerst op later leeftijd, na belijdenis des geloofs, hebben gedoopt. Hiervan nu is uit het Nieuwe Testament niet één voorbeeld aan te halen. Overal waar in de Handelingen der Apostelen gesproken wordt over het doopen van volwassenen, is er altoos sprake van hen, die hetzij uit het Jodendom, hetzij uit het Heidendom tot het Christendom waren overgegaan. Zoo wordt in Hand. 2:38, 41 gesproken van de Joden en Jodengenooten te Jerusalem, die door de prediking van Petrus bekeerd werden en toen den doop ontvingen. Zoo in Hand. 8:12, 13, 16 van den doop der Samaritanen, die door de prediking van Philippus tot het geloof kwamen, en in Hand. 8 36, 38 van den Kamerling van Candacé, de Koningin der Mooren, die blijkbaar een proseliet der Joden was, maar door Philippus eerst tot de kennis van het Evangelie werd gebracht. Zoo in Handelingen 9 : 18 en 19 : 5, waar de doop van Paulus zélf ons verhaald wordt, die vóór dien tijd een bittere vijand van Christus' gemeente was. Zoo in Hand. 10 : 47 en 48, waar sprake is van den doop van Cornelius, den hoofdman over honderd te Caesarea, die wel een proseliet van de Joden was, maar eerst door de prediking van Petrus met het Evangelie bekend werd. Zoo in Hand. 16:15, waar de doop van Lydia de purperverkoopster verhaald wordt, die eveneens een proseliet der joden was, en in Hand. 16 : ' 33 waar sprake is van den doop van den stokbewaarder van Filippi, die tot op dien tijd een heiden is geweest. Terwijl eindelijk de laatste plaats uit de Handelingen hfdst. 18 : 8 waar over den doop gesproken wordt, die doop weer evenzeer geldt dezulken te Corinthe, dié hetzij uit het Jodendom hetzij uit het Heidendom tot Christus waren bekeerd. Al deze volwassene», wier doop ons verhaald wordt, zijn dus eerst op later leeftijd Christen geworden en konden derhalve den doop niet in hun jeugd ontvangen. Een beroep op deze voorbeelden bewijst dus tegen den kinderdoop niets. Hoe de Apostelen en de door hen aangestelde opzieners der gemeente gehandeld hebben, toen uit deze tot het Christendom overgegane ouders later kinderen zijn geboren, verhaalt het Nieuwe Testament ons niet. Alleen het feit, dat tot driemaal toe, èn bij Lydia de purperverkoopster, èn bij den stokbewaarder te p-ilippi en bij Stephanas, den ^eersteling uit Achaje" uitdrukkelijk vermeld wordt, dat tegelijk met de ouders, die Christen werden, ook het gezin is gedoopt geworden, kan in dit opzicht ten vingerwijzing strekken, wat de praktijk der Apostelen in dergelijke gevallen is geweest. Want indien reeds bij het Christen-worden der ouders hun kinderen mede gedoopt zijn, dan pleit er zeker veel voor, dat ook die kinderen, die later geboren werden, als kind den doop ontvangen hebben. Immers hierover kan geen twijfel bestaan, dat de Apostelen de kinderen van zulke ouders volstrekt niet beschouwd hebben als ïheidenen", die nog buiten het Christendom storfden. Op den Pinksterdag verklaarde de Apostel Petrus reeds: want u komt de belofte toe (nl. vaii den Heiligen Geest) en uwen kinderen'' (Hand. 4:39), waarmede de belofte des Heiligen Geestes ook tot die kinderen wordt uitgestrekt, die uit geloovige ouders zijn geboren. Aan deze kinderen wordt dus een privilegie toegekend, dat aan kinderen, uit ongeloovige ouders geboren, niet toekomt. Dezelfde gedachte ligt ook opgesloten in wat de Apostel Paulus in Rom. 1 : 10 schrijft: indien de wortel heilig is, zoo zijn ook de takken heilig", want de Apostel schrijft dit met het oog op de afstamming van Israël, en het door hem gebruikte beeld wil niet anders zeggen, dan dat, wanneer de ouders, heilig zijn, ook de kinderen uit hen geboreti heilig zijn. Terwijl eindelijk in I Cor. 7:14 ditzelfde zonder beeldspraak wordt uitgedrukt, wanneer de Apostel verklaart, dat ook dan wanneer slechts één der ouders geloovig is, dit voorrecht voor de kinderen uit zulk een gemengd huwelijk geboren toch doorgaat, want dat ook zij als »heilig" zijn te beschouwen.

Nu hebben wel onderscheidene nieuwere exegeten het beroep, dat men vroeger op deze laatste plaats deed als een bewijs voor den kinderdoop, verworpen, en gemeend, dat er eer het tegendeel uit bleek, n.I. dat de kinderen toen nog niet gedoopt werden, maar de gronden die men hiervoor aanvoert, zijn allerminst steekhoudend. Er Hgt een geheel verkeerde beschouwing van den doop aan ten grondslag. »Indien, zoo zegt Dr. G. Heinrici in zijn bewerking van Meyer's commentaar, op den brief aan de Corinthiërs, reeds destijds de doop van Christenkinderen gebruikelijk ware geweest, dan had Paul'us niet aldus kunnen argümenteeren, . want de heiligheid der Christenkinderen zou dan een anderen grond hebben gehad." De bedoeling van deze bedenking is blijkbaar, dat wanneer de kinderdoop destijds gebruikelijk ware geweest, de kinderen door dien doop heilig zouden zijn geweest en de Apostel zich dan niet zou hebben beroepen op dien andéren grond, dat kinderen uit zulke gemengde huwelijken geboren, als iheilig" moeten worden beschouwd, omdat de ongeloovige man door de geloovige vrouw geheiligd. Deze bedenking nu zou volkomen juist zijn, wanneer men met de Roomsche en Luthersche Kerk moest aannemen, dat deze »heiligheid« e.e, tstdoor den doop aan de kinderen wordt medegedeeld, en niets met hun afstamming uit geloovige ouders zou te maken hebben, want dan had de Apostel zich zeker zoo niet kunnen uitlaten. Maar hieruit blijkt dan ook, hoe onjuist deze Roomsche en Luthersche opvatting is, alsof kinderen uit Christenouders vóór den doop onheilig zouden zijn en eerst door den doop geheiligd zouden worden. Onze Gereformeerde Kerk heeft dit dan ook nooit geleerd. In ons Doopsformulier wordt juist omgekeerd gezegd, dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn en daarom behooren gedoopt te worden. De heiligheid _ dezer kinderen berust dus niet op hun doop, maar de doop bevestigt en bezegelt de heiligheid, die zij van moederslijf af bezitten. De Apostel behoefde derhalve geen anderen grond voor de heiligheid dezer kinderen aan te geven dan hij hier doet, nl. dat zij uit een geloovigen vader of moeder geboren waren en daarom als heilig moesten worden beschouwd. Nu spreekt de Apostel dit laatste niet als iets nieuws uit, wat hij de gemeente te Corinthe voor 't eerst Iceren komt, maar als iets, wat heel de gemeente weet en erkent en dat daarom als concessum den grond kan vormen voor zijn betoog, dat een geloovige man (of vrouw) niet behoefde te scheiden van de ongeloovige vrouw (of man), waarmede .hij (of zij) in het huwelijk verbonden was, De vraag, waarom het te ^Corinthe ging, was toch niet, of de kinderen uit zulk een gemengd huw& lijk geboren, als heilig waren te beschouwen, want dat stond juist vast, maar of de geloovige man wel den huwelijksband met de ongeloovige vrouv.' mocht voortzetten, daar de Apostel immers had geschreven, dat zij zich niet vermengen mochten met een afgodendienaar, en het voortzetten van den huwelijksband met zulk een afgodendienaar dus als ongeoorloofd kon worden beschouwd. Die vraag nu beantwoordt de Apostel in bevestigenden zin; de ongeloovige man wordt in zulke gevallen geheiligd, zegt hij, door de geloovige vrouw, en als bewijs, dat dit metterdaad zoo is, beroept hij er zich op, dat de kinderen uit zulk een gemengd huwelijk geboren heilig waren, gelijk heel de Christelijke Kerk aannam. Maar dan komt van zelf de vraag op, hoe de Apostel dit zoo stellig en beslist schrijven kan, of wil men, hoe hij wist, dat dit laatste het algemeen gevoelen der Kerk was ? En het antwoord daarop kan alleen zijn, omdat de gemeente gewoon was ook de kinderen uit zulk een gemengd huwelijk geboren, te doopen, want in het bedienen van den doop lag de erkenning opgesloten, dat deze kinderen heilig waren. Wel verre vandaar dat deze uitspraak van Paulus dus een bewijs zou zijn tegen de practijk van den kinderdoop in de Apostolische Kerk, is ze veeleer een zeer sterke aanduiding, dat de kinderdoop zelfs bij kinderen uit gemengde huwelijken geboren, destijds reeds gebruikelijk was.

Wat men voorts wel heeft opgemerkt, dat wanneer men uit dit »heilig« zijn van de «kinderen* hun recht op den doop zou afleiden hieruit ook volgen zou, dat dan evenzeer de ongeloovige man of vrouw gedoopt zou mogen worden die met een geloovige in den echt verbonden is, omdat de Apostel uitdrukkelijk zegt, dat ook de ongeloovige man door de geloovige vrouw «geheiligd* wordt, is een redeneering, waarvan de onjuistheid na de boven gegeven toelichting wel nauwelijks meer behoeft aangetoond te worden. Indien de Apostel tot geruststelling van degenen, die met een bezwaarde conscientie in zulk een huwelijk leefden, gezegd had; ge behoeft niet te scheiden, o geloovige man, want èn uw ongeloovige vrouwen uw ongeloovige kinderen zijn door u geheiligd, dan zou deze bedenking nog eenigen schijn van grond hebben. Want, indien men dan op grond van dat «geheiligd zijn* de kinderen doopen wil, zou men evengoed kunnen rcdeneeren, dat ook de ongeloo\nge man of vrouw mocht gedoopt worden. Maar de Apostel redeneert aldus niet. Hij gaat uit van de onderstelling, dat de kinderen uit zulk een huwelijk gebo-

ren, heilig zijn, en datiederte Corinthe dit wist eri aannam; iets wat Patilus moeilijk anders weten kon dan uit liet feit, dat de gemeente gewoon was deze kinderen , tc doopen. Op dien grond nu verklaart de Apostel dat de ongeloovige man door de geloovige vro'uw geheiligd wordt, want ware dit niet zo''^, dan zouden de kinderen uit zulk een huwelijk geboren, onrein zijn en dus ook niet gedoopt mogen worden. Maar natuurlijk volgt daaruit allerminst, dat dan ook de ongeloovige man, en Paulus heeft hier bepaald het oog op een heiden, zou gedoopt mogen worden, want wie als volwassene niet gelooft, kan den doop niet ontvangen. Dat zou een ontheiligen, van het.Sacrament geweest zijn.

Het heilig aijn van de kinderen is hier dus in geheel anderen zin bedoeld dan het «geheiligd worden van * den ongeloovigen man door de geloovige vrouw< . Een ongeloovige man wordt niet door het huwelijk met een geloovige vrouw in het genadeverbond opgenomen, in de Kerk ingelijfd of gerekend de »theocratische gemeenschap « deelachtig te worden. Als heiden staat hij buiten dit alles, terwijl de uit hem geboren kinderen daarentegen wel in het genadeverbond staan en in de Kerk moeten worden ingelijfd op grond van hun geboorte uit een geloovige moeder. Wat de Apostel met dit $ geheiligd zijn* van den ongeloo-A'igen man dan bedoeld heeft, kan niet twijfelachtig zijn. Het blijkt juist uit de vermelding van de kinderen, die uit zulk een huwelijk geboren worden. Een kind nu kan niet geboren worden zonder de innigste gemeenschap tusschen man en vrouw, . een gemeenschap die ze tot één vleesch maakt. Dat nu juist was het gewetensbezwaar van zulk een geloovige cchtgenoote, waarvan hier sprake is, of zulk een huwelijksgemeenschap met een ongeloovigen man haar niet bezoedelde en' verontreinigde. Wat de Apostel Paulus in het voorafgaande hoofdstuk (I Cor. 6:15—20) had gezegd, dat wie een hoer aanhing, één vleesch met haar werd, en aldus > ons lichaam, (lat een lid van Christus is, maakte tot lid eener hoer«, kon immers in zekeren zjn ook hier gelden. Afgoderij" was iets schrikkelijks ; er ging een besmettende en bezoedelende kracht van uit op ieder, die er mee in aanraking kwam. En mocht dan een geloovige man of vrouw z^n lichaam, dat een tempel des Heiligen Geestes was, wel in zoo innige gemeenschap brengen met het lichaam van zulk een afgodendienaar? Dat bezwaar nu neemt Paulus hier weg, door te verklaren, zooals Calvijn terecht opmerkt, dat »een geloovige met een goede con^cientie met een ongeloovige samen wonen mag als man en vrouw, want dat de ongeloovige wat betreft de gemeenschap van het bed en van het geheele leven geheiligd wordt, opdat hij niet door zijn onreinigheid den geloovige bezoedeles. De grond daarvan is dat ïde vroomheid van den geloovige meer vermag om het huwelijk te heiligen dan de goddeloosheid van den ongeloovige om het te bezoedelen.* Maar, gaat Calvijn voort, , , deze heiligingbaat den ongeloovigen echtgenoot persoonlijk natuurlijk niets; ze heeft alleen in zooverre voor hem beteekenis en kracht, als zijn geloovige echtgenoot niet door den omgang met hem bezoedeld en het huwelijk niet ontheiligd wordt". Deze verklaring van Calvijn, die volkomen in het verband past, geeft de bedoeling van des Apostels woorden het best weer. Maar daaruit blijkt dan ook, dat dit geheiligd zijn van den ongeloovigen man door de geloovige vrouw iets geheel anders is dan het heilig zijn der kinderen en dus nooit een grond van den doop kan opleveren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's