GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Te wandelen met uwen God".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Te wandelen met uwen God".

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij heeft u bekend gemaakt, o mensch, wat goed is; en wat eischt de HEERE van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uwen God? Micha 6 : 8.

„Wandelen" beduidt thans veelal voor korte poos 't huis uitgaan, om in de natuur te genieten en om zich te bewegen, teneinde soepel in zijn leden te blijven. In de Schrift daarentegen doelt „wandelen" op het afleggen van een langen weg, om van waar men was, naar een ander oord te komen.

Middelen van vervoer waren er nog zoo goed als niet. Wie over een rijdier beschikte, reed, maar de meesten legden de groote afstanden te voet af. Zoodat ook heel Israël uit Gosenland te voet Baar Jeruzalem optoog door de woestijn. En heel dien langen weg heeft Israël gewandeld. Er waren er die op ezelen reden, maar de groote massa liep van oord tot oord te voet.

Hierdoor is „wandelen" in de Schrift de gereede uitdrukking geworden voor heel onzen levensgang. Handel en wandel omvatten heel onze existentie, en nog beteekent „onberispelijk in belijdenis en wandel", dat onze levensdagen in de vreeze Gods doorleefd worden.

In verband nu hiermede is het ook een staande Schriftuurlijke uitdrukking dat de geloovige al de dagen zijns levens, op geheel zijn levensweg, ., ., 'wandelt voor Gods aangezicht'". Telkens keert deze uitdrukking van een „wandelen voor Gods aangezicht" terug. Beeldspreukig heet het ook wel dat de Heere onze Herder is, en dat wij als schapen zijner kudde voor Hem uitgaan, maar het algemeene zeggen, zoo in de geschiedkundige boeken der Schrift, als in de Psalmen, is altoos weer: andelen., en dit beduidt zulk een wandelen voor Gods aangezicht, dat er vreeze Gods in het hart spreekt, en dat God, voor Wiens aangezicht wij wandelen, ons beschermt. Zoo b.v. in Psalm 56 : 14, „want Gij hebt mijn ziel gered van den dood, ook mijn voet van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden".

Reeds dit is rijk en innig, maar er is nóg inniger, zoo 't wordt een wandelen in gemeenschap met onzen God.

Er is toch ook sprake van, dat de geloovige „f^w vriend Gods" genaamd wordt, gelijk dat van Abraham wordt betuigd in Jacobus 2 : 22.

En dan is er nóg sterker en nog inniger, als het heet, dat de geloovige wandelt met God. Zooals dit met name én van Henoch én van Noach ons gemeld wordt.

Ge leest het in Genesis 5 : 22 en 24 van Henoch : „En Henoch wandelde met God", een zeggen dat ons van den overigens ons onbekenden Henoch een zeer hoogen dunk geeft, en toont dat hij onder de kinderen Gods een zeer bijzondere plaats innam. En van Noach vindt ge het in Genesis 6 : 9 beschreven dat ook hij „met God wandelde", iets wat op zooveel zeggende wijs het uitdrukt, hoe Noach de eenige man uit heel de toenmalige wereld was, die vasthield aan zijn God.

Dit „wandelen met God" nu, waarop de profeet Micha in zijn voorlaatste hoofdstuk terugkomt, is daar een eisch, die van Godswege tot ons komt: iHij heeft u bekend gemaakt, o mensch, wat goed is, en wat eischt de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoediglijk te wandelen met uwen God.

Het is het heilig-intieme, dat dit zeggen zoo doet boeien.

Op den langen tocht, dien men destijds bijna altoos te voet aflegde, was gezelschap op weg zoo verkwikkend. Was er, als men uittoog, een vriend van wien men wist, dat hij óók dien weg uitmoest, dan sloot men zich bij hem aan. Dan liep men samen op dien langen weg. Dan kwam er vanzelf in het gesprek gemeenschap van ziel met ziel uit. En mocht dan die vriend, met wien men al die dagen samen wandelde, een man zijn rijker van geest, warmer van inborst, en bezielder van geloof, dan genoot men, men deed warmte op voor het eigen zielsleven, en de lange weg werd door het saamwandelen opgekort.

En dit beeld nu is het wat bij Henoch, bij Noach, en zoo ook door Micha, op onze gemeenschap met onzen God en op het genieten van zijn zalige nabijheid wordt overgebracht. De lange weg is dan de weg van ons leven, van 't oogenblik af dat het geloof in ons opwaakte tot aan ons sterven toe. En nu is er dit heerlijke door uitgedrukt, dat onze God Zich aan ons ontdekt, op onzen levensweg als met ons medegaat, en door dit mét ons gaan op heel den weg onzes levens, ons niet alleen redt en dekt en beschermt, maar ook door Zijn Woord ons verrijkt, door Zijn Geest ons bezielt en door het Vaderoog waarmede Hij op ons nederziet, ons moed inboezemt en kracht verleent.

Te kunnen zeggen, dat ge op den weg van uw leven, niet maar bidt, niet maar tot God opziet, maar dat ge met Hem wandelen mocht als met een vriend die u geleidde, bij allen tegenspoed u uithielp en redde, is de kostelijkste gave die aan Gods kind ten deel kan vallen.

Er is dan niet maar een gedurig, na de afzwerving, tot God terugkeeren en niet maar eiken dag de oogenblikken kennen, dat ge weeraan uw God denkt en als iets indrinkt van Zijn genade. Neen, wie wandelt met zijn God, wordt geen oogenblik van zijn God verlaten, en voelt gedurig het verwarmende en sterkende nabijzijn zijns Gods. Voor dien God geen geheimen. Die God bij elke trede op den levensweg gekend. En die God als van oogenblik tot oogenblik in teederheid op ons neerziende.

Niet te midden van het drukke leven enkele sensatiën en mysteriën, en voorts enkele gewaarwordingen van Gods aandringen op onze ziel, maar uit den achtergrond van ons leven gedurig die verborgen drang opkomend, waardoor het is, of we niet meer alleen, maar met onzen God wandelen, en dat zoo, dat onze arm als ware het in den arm van onzen God rusten mag.

O, het is het zaligste dat de ziel ervaren kan.

Doch dan moet er ook bij, wat Micha de profeet er voorzet, dan moet het wezen een wandelen met zijnen God ootmoediglijk. God groot, wij klein, en het zalige dat we met onzen God mogen wandelen, wordt dan van zelf oorzaak van eindeloozen dank, doch nooit en nimmer van zelfverheffing. En toch, juist het gevaar daarvoor ligt, door het zondig hoogë van ons ik, zoo gedurig voor de hand.

Ge geniet dan in veel geestelijken rijkdom, maar ge gaat juist daardoor zoo licht uzelf te veel voelen..

Een ander geniet dit zalige niet, gij wel. Een ander een enkel maal en slechts even, gij aldoor en in geestelijke weelde. En dit nu maakt zoo licht, dat ge u gaat inbeelden, dat er in u veel sterker magneet naar uw God trekt, dan in hen die om u zijn.

Het wandelen met uw God moet u steeds kleiner, nederiger en stiller maken, en nu is zoo licht de uitwerking juist omgekeerd, dat ge met zekere geestelijke hoogheid op minder rijk bedeelden gaat nederzien, en dat ge de oorzaak van uw rijk genieten niet meer zoekt in „loutere genade", maar in zekere in u wonende voortreffelijkheid.

Dit is dan ook de oorzaak, dat zoo meer dan één, die dit rijke aanvankelijk genoot, er allengs weer uitviel en ervan beroofd werd.

Komt er, waar ge met uw God wandelt, een hoogheid in u op die den ootmoed bant, dan slaat er op eenmaal zekere blindheid op uw ziels, oog, en ge ziet van God die met u wandelt, zelfs geen schaduw meer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's

„Te wandelen met uwen God

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's