Buitenland.
Duitschland. Behoud der volkskerk?
Het is te denken dat zij in Duitschland, die de kerk des Heere liefhebben, de vraagstellen: wat staat ons te doen nu de scheiding van kerk en staat voor de deur staat?
Er staan drieëerlei wegen open. De eerste weg is die van de vrije kerk. Als de band die de kerk aan den staat bindt, losgemaakt is, wordt zij te gelijk verlost van het modernisme en van het on verdragelij ke juk dat dit aan de geloovigen oplegt. Dan komt er een einde aan de ergernis die onchristelijke, zelfs anti-christelijke predikers geven, dan hebben vreemden in de, huisorde der gemeente Gods niets te zeggen, het misbruik dat van den kansel gemaakt wordt, zou ophouden; de jeugd zou niet langer verleid worden. De kerk zou daarvoor zware offers hebben te brengen; maar zij is steeds offervaardig gebleken — de Luthersche vrije kerk bewijst, dat men ook in dezen tijd nog een vrije kerk onderhouden kan. MAi zou zeggen, dat deze weg de aangewezene is. Neen, zeggen velen: dan is het gedaan met de volkskerk. De kerk zou dan de vele bruggen die haar toegang geven tot het volk, afbreken. Zij zou Zendingskerk inplaats van Volkskerk worden en als factor voor het publieke leven niet meer gelden. Wij vragen echter: moet Duitschland dan in nog dieper ellende gebracht worden, om genezen te worden van den waan dat de volkskerk invloed van beteekenis ten goede op het Duitsche volk uitoefenen kan?
De tweede weg die voorgeschreven is, heet: behoud van de Volkskerk. Hoeveel de kerk bij losmaking van den staat ook verliezen zal, het volk schijnt zij over 't algemeen niet te verhezen. Er komen berichten dat het volk nog aan de kerk hangt. De oude Kerkorde kan men gemakkehjk door een. nieuwe vervangen, en het schijnt niet onmogelijk de oude landskerken met alles wat zij zijn en hebben, uit het bed der monarchie in het bed der republiek over te brengen. Men had dan het voordeel, dat de volkskerk bleef bestaan, en de staat zou zich er voor wachten een zoo groot kerkvolk door al te harde voorwaarden voor het hoofd te stooten. Hij zou voor een fiuantieele regeling te vinden zijn, en de kerk kon dan, zij het ook met minder finantieele middelen, verder haar dienst als volkskerk verrichten. Maar daartegen geldt het bezwaar, dat in het verleden gebleken is, welk een zware strijd er in de kerk is gestreden over het , ja" en „neen" binnen de kerk, over de aanmatiging der loochenaars der heilsfeiten, om. gelijk recht met de belijders van het Evangelie te hebben, en over het feit dat van menigen kansel het Evangelie verdrongen is. Alle bedenkingen uit het verleden worden versterkt door hetgeen men tegenwoordig hoort. De leus wordt opgeheven: eenheid, opzijdezetting van alle theologische verschillen, samenbinding. Van wie gaat deze leus uit? Van de vrienden der «Christehjke Welt", van de vrienden der «Christelijke vrijheid», enz. Het zijn voornamelijk die kringen, die men tot hiertoe in Christehjke kringen als niet geschikt om de kerk te bouwen, heeft beschouwd, over wier invloed men in Chr. kringen heeft gezucht, tegen welke men gesproken, geschreven en geageerd heeft. Moet dat de nieuwe volkskerk worden? Zou zij niet veeleer de oude blijven met hare oude krankheden? Tot hiertoe was men aan elkandergebonden, en men heeft het gedragen. Nu wordt men vrij, en zouden dan niet de vrije deelen, zij die de belijdenis liefhebben, hun .invloed laten gelden en later hun geld offeren om zulk een kranke kerk op te bojiwen? Zou dat juk nog niet veel harder zijn, daar het zelf was gesmeed ? En wanneer het dan later tot een scheiding komt, en het moet tot een ^scheiding komen, dan zal het kerkelijk vermogen dat de staat thans aan de kerk behoort te overhandigen, bij die anderen blijven; zij die zich aan de belijdenis ~ houden, zullen zonder een penning hare nieuwe woonstede moeten zoeken. De geschiedenis leert het.
Deze tweede weg is niet te bewandelen. Is er nog een dei de, waarop men de volkskerk behouden kan, om tegelijk de behjdende gemeenten haar recht te geven? Men denkt aan de voorslagen van Stöcker en Kaftan, die wilden dat er in de Volkskerk een vreedzame scheiding zou plaats hebben. Hoe die scheiding gedacht werd, hetzij als een gescheiden «Gemeenschap van belijders» en de «Gemeenschap van Nieuw-Protestanten» (onder het dak van een gemeenschappelijk volkskerkelij k bestuur wat uitwendige dingen, als predikantstractementen, weduwenverzorging, het gebruik der kerkgebouwen enz. betreft) of als de groote belijdende volkskerk met den «bijbouw» voor Nieuw-protestanten, kunnen wij voorbij gaan. Maar als minimum moet geeischt worden: de belijdenis in de kerk moet blijven, evenals het recht op deze belijdenis, de handhaving dier belijdenis moet het kerkvolk gewaarborgd worden, er moeten waarborgen gegeven worden, dat de geloovige gemeente overal tot haar recht komt. Alleen onder die voorwaarde mag zij bewilligen om het tot stand komen der nieuwe volkskerk mede te werken. Als men met volle zeilen in de eenheid vaart; of in het gelijk recht voor alle richtingen, dan komt zij in hare gevangenis terecht. En de Heere zal haar verlaten, wijl zij hare trouw aan Hem verlaten heeft. Tenslotte wórdt door hen, die dezen weg wenschen te bewandelen, gedacht, dat als de modern-denkenden verstandig zijn, zij de rechtvaardige eischen der belijdende gemeente niet. zullen tegenstaan. Want wanneer dit belangrijkste deel zich terug trekt, is ook hunne zaak en de zaak der volkskerk verloren.
De Duitsche toestanden in aanmerking nemend, houden wij het er voor, dat alleen de eerste weg zal blijken te bewandelen te zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1919
De Heraut | 4 Pagina's