GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eenige Gezangen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eenige Gezangen”.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

Het „overzien" van het bestaande bundelt, i8 „Eenige Gezangen", was slechts een deel van de ta.ak, door de Leeuwarder Synode aan Deputat»^ opgelegd.

Hun werd tevens opgedragen te trachten dit btin-' deltje uit te breiden.

Maar dan alleen met berijmde of o-nberijmde gedeelten der Heilige Schrift.

En dan no.J in kleinen getale.

De „Eenige" gezangen mochten rfiètV, éëmge w meerderd, maar zóó, dat ze , , eenige" Ijleven.

Hierin zijn Deputaten hun boekje niet' te bui^^|? t^

gegaan. . .'*'; ; Zij hebben ; aan alle 'eischen, door de Syi

gesteld, volda.an. En het is bij hen niet bij „trachten" gebleven, maar zij presenteeren onberijmde en berijmde

Schriftgedeelten, op , muziek gezet, de komende Synode.

Voor velen wlas dit een verrassing.

Berijmingen en moiodieën lagen imm'ers niet voor het grijpen!

Waar zouden Depütaten, hoe vroed ook', ze vandaan halen?

Zoo-werd er gedadht.

Maar Deputaten 'vwlden geen half werk' leveren.

Zij vilden het ijzer smteden, nu het heet was.

Zij too'verden lals het ware rijm' en muziek'.

Een tweede vra^ag is natuurlijk in hoiever ze in hun pogen zijn geslaagd.

Zij deelen de miotievien mede, die zij zich bij hun • werk hadden gesteld.

Allereerst gelooven zij, dat de Synode niet het oog Ihad óp een „sooxt korten Rijmbijbel", voor gemeentegezang pasklaar gem!a, akt.

Ik denk wel niet, dat iem'and 'hun deze meening zou willen betwisten of het ook voor de idee van een korten 'Rijmbijbel opnemen.

Op dit punt zullen allen wel alkkoord gaan.

Vervolgens leggen zij zidh een nog nadere beperking op. „Slecihts die gedeelten der H. Schrift, welke het karakter van een hymne dragen of dit zeer nabij komen, zouden !h. i. voor het aangegeven doel gebruikt kunnen worden."

Denkelijk bezigen zij hier „hymne" in een meer lliiitgebreide beteekenis. Want dat alleen lofzangen •y^oor het gezang der gemeente gesdhikt zouden zijn J-en klaagliederen • niet, ligt natuurlijk ver van hun |}bedaelingi. Goids volk heeft er gedurig behoefte aan J'ook in het Med, zijn benauwdheid, zijn tekort aan •'vgelooif den Heere te klagen.

Toch wensc'hen Deputaten zich niet te bepalen SÊtot Wiat zich in de Schrift door vorm., en inhoud • als zang aandient. Ook wat het karakter van een hymne zeer nabij komt, sluiten zij in.

Hierdoor wordt de keus giropter.

Maaj ook willekeuriger.

„Wat een hy'mtie zeer nabij komt" blijft een min ^, .: , af meer elastisch begïip. '

Hierbij zal verschil van opinie niet kunnen WOT-''^den verm'eden.

De een zal meer dit, de ander m^eer dat Schrift-.^sgedeelte VOOÏ het doel gescihikt achten.

Evenzeer zal dat mieeningverschil zich openbaren, wanneer "de vraag aan de orde komt: welke hymnen komen voior het bundeltje „Eenige Gezangen" in aanmerking en welke niet. Want Deputaten gaan er van : uit, dat niet alle zich hiertoe leenen. Zij verklaren: „Voorts zijn niet alle hymnen, welke de H. Schrift bevat, geschikt voor het gezaag , der.ge'meente des Nieu.wen "Verbonds".

Hier liggen voetangels en fclemimen.'-' ''

Het lijdt bijna geen twijfel, of de hymnen, die niet geschikt zijn voor |het gezang der geiaeente des Nieuwen Verbonds, hebbien Deputaten in het Oude Testament ontdekt.

Maar wie zal de .geschik'Üheid of ongeschiktheid .hier idurven len"kunnen vaststellen?

En wanneer uit de keuze, • die Deputaten .'deden, zou móeten, worden afgeleid, dat alle andere deelen vian het Oude Testament „-welke het karakter van Mém hymne dragen of dit zeer nabij komen", voor jfhet gezang der nieuwtestamtentische gemeente on-Hl^eschikt zijn, - zou hiertegen ernstige bedenking móeten worden Igemiaak't.

Men kan het standpunt innemen: in den Psalmbimdel vindt de gemieente de liederen uit het Oude Testament als vanzelf aangewezen. Dat Christus en de apostelen buitendien ook deelen van Job en Jesaja hebben giezongen, 'blijkt uit niets. Historisch Kan vrijwel het tegenovergestelde aangetoond. En waarom zouden wij tegenover het Oude Testament dan een andere houding aannemen dan onze gezegende Heiland len zij, idie door Hem waren geroepen om de kerk aller eeuwen te fundeeren? Laten we daarom de „Eenige Gezangen" niet aan het Oude, imiaar • aan (het Nieuwe Testament ontleenen. Hieruit spreekt niet de geringste onderschattinig van het , Oude Testament. Integendeel. Maar g, ; we toeenen in het voorbeeld van Christus een wenk •"'te hebben voor lalle tijden.

Zij, die zóó redeneeren, staan ml i< ||S§!|pterk'er standpunt dan Deputaten.

Want gaat imón eemnaal onder 'd© oudtestamen-.^.-.tische „hymnen" schiften tusscheia voor ons doel ^•i; 'geschikte en ongeschikte, dan moet men daarb'^ • subjektief te ; werk gaan.

En dat levert bezwaren op. Om dit 'maar aanstonds met voorbeelden toe te ffidhten.

In Numeri 21:17 en 18 vindt men het zoogemaamde „lied van de put". Hier hóeft rafen te doen met een wezenlijke hymne: Spring op gij put! zinigt daarvan bij beurtel Gij put, dien de vorsten gegraven hebben, dien de edelen des volks gedolven hebben, door den wetgever, met hun staven".

Dat Deputaten hiervoior geen plaats inruimden onder de „Eenige Gezangen" zal waarschijnlijk wel aller goedkeuring Wieg'dragen.

Maar daar heeft men een andere 'hymne als in nlaibiakui; 3. : Zij bevat aan het slot zelfs de aanteefcening: voor den oppexzangmeester op mijn Ne-^oth. En wat de geschiktheid voor de nieuwtestamentische feeric hetreft, leze men hét begin, waarover zooveel wordt gepreekl: „Heere! als ik Uwe rede (gehoord heb, heb ik' gevreesd; Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermiens". Of ook het hooggestemlde einde: „Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal... zoo zal ik' nochtans in den Heere van vreugde opspringen; ik' zal mjj verheuigen in den God mijns heils".

Waarom zouden Ook' enkele deelen uit het Hooglied en de Klaaigliederen niet geschikt zijn?

Wij nemten niet .aan, dat Deputaten hierop het stempel der ongjeschiktheid hebbien willen drukklen, inaar eenige meerdere duidelijkheid en voo-rzichtigheid ware hier toch wel gewenscht geweest. Dit klemt nog meer, wianneer men aan die gedeelten, die het Karakter van een hymne „zeer nabij komen" aandacht schenkt.

Dan begrijpt men niet immor de voorkeur.

Waarom', fle jkeuze wèl viel op Jesaja ö5 en niet op Jesaja 40 valt zelfs niet te verklaren uit het rekening houden „mét den wensch om voor de herdenking van de groote heilsfeiten eenige verruiiming yan de liederen, die dan gezongen worden te verktijgien".

Jesaja 55 heeft door zijn Oostersche beelden veel meer uitleg noodig .dan Jesaja 40. Daarom leende m'.i. zich dit laatste hoofdstuk', of althans een deel daarvan zich veel beter voor berijming'.

Dit willekeuri'ge elemtent is het groote nadeel, aan het stelsel van Deputaten verbonden.

Daarenboven hebbien zij zich gebonden aan een reigel, welken zij onmjogelijk konden houden. Zij geven daarvan in deze wooirden rekenschap: „Ook paraphrasen achtten zij uitgesloten, omdat die meer zijn dan een berijmirig".

Nu zouden wij. weleens een berij'ming" willen zien, die zich van paraphrase (ophelderende O'mschrijving) onthield.

Als gij vijf woordeii tekst hebt en gij moet er bij de berijming tien, vijftien, twintig van maken, wat herhaaldelijk voorkomt, dan kunt ge zulk een omschrijving eenvoudig niet missen.

De berijmingien, door Deputaten zelf gegeven, toonen 'dit meer dan genoegzaam aan.

Ik hoop daarvo'or nog wel nader attentie vragen. te

Deze opmerkingen be'doelen niet op' de waarde van 'den arbeid der Deputaten iets af te dingen.

Maar zij beoogen de mioeilijk'heid, waarvoor deze zich geplaatst zagen, of ook' zich vrijwillig stelden, onder belichting te brengen.

Deputaten zelf begeeren niets liever, dan dat de 'Iderken zich over hun proeve rusti-g bezinnen.

Het rapport stelt voor pÉn'-'óhberijm.d te zingen: o 'den Oudtestamentischen zegen uit Numeri 6:24—126, toet deze wijziging, dat voor „u" „ons" gelezen wordt, dus: e Heere zegene ons en Hij behoede ons enz.

2o 'de Jesajaansche Messiasproletie: en Kind is ons geboren enz. (Jes. 9:5).

3o de Engelenzang.

40 1 Cor. 15:16—20: ant indien de dooden niet opigewekt worden, zoo is ook Christus niet opgewekt enz.

5o den Nieuwtestamtentischen zegen' uit 2 Cor. 13:13, waarbij ook weer „u" in „ons" wordt veranderd, alzoo: e gemeenschap des Heihgen Geestes zij m'et ons allen.

De Engelenzang behoort O'ngetwijfeld als een welkome aanvulling van de „Eenige Gezangen" te worden begroet. Waar de lofzangen van Maria, Zjacharias en Si-meon in dit bundeltje zijn opgenom-en, raag het lied der Engelen niet ontbreken. En zoo één lied, dan leent dit er zich toe het onberijmd voor het gemeentezang geschikt te maken.

Ten behoeve der liturgie k'unnen zoo'Wel de Oudals de Nieuwtestamientische zegen goede diensten bewijzen. Alleen zou de Johanneïsche zegen (Openb. 1:4—6) no.g op de verlanglijst worden geplaatst.

Maar vóór het opnemen van Jes. 9:5 en 1 Cor. 15:16—20 valt het imoeilijfc een bevredigend motief te vinden.

Waarom niet meerdere profetieën, die betrekking hebben op Christus'"geboorte? of waarom juist Jes. 9:5? Zoo kan 'men vragen.

Was het de bedoeling de groote heilsfeiten O'nberijmd te late'n zingen, zoo zou mien er vrede mee kunnen hebb-en, . 'dat Jes. 9:5 werd gekozen voor het Kerstfeit 'Cn 1 Cor. 15:16—20 voor het Opsta, ndingsfeit, maar waarom dan ook niet aan het feit van Hemielvaart en Pin'ksteren een plaats gegeven ?

Dan had er tenminste systeem in gezeten. Maar nu niet.

Aan zulk een systeem ontbreekt het ook bij de berijm'de Schriftgedeelten in het rapport.

Dit' acht ik een groot nadeel.

Want juist door - er systeem' in te brengen, k'an men den bundel beperld honden.

Doet mien echter hier en daar een greep, naar dat ihet uitkomt, zooals Deputaten schijnbaaj' te werk zijn jgegaan, dan is er geen reden, waarom' mien later niet nog andere Schriftgedeelten zou berijmen en er aan toevoegen.

Het bundeltje „Eenige Gezangen" dat we hebben, geeft zooiets planmatigs wel.

Maar de arlDeid van "Deputaten niet.

Althans heb ik het er niet in k'unnen ontde'kken.

Doch laat óns zien, wat zij de Synode opdisschen.

De berijmingen uit het Oude Testament betreffen :

1o Job 19:25—27 : wiant ik weet: ijn Verlosser leeft enz.

2o Jesaja 53.

3o Jesaja 55.

De eerste berijming overtreft als proeve van rijmkunst de beide andere.

Daarom bejammer ik het temeer, dat zij door zoo'n ernstig bezwaar wo'rdt gedrukt.

Deputaten stelden zich wel als ideaal slechts een berijming en geen parafrase te geven.

Maar ik deed reeds uitkomen, dat dit iets onmogelijks is.

En dit eerste Oudtestaimentische lied kan daarvoor als bewijs dienen.

Laat geven: 'mij 'het middelste couplet als voorbeeld

Als na mijn huid dit vleesch ook is doorknaagd, Zal ik mijn God toch uit mijn vleesch aanschouwen. Hem met mijn oogen zien. 'k Leg vol vertrouwen M ij neder, tot de. jongste m o r g] e n daagt.

Vergelijkt men nu de gespatiëerde woorden met den tekst, dan zal men zien, dat die daarin niet te vinden zijn noch ook' een uitdrukking van dezelfde strekking.

Men heeft hier met niets anders dan met een parafrase te doen.

De berijmer Wil door deze inlassching den teksl verhelderen.

En dezelfde idee brengt 'hij ook in het voorafgaande en volgende couplet in.

Het eigenaardige is echter, dat wanneer Calvijn nog eens bij ons in de kerk kon ko'men en deze berijming zou worden gezongen, hij niet zou k'un­ nen meezingen.

Hij geloofde n.l. niet, dat Job in. deze uitspraak doelde op de opsta, nding des vleesches. Met ChrysostO'mus en vele anderen vóór Calvijn, stond het evenzróo.

En men kan gerust zeggen, dat het gros der nieuwere ex-egeten zich aan zijn fc'ant schaart.

Van deze plaats wordt drieërlei exegese gegeven n.l.:

a. dat Job hierin het vertrouwen uitspreekt, dat God nog vóór zijn sterven reddend tussChen beide zal 'komen. Zijn licihaa'm, hier stof genoem'd, zal veel ellende móeten doorstaan. Niet alleen zijn huid, doch ook wat dieper ligt zal worden aangetast. Maar dan zal God ook over zijn stof opstaan. Hij zal uit zijn vleesch, nog in dit leven God aanschouwen. Hem zal genezing worden bereid. De vervulling van dit alles zou dan beschreven worden in Job 42. Daar bekende Job: „Met hot gehoor des oors heb ik u gehoord, maar nu ziet u mijn oog.. Daarom verfoei ik mij en heb berouw in stof en asoh.

b. dat Job zich hierin wel zijn sterven voo'joogen stelt, maar niet doordringt tot de opstanding des vleesches, idoch alleen het oog heeft oip^ den toestand der bevrijding na den dood. De woorden , ', uit taijn vleesch" vertaalt m'en dan door „ver van mijn vleesch" 'Of „afgescheiden van mijn vleesch". En het zien is dan natuurlijk' een geestelijk zien.

c. dat Job (hier waarlijk inleeft in de heerlijke toekomst van de verrijzenis des vleesches.

Het spreekt Vanzelf, 'dat zij, die een van de eerste twee uitleggingen voorstaan, daarom' nog niet de opstanding des vleesches loochenen. Zij meenen alleen, dat die [hier niet wordt 'geleerd. Een man als Calvijn kan hier als borg dienen.

Maar gaat het nu aan, dat onze kericen in haar lied een van deze uitleggingen sanctioneeren ?

Laat nu de jiittegging, welke de berij'ming kiest de meest populaire zijn, gaat het daarotm' aan haar officieel vast te leggen en er' ook komende geslachten aan te bidden?

Kan dat niet uitloopen op verkettering' van hen, die een a.nder gevoelen zijn toegedaan? Miag men er toe mieewerken, dat deze laatsten dit lied niet k'unnen zingen?

Men voere (hiertegen niiet aian, dat er ooifc in 'de berijming onzer psalmten wel uitdrukkingen voorkomen, wiaarmee men het niet eens is.

Dat kan wel een reden zijn om' ook de psalmberijming te „overzien", m'aar niet om' ee'U nieuw lied in te voeren, waarvan de exegese volstrekt niet vast staat.

Wat zonderlingen toestand zou 'het sChieppen, wanneer een predikant over dezen tekst preekte, hem in den eersten zin uitlegde en daarbij het ofticiëele kerklied opgaf, dat rechtdraads daartegen ingaat.

Deze berij'ming zal het exeg-etisch geweten van sommigen geweld aandoen.

Daarom begeve 'mien zich niet op dit gevaarlijk' pad.

Ook het lied (mióet uitdrukking geven aan ons ge'meenschappelijk geloof.

Daarop volgt de berijming van Jesaja 53. • Zeer stellig - zou deze in de lijdensweken goede

diensten kunnen bewijzen, indien zij beter verzorgd. ware

lk zou oneerlijk zijn en tegen mijn taalgevoel in spreken, indien ik zeide, dat ni'en bier voortreffelijk' werk voor zic'h iheeft.

Veeleer vind ik er (liier en daar iets onbeholpens in.

Ik zwijg Ier nog van, dat het laatste couplet een regel meer jheeft dan de .andere.

Maar in een regel als:

„Gelijk een rijsje schiet Hij voor Gods oog naar [boven"

moeten de "woorden „naar boven" al te duidelij'k' dienen om te rijmen'op „gelooven".

Ook het:

„Om onze trouwloosheen nochtans werd Hij door-[korven"

roept een onjuiste voorstelling op. Christus werd wel gegeeseld en Zijn handeq, en voeten werden doorboord, maax 'dit m'ag !men nog niet , , doorkerven" noemen. „DoorkO'rven" moet echter uitkomst bieden om' te rijmen m^t „verworven".

Deze berijming laat ook een schaap, dat geschoren moet worden, aan des scheerders voeten „zijgen". Nu beteekènt „zijgen" in onmiacht of in zwijm' nedervallen. Ik ben wel geen mian van bet vak, miaai' ik hetwijfel of dat het gewenschte oogenblik is, om een schaiaip te scheren. In elk' geval ligt deze bedoeling in den tekst niet en is het ook geen gewoonte omj met scheren te wachten tot een schaap ineenzalk't. Maar ja, ik stem' toe: , , zijgend" rijmt prachtig op „hijgend".

Men 'kan ook vragen, waaroan , , krankheden" in de berijming tot tweemaal toe ver\^angen wordt door „ellende".

Zoo b.v.

„Voorwaar, al on.z' ellend' heeft Hij alleen gedragen." Om het !rijimi is dit niet noodig. Daarenboven wordt de vertaling „krankheden" door nieuwere, ; ielfs dooi moderne vertalers gehandhaafd. Waarom die vertrouwde term' dan hier prijsgegeven?

Voorts m'een ik', dat de regels:

„W' aanschouwden Hem en ach, wij konden 't niet [aanschouwen. Wij zagen Hom, en sloten d' oogen dicht",

den 'eigenlijken zin van den tekst niet weergeeft. De profeet doet hier juist op de schuld van den mensch een schril lic'ht vallen. Wij waren niet zoo fijngevoelig, dat wij Christus' lijden niet konden aanschouwen, maar zoo hardvochtig^, dat wij het niet wilden laansdhonwen. In het tweede vers van den tekst staat duidelijk, dat wij Bem' om' Zijn lijden niet begeerden. Bovendien verbergt men zijn aangezicht niet door de oogen te sluiten, maar óf door de handen voor de oogen te slaan 6f door zich om te keeren.

Maar het heeft geen reden zoo voort te gaan. Uit het een en .ander zal wel gebleken zijn, dat deze berijming niet bijster ster'k is.

Niet veel bieler staat het 'met de berijming van Jesaja 55.

Ik zal hier echter niet zoozeer in bijzonderheden afdalen.

Alleen kan ik niet nalaten te wijzen op de onschoone beeldspraak' in de regels: '

voor II, voor allen klaat'ren Hier heken w ij n e n m e 1 k, die loutre inildheid [biedt,

Klaatrende beken van wijn en melk! Dit beeld is niet alleen gezocht, maar schrijnt het litterair gevoel. Bet wekt eèn aandoening niet ongelijk aan die van het punten van een griffel met een mes. Slap is de regel:

Waarom n' u i t g e p u t voor 't geen u niet voldoet?

Dit is wel wat erg prozais'oh uitgedrukt. In plaats van „voldoet" zou hier alleen hebben voldaan het tekstueele , , verzaadt". 'Bet rijm h'ad zich dan daar maar bij imoeten aanpassen. En „uitgeput" doet zoo kleurloos aan. „Moegeslaafd" of iets dergelijks zou dun'kt mij beter voegen.

Onecht 'klinkt de regel:

Zoover als boven d' aard' des hemels blauw v e r-[s c h i e t.

Een verschiet zoekt toen imtafers steeds in horizontale richting: 'en niet vertik'aal? Zooals het hier staat denkt men aan den gezichtseinder, waar hemel en aarde lelfc'ander raken en zoo krijgt men in h'et geheel niet den indruk van den onmetelijken afstand tusschen beide.

Smmna'summarum k'an ik tot .geen andere slotsom komen, idan dat Deputaten miét hun berijmingen van Oudtestamentische iSchriftgedeel ten niet voorspoedig zijn gevaren.

De Nieuwtestamentische gedeelten, welke berijmd werden zijn:

1o Romeinen 8:33—39: ie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitvei-'k'orenen Gods enz.

2o. 1 Cor. 15:42—58: et lichaam wordt ge-. z.aaid in verderfelij'kheid, het wordt op.gewekt in onverderfelij.kheid enz.

3o E, f. 1:3—'23: ezegend zij de 'God en Vader van onzen Beere Jezus Christus enz.

4o Naar Openbaring 4.

5o Openbaring 5:9—12 (lees 8—12), waa.rin het loflied voor'komt: ij zijt waiardig het boek te nemen

en zijn zegelen te openen. 6o Openbaring 7:9—17 over.de schare, die niemand tellen kon .en die bekleed waren m'et lange witte kleederen en palmtakken in hun hand hadden.

Afgedacht nu van de keuze — menigeen zal 1 Cor. 13 hier noode missen — verheugt het mij te kunnen verklaren, dat in. i. de berijtaing der Nieuwtestamentische gedeelten veel hpoger staat dan die der Oudtestamentische.

Evenwel moet ik hiervan uitzonderen Rom. 8: 33-39.

Men leze Iden tekst eens en vergelijke hiermee de berijming.

Van de levendigheid in den eerste is in de laatste weinig overgebleven.

Daarenboven is de berijming niet vrij van bedenking.

Ik geef ihier het eerste couplet:

Viie zal tegen d' uitverkoren,

Die, met vrees noch angst bezwaard.

Door God zelf is vrij verldaard.

Oot beschuldiging doen hooren?

Wie spelt hem verdoemenis

Die voor God rechtvaardig is?

Dat de uitvericiorenen mtet vrees noch angst zijn bezwiaard, staat ïiiet in den te'kst.

Het strijdt oo'k! tegen de geestelijke werkelijkheid.

Zoo'n vers zou menigeen in den put brengen. kunnen

Het werkt de rëdeneering in de hand: zoolang ik met vrees en .angst bezwaard ben, mag ik mijzelf niet tot de uitverkorenen rekenen.

Een zelfden geest ademen de regels:

Droeve dagen, bange nachten.

Honger, 'komm'er, tegenspoed,

Niets wekt schrik in ons gemoed;

Was dit, maar waar.

Doch de ervaring leert het wel anders.

Ook hier heeft men .een parafrase.

Maar een parafrase-, die den tekst niet verheldert doch verduistert.

Ook de uitdrukjdng: „wie sp.elt verdoemenis" kan kwalijk door den beugel.

Bet gia.at in den tekst'niet over het voorspellen van verdoermenis, 'm, 'a, ar over het verdoemen, het veroordeelen zelf.

Wie durft het bestaan, aldus de apostelen, om de uitver'korenen Gods te veroordeelen ?

Dat is dus gainsch iets anders.

En het triumfantelijké slot: „want ik ben verzekerd" wordt aldus op rijm gebracht:

Alles wekt tot vast gelooven Dat er niets in 't groot heelal Is lof eemTiaal wezen .zal Dat ons heil ons kan ontrooven.

Men voelt: ook' dit is een gebrekkige weergave.

„Alles wekt tot.vast gelooven". Hoe evangehschgezangachtig klinkt dat.

Trouwens, het is of uit heel deze berijming de evangelische gezangen-lucht u tegenkomt.

Och, laten we toch roem'en en zingen: want-il^ ben verzekerd!

Laat de persoonlijkie geloofsverzékerdheid hartelijk en [fier ja; an het woord koimlen in overSensteniming met den tekst.

Over de landere .berij'mingen k'an ik kort zijn.

Ze steken gunstig tegen de vorige af.

De berijming vïan 1 dor. 15:42 vv. heeft iets stroefs.

Ook zou ik willen vragen: waar staat het, dat h e m e 1 b o d e n de lichataen eenmaal zullen , , wekken"?

Ook zijn in het vierde couplet:

Als d' onverderflijtheid is aangedaan Door dit • verdorflijfc' en w ijl z ij' n ontbonden de gesp.atiëerde woorden misplaatst.

Zoo heb ik ook.in de andere berijmingen verschillende dingen iaangestreept.

Doch het heeft geen zin die alle hier te noemen. '

Bet meest op 'dreef waren de bsrijmers blijkbaar bij de teksten uit Openbaring'.

Da.ar vloeit 'hetixjjp: soms prachtig.

Proeven.

Onderscheiden berijmingsproeven van het deide vers van den Lofzang van Zacharias werden ons toegezonden.

Wij hopen er een breede plaats voor in te ruimen.

Maar dan tooet mien even geduld hébben.

Op het oogenblik — men vergeve mij voor ditmaal deze beeldspraak, er is niets boos m'ee bedoeld — iklaatren de beken v-an copie en vullen de rivier van de redaetietafel zoo, dat de uiterwaarden bla, nlc' staan.

Onze inzenders gielieven hiermee evenzeer rekening te houden lals onze medewerkers.

Men Ikan .nu eenmaial geen vuist m'aken, als men geen ha, nd heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

„Eenige Gezangen”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's