GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Doctor Tazelaar.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doctor Tazelaar.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor één keer moeten we toch ook het terrein van deze rubriek eens betreden.

Wij mogen immers de promotie , van den Redacteur, die deze rubriek voor zijn rekening heeft, niet onopgemerkt laten voorbijgaan.

Namens de Redactie en stellig ook namens onze Lezers, wenschen wij hem van harte geluk, nu hij den doctorstitel heeft verkregen.

Het medewerken aan ons blad was mede oorzaak, dat niet eer de doctorshoed hem dekte.

Voor deze opoffering zijn we hem groeten dank verschuldigd.

Maar daarom zijn we ook te blij der, dat zijn arbeid voor onze „Reformatie" toch geen onoverkomelijke hinderpaal is gebleken.

Uit zijn zwijgen in deze rubriek gedurende de laatste weken, kon de scherpzinnige lezer reeds opmaken, dat er iets bijzonders aan de hand moest zijn.

Nu is het geheim onthuld.

Weldra ment hij zelf nu weer. Gelijk men van hem verwachten kon, is zijn proefschrift niet alleen een voortreffelijk doorwrocht, maar ook een door en door principieel stuk.

De wetenschappelijke waarde werd door zijn promoter. Prof. Dr H. Brugmans, geroemd.

En wij verheugen er ons in, dat Dr Tazelaar over een zoo interessant onderwerp als de jeugd van Groen van Prins terer zulk een helder licht deed opgaan.

Totnogtoe was de jeugdperiode van Groen vrijwel in duister gehuld.

Terecht kon Dr Tazelaar als motto voor zijn boek de woorden van W. H. de Savornin Lohman kiezen: „Uit Groen's jeugd vóór 1828 is weinig bekend".

Daarom zal deze dissertatie meer belangstelling wekken dan gewoonlijk het geval is.

En dat niet alleen om het onderwerp, maar ook om de wijze van uitwerking.

De jonge doctor beheerscht blijkbaar de stof.

Daarom kon hij zoo betrekkelijk eenvoudig schrijven.

Zoo maakte hij zijn studie voor een breeden kring van geïnteresseerden genietbaar. '

Evenwel is het wetenschappelijk geen graad gedaald. peil daardoor

En dat zegt wat!

Dr Tazelaar 'behoort nu eenmaal tot die bevoorrechten, die niet „droog" en „taai" kunnen zijn.

Bewoog hij zich met zijn dissertatie zelf op het gebied der geschiedenis, zijn liefde voor de Schoone Letteren kon hij toch niet verloochenen.

Die kwam tot uiting in zijn stellingen.

Rechtdraads tegen den geest, die de literaire critici van tegenwoordig bezielt, poneert hij in zijn 8ste stelling:

„Literaire critiek dient zoo-wel ethische als aesthetische beoordeeling te zijn."

Niet minder beginsel-bewust toont hij zich in zijn 9de stelling:

„Het psycho-pathologische, dat kenmerkend is voor de moderne roman-literatuur, is een uitwas van individualisme en pessimisme, en uit zedelijkgodsdienstig oogpunt een gevaar."

Doordat hij die gevaren zoo duidelijk ziet, is hij op dit terrein zulk een uitnemend leider.

Hoezeer hij zijn verantwoordelijkheid gevoelt, blijkt uit zijn 12de stelling:

„Het behoort tot de taak van den leeraar in de letterkunde zijn leerlingen leiding te geven bij de keuze van hun lectuur."

Eenzelfde verantwoordelijkheidsbesef za.t steeds bij hem voor bij de verzorging van deze rubriek.

Het is voor de lezers zulk een veilig gevoel, als zij „Literatuur en Kunst" in vertrouwde handen weten.

Gebruike God hem nog lang als voorlichter, zoowel door woord als geschrift, op dit levensveld, waar hot gevaar voor uitglijden zoo angstig groot is.

HEPP.

De Baeddhistlscbe Christus.

VI.

Voor den leerling der Heilige Schrift kan daai ook de aesthetische verdrooming vaar den Christus in het huis der boeddhistische verwaziging en berusting allerminst eenig recht doen gelden.

Wij willen den biddenden, worstelenden, in het stof kruipenden Christus niet uitruilen voor den in zichzelf verzinkenden Boeddha; wij willen evenmin het zwijgen van den Dioysusdienst, met zijn uitputting vanwege de groote vreugde, als het zwijgen van de Boeddharust, vanwege de groote vergetelheid.

Want „aanzien doet gedenken"; die spreuk wordt pas verstaan en beleefd, als God ons heeft aangezien; en als Hij ook Zijnerzijds verhoorde ons gebed: „Toon mij Uw aangezicht".

En daarom zijn wij Boutens niet dankbaar voor de verdoezeling van grenzen, voor de verzwakking van den wil om de onderscheiding te zien in de dingen, de machten, van wereld en vian God, toen hij ons Omar Kajam vertaalde:

De waterdiuppel, van de zee gescheiden. Klaagde, totdat naar stille glimlach zeide: God is in u en mij, wij blijven één. Niets dan onmerkbre schijn is tusschen beide.

Want deze kosmische liefde is voor ons geloof eigenlijk een prijsgeven van den kosmos; verloren wordt hier de werkelijkheid vaai den dood van Christus, die den in barensnood zuchtenden kosmos door zijn leven weer terugroepen zal tot God.

Wij danken Boutens niet voor het leerlingschap van Omar Kajam, die ons zeggen komt:

Pagode en Kaaba zijn der vromen plaats, En klolckcnklank der vromen melodie. Der Perzen gordel, kerk en rozenkrans en kruis. Zij alle zijn voorwaar der vromen teeken.

Want deze leermeester van Boutens heeft hem den Bijbel afgenomen en hem gezegd, dat de Meester in het koninkrijk der hemelen de rol, de boekrol der openbaring, heeft verwaarloosd:

Naar Rol en Stift, naar Hel en Hemels deuren Trachtte de ziel van 't eerste margenldeuren ... Laat in den middag nam de Meester 't woord: Wat zoekt gij buiten u uws harts gebeuren?

Maar „hebt gij nooit gelezen? " vralagt de Christus. En „onderzoekt de Schriften", zoo zegt hij daarbij; „want die zijn het, die van Mij getuigen". En als Boutens dat had willen doen, hij zou het „kerstkind" nooit aldus hebben ingeleid:

O niet voor mij die weet te goed'. Hoo nooit zijn glijden is volbracht, Hoe staêg het Water en het bloed Zijgt uit zijn zij'de en hand en voet Weg in den leêgen dag en nacht —

O niet voor mij 'die uurlijfcs beid Zijn. stillen voetstap door de straat, Den witten glimp van zijn gelaat Laugs 't venster mijner eenzaamheid. De deur, die luidloos opengaat.

Ik zocht hem daar, ik trof hem niet. Wel rijker kwam ik dan ik-ging: Mij werd alsof ik hem verliet, Als vond mijn thuisgekeerd verdriet Zijn sporen in de schemering.

Want nog komt maar tot elk alleen De glorie van zijn bleek geduld. Zoolang zijn droom niet is vervuld. Zoolang der kinderen geween Gelijk een mist. zijn oogen hult....

Het was uw onverldaarde wil Dat heel den schemerbleeken dag Gn< 3er de spiegeling van uw lach Mijn ziel zou rusten glimlach-stil In leed, dat niet meer lijden mag. 1)

Ja, indien de dichter Boutens de Evangeliën had willen aanhooren, hij zou den Christus anders hebben gezien. Christus, „in verhoor" beroemt zich bij Boutens:

Tot geen van allen, die hier wonen. Zijn mijne voeten ingekeerd: Uw vrouwen en uw veile zonen 'Zagen zich niet door mij begeerd.

Dat is andere taal dan: „deze ontvangt de zondaars en eet met hen", of: „Jeruzalem, Jeruzalem, hoe dikwijls heb ik u willen vergaderen, gelijk een hen haar kiekens, doch gij hebt niet gewild...". Hoe geluidloos is ook dit:

Zooals met de avond wel de winden Ademloos vallen op de zee, • En hare laatste siddring blinden In angst van spiegelstrakken vree, En 't vrije pad der schepen binden Op roereloos verstilde stee —, Zoo tusschen ons in hoorloos hijgen j iOies levens moede tij bezonk: Wij zagen stom elkander stijgen In naaktheid, wie al schijn ontslonfc....

Een doffe slaap met droomenleêge Nevelen scheidde ons van elkaar: Ik dreef, een loome purpren regen, Aan dood en levens evenaar.... In lieflijkheid verging het leven. Geluk, dat zalig zich beschreit Diaar het geen duur zich ziet gegeven Binnen de grenzen van den tijd, En door verrukkingen geheven Vervlucht in eigen eeuwigheid

En hoe volmaakt is tenslotte de passiviteit, de gevoel-loosheid in dit vers, nóg altijd van Christus „in verhoor":

Zoo sta ik hier voor u gevangen. Zoo doet met mij wat u behaagt. Hoe kan uw oordeel mij belangen, Wien dood en leven werd vervaagd ïot éenen mist van blind verlangen Naar rust, die ademloos voldraagt Dit wondre leed, dat, onverkozen, Diit droeve heil, dat, nooit vermoed, Onschatbaar maakt het waardelooze En zonder smaak het zoetste zoet Dat de' éenen bloei van eeuwge rozen Met zalig-dor lierdenken boet....

Dwars door de kolk van uw fantomen, van val en trots en - bleeken nijd Ga ik van zonnestille droomen Het korte rechte pad dat leidt Naar waar al wegen samenkomen Ter eendere vergetelheid, i)

Golgotha, de plaats van den droom en Gabbatha, die van het onverkozen leed; maar als dat waar is, dan zijn wij alles kwijt, dan blijft ons niet anders over dan te vergaan. Als in deze visie ook maar eenige erkenning van waarheid ligt; of als, zooals Boutens in „Piëta" zegt, de menschelijke, de verlossende liefde van Christus

eind heeft noch begin: , haar groote windstille avond neemt de wijds wereld in ...

dan zijn wij door deze liefde niet ingenomen; en d, an is ons geloof een droom, niet eens een schoone.

Met ïoorop zijn we begonnen; bij Boutens kwamen we uit. AVij zagen in Toorop elementen van ontwikkeling in zijn kunst-leven, die een Roomsche deden zeggen, dat zijn Christus-en Mariafiguren met haar stra.kke stilte naar Boeddha neigden. Die critiek wordt in de schoone verbeeldingen van den verwa.nten Boutens gerechtvaardigd. , , Kaar aanleiding van een der Madonna-teekeningen" van Jan Toorop heeft Boutens gedicht:

Tusschen wake en droom verheven Boven lust en leed te zweven. Wiegt Uw onschuld onverlet,

En aldus spreekt hij Maria, , de moedermaagd, aan:

in uw lighten bloei verzwegen tusschen 't net der luide wegen waar de wereld schimt voorbij. Storm en onweer zwijgen boven 't blanke zwijgen uwer hoven, en uw aandacht krenkt geen schaüw ...

Doch Maria bewaarde alle de woorden, overleggende die in haar hart, spreekt het Evangelie.

En een zwaard zou door haar ziel gaan; en de gedachten van veler hart zouden openbaar worden nu Maria ha, ar kind geheven had, profeteerde van haar Simeon.

Deze dichters evenwel kunnen wel spreken van Maria met het kind, het blonde; en zij vermogen ook wel Maria te toonen bij haar dooden zoon. Doch verder laten ze haar los, met haar Zoon.

Maar Maria is ook op het Pinksterfeest geweest Dat is haar bevrijding geweest: de Moeder vond den Zoon terug in den Geest. Doch deze zieners der verstomming weten het niet. Hun ziel luistert wel, doch niet naar den Geest van God, die komt van boven met een geluid als van een geweldigen gedreven wind, en met tongen als van vuur.

Voorzoover dan ook deze Boeddhistische omvorming van den Christus van de zijde der min of meer dogmatische menschen ondersteund werd met argumenten van aesthetische verantwoording, die de dogmatische niet wilde tegenstreven, meenen wij dan ook tot misverstand te moeten besluiten bij hen.

Met name worde hier één voorbeeld genoemd: Frans Erens, in zijn reeds genoemde werk: „Gangen en Wegen". Erens geeft als doel van alle religieuse kunst aan, onder meer: gebed en contemplatie. Maar gebed moet een .spï-eken zijn tot een God met een naam; de aanspraak is daarin, niet minder dan de uitspraak, een essentieel bestanddeel. Maar dan mag ik God ook niet anders aanspreken, dan Hij zich heeft geopenbaard; de openbaring noemt toch Zijn naa, m. Dan vM ik den Christus niet vervormen; anders bid it niet meer, maar zeg alleen mijn gevoel uit; de zelf-ontlading wordt zoo geen zelf-ontlasting. En als Erens de verstilling in den religieusen kunstvorm verdedigt, in navolging van de Beuronerschool, en het een aanwinst acht, als de kunst de onbeweeglijkheid legt, ook in den Christus, daB kunnen wij slechts glimlachen om zijn dogmatische argumentatie, die immers scheef gaat. „God", zoo zegt hij, „heeft op den zevenden dag gerust'-„Lezer", zoo roept hij dan uit, „lezer hebt g'J wel eens nagedacht, da, t wij in dien zevenden M leven, dat die rust is onze wet en het einde ^sn. ons doel....? "

Maar wij willen antwoorden, dat wij niet in de rust; zijn. Er blijft dan een rust óver voor j, et volk van God; maax Jozua bracht niet in de rust, en Christus heeft den sabbath wel veroverd, doch hij deed dat door den arbeid van zijn 2iel. De Heer was in den storm niet, zegt Erens. ïlij moest er bij zeggen, dat dit gold voor Elia, op één tijdsgewricht in zijn leven. Maa, r de Heere Ood was wel in de stormen van den Sirijaï en in (ten wind van hèt Pinksterfeest, en in de aardbeving van den sterfdag van Christus; en: nog eenmaal ze't Hij, nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen den hemel maax ook de aarde.

Bewegen zal Ik de aarde.

"Want rondom Christus zijn wolken en donker­ heid.

En de sabbath van God is door de zonde verwoest; en in arbeid is God om den nieuwen sab­ bath te veroveren.

En door het kruis heeft Hij alle ding bewogen, ook den stillen planeet van Dante: Saturnus; be wogen het heelal.­

Én wie Christus met Boeddha heeft opgesmolten, die heeft niet alleen gezondigd tegen God, die den Middelaar zich doet buigen in dood tot ons opdat hij in de saamspanning van hel en hemel het handschrift der zonde zou hechten aan het kruis. Maar die heeft ook overtreden tegen de kunst; want al wat God doet is gedragen door een heilige orde; de stijl mag verschrikkelijk zijn, maar tiij is goddelijk.

En het mystieke koox zingt wel daarboven.

Doch het" zingt van koopen, en van strijd en van bloed en van slachting.

En de bijbel heeft wel droomen bewaard. Maar al die droomen zijn vol van beweging. Van den Christus noemt hij geen droom. Wel een visioen: ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen. Dat was beweging. En toen het visioen verwerkelijkt werd, hebben de engelen Gods gezongen. Maar hunner is immers de hoogste kunstvorm? Wie mocht denken, dat die engelenzang buiten zijn bereik staat, bedenke, dat in hetzelfde moment de engelen de menschen noemden: broe­ders. (Op. 12).

K. S.

Verbetering. In het vorig artikel stond bl. 213, kolom 2: dat de „leer van Jesus" kan heeten, „medicijn on balsem"; dat is een stelling, die uit de leerknmeï van „grootmoeder komt". Lees Icomma inplaats van kommapunt.

In dezelfde kolom, ongeveer tegen het eind, staat: dat..... de dood van Christus niet kan wekken tot reine verkondiging der onreine barton.... Lees: niet „der", maar: „de" onreine harten.

De ogstanding van Jezus.

Jezus leeft en wij met hem Dood, waar is uw schrik gebleven? Jezus leeft en Zijne stem •Roept ons ook eens weer in 't leven, 'Zal ons eens met eer beklêen: Dit is onze troost alleen.

Jezus leeft, wie lau nog vreest Zou en Hem en God onteeren, [Zondaars mogen onbedeesd Zich tot Zijn genade keeren. Jezus zendt geen zondaars heen: Dit is onze troost alleen.

Jezus leeft, dit is gewis; Waar ons pad ook heen moog leiden, Zelfs geen macht der duisternis, •Niets zal ons van Jezus scheiden: 't Steunen op Zijn mogendheen. Dit is onze troost alleen.

Jezus leeft, nu is de dood lOns een ingang tot het leven, AVelk een rust in stervensnood Zal dit wooxd ons harte geven: „Gij, o Heiland, Gij alleen, IGij zijt onze troost alleen."

(Ahasv. V, . d. Berg.)


1) Kerstkind, uit: „Zomerwolken", P. C. Boutens.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Doctor Tazelaar.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's