GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mijn met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Uitgangspunt voor de bespreking van deze urgente kwestie is het rapport, dat in deze materie op de Synode van 1917 werd uitgebracht ea de konklusies, welke daar werden aangenomen. De Syaode achtte een herziening van de Statenvertaling niet beslist noodzakelijk.

Ten opzichte van de wenschelijkheid stond zö anders. Het rapport onderscheidde daaxbü tusliad het groote bezwaren. De laatste zou de moeite niet loonen. Het gaf de voorkeur aan de tweede. Toch meende het rapport, en de Synode sloot zich daarbij aan, dat de Synode daartoe niet zelf het initiatief moest nemen, omdat nog te veel voorarbeid moest worden verricht.

I '• Het bezwaar van den vóór-aibeid is thans weggenomen. Bjjna een derde van heel de Schrift is door Gereformeerde Godgeleerden sindsdien opnieuw vertaald en gekommentari-< }erd. Dit mag voldoende geacht om met den definitieven vertalingsarbeid een aanvang te maken.

Zij, die dien voorarbeid hebben verricht zijn als vanzelf tot vertalers aangewezen. Zij staan thans nog in de kracht van hun leven. En waar met de vertaling een aanzienlijke tijd is gemoeid, is uitstel zeer te ontraden.

Ook dit mag niet vergeten: gelijk in den tijd der Statenvertaling is ook thans het tekstonderzoek tot een rustpunt gekomen. Men kan zeggen, dat we thans een nieuwen textus receptus van bet Nieuwe Testament hebben. Is dan niet de gelegenheid gunstig om nu met een verbeterde bijbelvertaling te beginnen?

Is de StatenvertaUng tot stand gekomen in een tijd, toen men zich voor de autoriteit der Schrift boog en heeft zjj er middellijkerwijs toe meegewerkt, dat in den tiJd van inzinking, welke daaro pgevolgd is, vele eenvoudigen aan de waarheid vasthielden, wij hebben er ons ernstig rekenschap van te geven of ons in deze misschien niet een da capo van het verleden wacbt en of wij verantwoord zijn, wanneer vvü üet nageslacht niet het kostelijk kleinood nalaten avn een verbeterde bijbelvertaling. Wanneer onvertioopt de deformatie onze kerken mocht verminken, is wellicht in geen eeuwen een zuivere vertaling te wachten. En zoolang kan onze Statenvertaling niet meer mee.

Op het reformatorisch program behoort verbetering der bijbelvertaling te staan vóór uitbreiding der belijdenis en herziening der liturgie, hoe gewenscht beide laatste ook zijn. ; Want èn belijdenis èn litur-gie ziJn ten opzichte van de Schrift secundair. God heeft de zielen der geloovigen aan die Schrift gebonden. Verreweg de meesten kennen echter de Schrift slechts in een vertaling. Maar dan heeft de kerk ook te zorgen, dat deze vertaling zoo getrouw mogelijk zij. En nu zal geen deskundige durven beweren, dat de Statenvertaling, hoe uitnemend ook, het meerdere licht doet uitschijnen, dat God over de Schrift voor het tegenwoordige geslacht deed opgaan. Het verschil tusschen „grondtekst" en : • Statenvertaling is waarlijk niet zoo gering. Neemt men dat versdhil niet zooveel mogelijk weg, dan zal hiervan het gevolg ziJn, dat de gemeente meer en meer los wordt van het Woord.

Symptomen van los-worden van het Woord 'komen af en toe in de prediking reeds tot uiting, door de individueele vertalingen, welke van den kansel soms worden geboden en waarbij er ziJn, die nog gebrekkiger zijn dan de StatenvertaUng.

Nog enkele symptomen kunnen genoemd als het lezen van andere vertalingen, bewerkt door mannen, die niet op Schriftgeloovig standpunt staan bij huiselüke godsdienstoefeningen en de vraag, waarmee men beroep op de Schrift soms krachteloos zoekt te maken: maar is de vertaling van dien tekst wel juist?

Men zegge niet: maar uit de Statenvertaling is toch nog wel den weg der zaligheid te •kermen, 't Moet ons allereerst om God te doen zijn. Dan wordt elk van Zijn woorden waaa-devol.

Voorbeelden ter vergelijking van de statenvertaling met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk voor een verbeterde verlalirxg kunnen dienen.

1. Uit de Psalmen.

2. Uit Jesaja.

3. Uit Jereraia.

Laat ons nog eenige grepen mogen doen uit Jeremia, dat in de vertaling en verklaring van Prof. DT G. Ch. Aalders reeds kompleet voor ons ligt.

Hier volgt op de bekende wijze (atatenvertaling links, nieuwe vertaling rechts) een passage uit hoofdstuk 20.

8. Want sinds ik spreek, roep ik uit; ik roep geweld en verstoring, omdat mij des Heeren woord den ganschen dag tot smaad en tot schimp is.

8. Want telkens wanneer ik spreek, moet ik 't uitschreeuwen, moot ik van geweldenarij en mishandeling roepen; want het woord des Heeren is mij geworden tot smaad en spot heel den dag.

9. Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en nieb meer in Zijnen naam spreken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijne beenderen; en ik bemoeide m§ om te verdragen, maar konde niet.

9. Dies heb ik gezegd: ik zal aan Hem niet gedenken en in Zijn naam niet meer spreken; doch het wer-d in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijne beenderen; wol matte ik mij af om het in te houden, maar kon liet niet.

10. Want ik heb gehoord de naspraak van velen, (van) Magor-missabib, (zeggende): Geef (ons) te kennen en wij zullen het te kennen geven; al mijne vredegenooterr nemen acht op mijne hinking; (zy zeggen); Misschien zal hy overreed worden; dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen.

10. Want ik heb gèhoórÜ do lastertaal van velen — schrik van rondom! —; brengt wat aan, opdat wü hem aanbrengen! alle lieden, die met mi) in vrede verfeeeren, loeren op mijn val: wellicht zal hij zich laten verlokken zoodat wij hem overmogen en onze wraak op hem kunnen nemen.

11. Maar de Heere is met mij als een verschrikkelijk Held; daarom zullen mijne vervolgers struifcelen en niets vermogen; ziJ zfln zeor beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal eene eeuwige schande zijn; zij zal niet vergeten worden.

11. Doch de Heere is bij mij als een geweldig held; daarom zullen mijne vervolgers struikelen en niets vermogen, zij staan ten zeerste beschaamd omdat zij niet geslaagd zijn, een eeuwige schande, die niet zal vergelen worden 1

Wie er toe in de gelegenheid is, raden wij aan de volgende proef te nemen.

Men leze aan tafel dit gedeelte uit Jeremia eerst uit de Statenvertaling voor en vrage vers na vers, wat er de beteekenis van is.

Ons dunkt, het resultaat zal niet bemoedigend zijn.

In de meeste gevallen zal het bij het begin: want sinds ik ..spreek, roep ik uit; ik roep geweld en verstoring, reeds haperen.

Over het algemeen zal men niet op de gedachte komen, dat hier gezegd wordt, hoe Jeremia onder het profeteeren aan mishandeling blootstond, zoodat hij kreten van benauwdheid en pijn moest slaken.

Wanneer men dan, als niemand den reohten zin aan de woorden der Statenrertaling kan geven, zonder eenigen naderen uitleg, dit vers in de nieuwe vertaling voorleest, zal men daarentegen ontdekken, dat een niet onbelangrijke verheldering is verkregen.

Herhaalt men hetzelfde bij vers 9, dan z; al men gelijke ervaring opdoen.

Het eerste lid daarvan is ook uit de Statenvertaling wel te verstaan, maar als men toekqmt aan: ik bemoeide mij om te verdragen, maar ko^nde niet, zullen velen weer in het duister tasten en de eigenaardigste antwoorden geven. , ,

En to€h, hoe eenvoudig wordt het, als men met Prof. Aalders leest: wel matte ik mij af om het in te houdem, maar kon Tiet niet. 'Dan gevoelt men het: de profeet besloot om niet langer aan kwalijke bejegening bloot te staan, om voortaan niet te proleteeren, maar hij kon dat besluit niet nakomen, want het woord Gods begon in zijn binnenste te branden, en hoe hij zich ook inspande om dat pxofetisohe woord in te houden, het gelukte hem niet/tïiet moest er uit.

Vers 10, gelijk de Statenvertaling dat heeft, legt nog grooter struikelblokken in den weg.

Vragen als deze zullen gesteld worden: wat is dat: de naspraak van velen? Waarom wordt hier Magor-missabib afzonderlijk genoemd? Wat beteekent: geef oi^is te kennen en wij zullen te kennen geven? en wat: zij nemen acht op mijn hinking? Wat bedoelen die vredegenooten ermee, als zij meenen: misschien zal hij overreed worden ?

Doch de antwoorden liggen in de nieuwe vertaling voor de hand. Naspraak wil hier zeggen: lastertaal. Magor missabib. is een zinspeling op den symbolischen naam, welken de priester Pashur van God ontving blijkens vers 3. Beduidt Magor missa, bib „schrik van rondom", hier wordt opeens, in een'tusschenzin, aan dien "naam herinnerd. De lastertaal bracht over Jeremia: schrik van rondom. In plaats van: geeft ons te kennen, staat hier: brengt wat aan, wat voor zichzelf spreekt. Men wilde iets hebben om Jeremia aan te klagen. Zij, die vrede jegens hem huichelen, loeren op zijn val. Zij hoopten, dat hij voor eenige verleiding zou bezwijken en zondigen, iets, wat men zoo achter het „overreed worden" van de Statenvertaling niet zou zoeken.

In vers 11 is: i> mdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben, opgeklaard door te vertalen: omdat zij niet geslaagd zijn.

Is het wonder, dat zulke groote stukken van de profetieën bij het bijbellezen over de hoofden heengaan?

Dat men soms van tafel opstaat, zonder een bepaalden indruk van Gods Woord mee te nemen?

Dat velen het wezenloos aanhooren en alleen als een eerbiedwaardige ceremonie bijwonen? Is het wonder, dat men vaak maar het liefst naar een historisch gedeelte der Schrift grijpt en het overige laat liggen?

Toch zegt Petrus, dat wij het profetische woord hebben, dat zeer vast is en dat wij wel doen, zoo wij daarop acht hebben als op een licht schijnende in een duistere plaats. (2 Petr. 1:19)..

Maar wat ervan te denken, wanneer dat licht door een gebrekkige vertaling eigenlijk zelf een duistere plaats is geworden?

En wat er verder van te denken, wanneer door een betere vertaling die duistere plaats weer licht wordt, maar die betere vertaling al maar verschoven zou worden?

Mag dat? •

Zouden we dan, in dat opzicht de duisternis niet liever hebben dan het licht?

^"S^i'anger dralen met een verbeterde bij b e 1Ver ta 1 ing ei gen 1 ij k geen zondigen tegen 2 'Petr. 1:19?

Nog een andere passage en wel uit Jeremia 23

9.. Aangaande - de profeten: Mijn hart wordt in miJn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man en als een man, dien de wyn te boven gaat; wegens den Heere en wegens de woorden Zijner heiligheid.

• . '. V.: 'li& M 9. Over de profeten. r: i| Gebroken is mön hart m mijn binnenste, al mijne beenderen sidderen; ik ben als een beschonken man, ja, als iemand, dien de wijn naar het hoofd gestegen is _ ojj den Heere en om zijne heiU. ge woorden.

10. Want het land is vol overspelers, want het land treurt wegens den vloek; de weiden der woestijn verdorren, omdat hun loop boos is, en hunne macht niet recht.

10. Want van echtbrekers is het land vol; want ten gevolge van den vloek ziet het land er treurig uit, de dreven der woestijn z^u verdroogd; ja, waar ze om loo. pen is het kwade en waar ze hun kracht in zoeken, onrecht!

11. Want beiden profeteh. en priesters zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hunne boosheid, spreekt de Heere.

11. Want zoowel profeet als priester plegen heiligschennis, zelfs in mijn huis heb It hunne boosheid gevondeo, luidt het woord des Heeren.

12. Daarom zal hun weg hun ziJn als zeer gladde plaatsen in de donkerheid; ze zullen aangedreven wordenen daarin vaUen; want Ik zal een kvvaad over hen brengen (in) het jaar himner bezoeking, spreekt de Heere.

12. Daarom zal hun weg worden geljk gUbberige plaatsen in de duisternis; za zullen daarin uitgestooten worden en vallen! Want Ik zal over hen rampspoed brengen in het jaar hunner bezoeking, luidt het woord des Heeren.

Mogen we de vergelijking van beide vertalingen ditmaal aan onze Ie2ïers overlaten?

-^ De broGbure van de vijf predikanten.

I.

Reeds prezen wij de brochure, door de jm dikanten C. B. Bavinok, N. Buffinga, J. Douma, , J. H. Sillevis Smitt en Dr B. Wielenga, onder den titel „Ons aller moeder" uitgegeven, om haar nobelen zin. (

De bedoeling om een oplossing van de kwestie-Geelkerken te zoeken, waarbij aan de belijdeais onzer Gereformeerde Kerken niet wordt te kort gedaan, js van de eerste bladzijde af voelbaar.

De liefde tot de Schrift en de kerk wordt herhaaldelijk betuigd.

Ook wordt er naar gestreefd de dingen, "die in verband hiermee onze kerken bezighouden, in hun juiste proportie te zien.

Zoo b.v. op blz. 3, 4: „Het geding heeft twee zijden. Het gaat om kerkrechtehjfce billijkheid en om leerstellige zuiverheid. De strijd om de handhaving van het recht is zeer zeker niet onbelangrijk. Het recht is een heilig ding en ook nauw bij de waarheid betrokken. Maax het geldt toch in hoofdzaak den formeelen kant van het leven, en de geschiedenis heeft geleerd, da!E de Christen desnoods over ernstige formeele bezwaren heenstapt, zelfs hetgeen hij formeel onrecht acht, lankmoedig wil verdragen, wanneer hij slechts weet, dat de materiëele waarlieid onaangetast blijft. 'En hierom gaat het ten principale in dit geding; de veiligstelling van het kostbaarste goed, dat de kerk des Heeren bezit: het Woord van God". ,

Deze woorden verdienen alleszins behartiging.

Vooral met het oog op de komende Synode.

Er gingen stemmen op, om heel deze kwestie slechts naar de formeele zijde te behandelen.

Het materiëele zou dan moeten blijven rusten.

Maar in het hier aangehaalde wordt het rechte perspektief geboden.

Het formeele is buiten twijfel niet van belang ontbloot.

Het dient door de Synode ernstig te worden onderzocht.

Zijn er door één der partijen of door beide inkorrektheden begaan, dan behooren die te Assen te worden aangewezen en afgekeurd.

Maar daarbij mag het niet blijven.

Dat mag nooit de hoofdzaak worden.

De hoofdzaak ligt in het materiëele.

En het materiëele in deze kwestie.is: de autoriteit van de Heilige Schrift.

Het .gewicht daarvan wordt in de brochure zoo juist en zoo zwaar gevoeld. Immers leest men: „Voor den Gereformeerde is de Bijbel een heilig organisme, in ieder lid het levend Woord van God. Schennis, ook van het minste deel, is hem aanranding van het Goddelijk geheel. Prijsgeving op één punt is hem het openzetten van de poort tot verwereldlijking van het gansche boek. In vroeger tijd kwam 'de Kerk in vurige actie voor één enkel dogma, de Godheid van Christus, de uitgang van den Heiligen Geest (het filioque), ma^' thans geldt het de verdediging van het centraal dogma: de autoriteit der Heilige Schrift, — in bepaalden zin het fondament van de geheele leer der waarheid. Zou de kerk thans, waar zij < W dogma, al is het maar op één enkel punt bedi'eigo acht, onbewogen blijven? Wij laten den vreemfieling smalen en verklaren, dat wij deze gevoeligheid van ons volk een gezond teeken van leven achten. De onrust in dit geding is etip. bewys, dat het hart van Jeruzalem nog warm klopt voor de zaak en voor de eere van zijn Koning!"

Men ziet, de schrijvers vatten de kwestie-Geel kerken niet licht op.

kerken niet licht op. Op dit voortreffelijke betoog past maar eén konklusie: de materiëele kant Van \ie kwestie^, behoort.

door de Synode met de uiterste nauwgezetheid te worden overwogen.

Niet alleen mag die kerkelijke vei-gadering deze zaak niet aan het formule ophangen, maar door een uitspraak over het materiëele moet zij alle 'onrust, die er volgens de vijf j> redikanten terecht in coize kringen ontstaan is, trachten VJ^ te hemen.

Dr Geelkerken mag geen slachtoffer worden van lichtvaardige behandeling, maar ook de kerken niet.

De Synode heeft zulk een TDeslissing te nemen, dal ons Gereformeerde volk opi het p'unt, dat in het geding is: de autoriteit van' de Schrift, vol-Itomen wordt gerustgesteld; dat het zich verlicht gevoelt door de gedachte: geen enkel draadje van onzen Big bel wordt los getornd.

De „verklaarbaxe onrust" zal moeten plaats maken voor een algemeen gevoel van veiligheid, dat geen zweem van twijfel meer laat voortbestaan.

Want. — en ooTc hierin zien de schrijvers goed — deze kwestie mag niet door de mEiimen van welenschap als in een onderonsje of wil men: in ^een colloquium doctum worden afgehandeld', waarbij de ontruste „eenvoudigen" zich slechts hebben neer te leggen.

Op blz. 5 zeggen zij het zoo naar waarheid^: Weliswaar zijn met de kwestie-Geelkerken theo> logisch-wetenscbappelijke vragen gemoeid, die buiten het oordeelsbereik van den „eenvoudige" vallen. Maar wat de kern en Tiet wezen van'de zaak betreft, is ieder meeleVend Gereformeerde tot oordeelen bevoegd, en, inzoover hem nog dingen dtiistfer zijn, tot onderzoek verplicht. Wij" hebben in onze Kerk geen „leeken". Wij willen zïj'n wat wij heeten een „koninklijk priesterdom" (1 Ptetrus 2:9). In den tijd der Hervorming, en ook in dè dagen van de Reformatie in '34 en '86, is de handhaving van de zuivere leer niet het minst te danken geweest aan de eenvoudige vromen, die door den Heiligen Geest zelf in de verborgenheid der waarheid waren ingeleid."

Volkomen juist.

De zaak dient ter Synode z'óó besproken, dat ook het eenvoudige, godvruchtige gemeentelid erover oordeelen èn er zonder eenige vrees in het hart zijn bijval aan schenken kan.

Uit het een en ander kan blijken, dat de schrijvers hun uitgangspunt juist hebben gekozen.

En wanneer wij dan toch', gelijk wij: reeds opmerkten, tegen hun brochure ernstige bezwaren hebben, dan is dit, omdat zij aan 'dat schoone uitgangspunt niet trouw zijn gebleven.

In het vervolg van dfe brochure wordt soms geheel anders geredeneerd dian in het begin.

Zooi komen zij in strijd met zichzelf. Werd hun advies gevolgd, d!an zou de onrust niet worden opgeheven, maai-in hel chronisch stadium overgaan.

Wij hopen dit nader aan te toonen.

Gaarne zal de yerklaring van de schrijvers worden aanvaard: „Wij schrijven niet allereerst om een persoon, of een groep van personen, ook' niet om het een of ander kerkelijk college te verdedigen. Nog minder ligt een aanklacht ol aanval tegen wien ook in onze bedoeling. Wij stellen ons als goede Gereformeerden, terstond op het hoogste standpunt. Het gaat ons om den bloei en den vrede van gehéél onze Kerk als lichaam des Heerea".

Gelijke verklaring leggen ook wij' hier af.

De artikelen bedoelen geen aanklacht tegen of aanval op eenig persoon of groep van personen te richten. Wij hebben het heil onzer kerken op het oog.

Maar spreken de schrijvers soms hun verwondering uit over de handelwijze van personen, daar kunnen wij niet nalaten, hetzelide Ie doen.

Het heeft ons zeer bevreemid^ dat tot de schrijvers twee predikanten behooren, die deel uitmaken van de Classis Amsterdam.

Waar de brochure, vooral in de hoofdstukken „Het uitbreken van het conflict" en „De Onderzoekvragen" een schier vernietigende kritiek oefent op de vergaderingen dezer Classis ten o^pizichte van de kwestie-Geelkerken (hoewel zij aan de goede trouw Tan de leden der Classis niet twijfelen) kan de vraag niet onderdrukt: wat hebben deze beide Pi^edikanten, die meenen gen zooVeel beter inzicht 'e bezitten, gedaan om de Classis op den goeden Weg te helpen en haar met dat betere'inzicht te uienen.

Hebben zij van het begin tot het einde de Classis gewaarschuwd om de procedure zóó niet te voeren?

Hebben zij de gedachten, welke zij nu in hun brochure vastleggen, onverdroten voor de oonsciën-, he der broeders neergelegd?

Hebben zij hun kritiek op „de onder2; öekvragen" oaar reeds kenbaar gemaakt en eventueel kórreknes aangeboden? '

Hebben zij, toen zij !de Classis niet tot hmi inzicht 'onden overhalen, hun bezwaren op de Eartikuliere •-Pede gebracht, ten einde in den kerkelijken weg zuiverder toestanden te scheppen?

Wie daarop de Acta van de laatste P!artikuliere jiynode naslaat, waarin ook uittreksels uit de no-'? 'en en besluiten van de Classis Amsterdam te ^nden zijn, zipt zich in hen teleurgesteld.

Eerst toen de procedure in vollen gang was. hebben zij een voorstel gedaan om een Commissie te benoemen tot vriendschappelijke samenspreking met Dr Geelkerlfcen.

Dat gebeurde op de Classicale vergadering van 27 Mei 1925.

De Acta zeggen ervan: „Voordat men tot beihandeling der vragen overging, wordt het adviseerend lid der Classis, Dr B. Wielenga van Amsterdam, in de gelegenheid gesteld' een woord in da zaak van Dr J. G. Geelkerken' te spreken. Hij zou wenschen, dat het proces werd opgeschort en nog een poging tot minnelijke oplossing werd gedaan. Daartoe kan een Commissie benoemd tot vriendschappelijke samenspreking met Dr Geelkerken. Door Ds J. H. Sillevis Smitt vaai Laren werd dit advies tot voorstel gemaakt. Depjutaten adviseerden echter eenparig en met nadruk opl dit voorstel niet in te gaan, wijl er geen novum was in deze zaak en de opschorting feitelijk een opizijzetting van het besluit der Classe zou ^n, dat na ernstige overweging genomen was." (blz. 70).

Blijkbaar hebben zij zich aan dat besluit der Classis gekonformeerd.

Immers leest men v!an eenig appèl op de Bartikuliere Synode niets.

Evenmin hebben zij, voorzöover wij dit uit de Acta kunnen opmaken, hun stem krachtig tegen de formuleering van „de onderzoakvragen" verheven.

Integendeel.

Toen op de Classicale Vergadering van 17 Juni o.m.-werd voorgesteld aan Dr Geelkerken te vragen, „dat hij alsnog duidelijk antwoord' , geve op elke vraag, die hem is voorgelegd" werd „tan slotte zonder hoofdelijke stemming daartoe... besloten." (blz. 74).

Indien Dr Wielenga ook toen slechts adviseerend lid der Classis was, valt te zijnen opzichte hieruit niets te konkludeeren, maar voor ïijn mede-auteur, die stemhebbend lid was, wel.

Tenzij hij afwezig mocht zijn geweest (wat naar wij vernamen niet het geval was), heeft hij: aan deze vragen zijn sanctie gegeven.

Dat zijn de vragen, welke de brochure veroordeelt als onduidelijk, onwetenschappelijk, ondoelmatig en onpraktisch, • ontactisch of wil men, onpaedagogisch!

Van een methode, bij de vragen gevolgd, heet het in het vlugschrift, dat de schrijvers er zich tegen moeten „verzetten, met al de kracht, die in ons is".

En van een verzet, m!et al de kracht, die in hen was, bleek ter plaatse waar het behoort, niets, veeleer het omgekeerde.

Dit wordt nog verergerd, wanneer men in een onzer kerkelijke bladen leest, dat een Van deze beide predikanten slechts eenmaaT'ter Class. Vergadering zijn getuigenis deed hooren, maar dat overigens de Classis zijn adviezen steevast moest missen.

Waarlijk, onze verwondering 'daarover is niet geringer dan de verwondering der schrijvers over et bekende advies der hoogleeraren.

Daar gebeuren Vreemde dingen in ons kerkelijk eruzalem!

Nu laten wij de mogelijkheid open, dat deze beide redikanten eerst later tot de ontdekking zijn geomen, dat er van de onderzoeksvragen niets deugde. En zeker, 'tis beter ten halVe gekeerd, an ten heele gedwaald.

Maar dan had men toch van hen mogen verwachten, dat zij èn op de kerkelijke vergaderingen èn n het begin van de brochure zooal niet een peccavi adden uitgesproken, dan toch hun verontschuldiing hadden gemaakt Voor hun huidig Optreden.

Wij jijn niet formalistisch genoeg aangelegd, om ieruit te besluiten, dat zij het ztedelijk recht tot eespreken hebben Verbeurd.

Aan zoo iets als een wraken Van getuigen doen ij niet mee.

Indien overigens hun woord van pas zou zijn, zagen we het gebeurde gaarne oVer het hoofd.

Toch komt, telkens als zij zich ojp vrij scherpe wijze over het doen der Classis uitlaten, de verwondering bij ons boven.

Wij zullen er niet meer van 'zeggen, dan dat dit alles 'een pijnlijken indruk bij ons achterlaat.

'Het is den schrijvers gelukt aan hun brochure een pakkenden titel te geven: „Ons aller moeder".

Ee titel alleen reeds heeft iete verteederends in zich.

Pakkend is hij.

Maar ook juist?

iD© woorden „ons aller moeder" zijn ontleend aan Gal. 4:26: Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder."

Krachtens de (hoewel niet onbegrensde) vrijheid van exegese, waarin wij als Gereformeerden onze eer stellen, wordt deze tekst op verschillende manier verklaard.

'Maai-de exegese, welke ten grondslag ligt aan deze brochure, dunkt ons niet houdbaar.

„Ons aller moeder" wordt in dit geschrift bepaaldslijk toegepast op de kerk als instituut, in casu de Gereformeerde kerken.

Nu staan wij niet met etiketten klaar.

Wat een ander op deze exegese misschien zou willen plakken, doen wij niet.

Wel moeten wij opmerken, dat men met deze exegese tot de allerzonderlingste gevolgtrekkingen komt.

Wanneer iemand van de eene plaatselijke kerk naar de andere verhuist, zoü , hÖ van „moeder" veranderen.

Wanneer hij zich vestigen ging in een land, > vaar geen Gereformeei'de kerk was, zou hij „moederloos" worden.

Blijve onbeslist of men bij „ons aller moeder" aan de triumfeerende dan wel aan de strijdende kerk heeft te denken, zoo zal men, indien men voor het laatste kiest, deze uitdrukking toch aUeen maar mogen toepassen op dat deel der heilige algemeen© Christelijke kerk, dat thans op aarde leeft.

Hoe hoog T^ij ook onze Gereformeerde kerken stellen, het zon ons te eng zijn, indien wij haar onze „moeder" noemden.

En ware die titel nu iets bijkomstigs, dan kon dit onaangeroerd gelaten.

JiMaar hig moet duidelijk maken het inkoiTekte, dat Dr Geelkerken jegens de Classis en dei Classis jegens Dr Geelkerken heeft begaan.

De verhouding van de Classis tot Dr Geelkerken wordt op blz. 12 en op andere plaatsen geschetst als die van „moeder" tot „zoon" of „kind".

Het gezag van de kerk ten opzichte van haar leeraars wordt opgevat als het gezag van de moeder over haar kind.

Naai' dezen maatstaf worden de daden van de Classis en van Dr Geelkerken beoordeeld.

Dit nu is een verwarring van gezagsverhoudingen.

Het leidt tot een verzwakking van de kerkrechtelijke relaties. • ,

Dit komt straks nader ter sprake.

Trouwens, de schrijvers werpen door het schrijven van hun brochure hun eigen stelling omver.

Wanneer men hier eens vroeg, of zij werkelijk met piëteit jegens hun moeder hebben gehandeld, wat zouden zij daarop kunnen antwoorden.

Wanneer in een gezin geschil ontstaat tusschen een moeder en haar zoon, dan gaan de broers en zusteirs toch geen brochure schrijven om vooral het ongelijk van de moeder in het licht te stellen en haar gedrag] jegens haar kind zoo sterk te bekritiseeren! Vooral zou dat de laatste twee onderteekenaars treffen.

Zij zouden in de huiskamer, waar het geschil ontstond, slechts heel zwak gepoogd hebben moeder en kind weer tot elkander te brengen, maar in de straten van het kerkelijk Jeruzalem uitroepen: onze broeder. Dr G., gaat niet vrij uit, maar onza „moeder" is ook „ondoelmatig en onpraktisch, ontaktisch of wil men onpaedagogisch tegen hem opgetreden".

Zulk een manier van doen zou door alle weidenkenden streng worden afgekeurd.

Maar daardoor wordt de beoordeeling van het konflikt, welke geheel en al uit de idee van het moederlijk gezag voortvloeit, onzuiver.

Wij hebben die idee niet noodig om de verhoudingen in de kerk te teekenen.

Die zijn veel gekompliceerder dan die van moeder en kind.

Maar de Schrift geeft ons hierover genoegzame aanwijzingen.

En onder die aanvnjzingen valt ook^ dat we jegens elkander zullen zijn goedertieren, geduldig, nederig en zachtmoedig, als ook, dat er tucht zal worden geoefend, die echter van de moederlgke tucht afwijkt, die een eigen karakter heeft.

Voor de leer-en de levenslucht in de kerk worden de beginselen in Gods Woord afzonderlijk gegeven.

-H Slagen Gofls.

Weer zuchten verschillende landen onder de slaande hand Gods.

Ook ons vaderland.

Want achter de oorzaken, welke de watermassa's voortstuwden en over de akkers deden stroomen, zien wij den Hooge en Verhevene staan.

Als wij waarlijk medelijden met dat deel der bevolking, dat thans van zijn erf is verdreven of zijn bezittingen ziel bedreigd, voelen wij die slagen ook.

Eat God over ons niet klage, dat wij geen pijn gevoelen!

Dat \^' ons vernederen onder Zijn ki-achtige hand!

Maar dat wij ook, niet slechts gedreven door algemeene filanthropie, doch door de ontferming van Christus, die bewogen was over een schare, welke honger leed, de helpende hand bieden!

Hg die slaat, heelt.

Ook op. natuurlek gebied.

Hij stelt in Zijn genade ons in staat de wonden te verbinden, welke Hij geslagen heeft.

Hij, die zit boven den watervloed, is wonderlijk in al Zijn doen.

Laat ook ons doen in het lenigen van den nood iets van dat wonderlijke afspiegelen.

De Calvinist zij anti-humanist, maar hij toone ook te kunnen wedijveren in het humane.

-s NoB een watervloed.

Daar is nog een watervloed gekomen.

Een watervloed, drabbig en vuil.

De watervloed van den laster.

alen rekent er op, dat die wel wat slib zal achterlaten.

Sonunigen, die er door gedupeerd werden, kwamen met tegenspraak.

Zou het echter in dit stadium niet beter zijn om tegenspraak maar achterwege te laten?

Dat kwaad heeft zulk een omvang aangenomen, dat het door tegenspraak niet te achterhalen is.

En men kan verwachten, dat de was van dat water tot 26 Januari wel zaJ aanhouden.

Laat liever ons Gereformeerde volk aan diea laster niet liet oor leenen.

'Als de laster ziet, dat liij geen gehoor krijgt, verstomt hij, vanzelf.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Mijn met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's