GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Synode-indrukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synode-indrukken.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

V

Zij, die gemist werden.

Nu er op het oogenblik sleclrts voorbereidende werkzaamheden ter samenstelling vlan de rapporten plaats vinden en er dus niets voor de lens valt, wat up to date is, hebben wij des te beter gelegenheid onze schade van de vorige weten in te halen.

In Oudejaarsavondtaai zou, men zeggen: laa, t ons een „blik achterwaarts" werpen. Na de kritiek, door wijlen Ds Gispen hieropl geoefend, is die uitdrukking onder ons tamelijk wel in onbruik geraakt.

Maar er zijn zoo van, die dingen, die door den gang van zaken wat op zij worden geschoven en die toch wel aandacht veixiienen.

Men klaagt er weleens over, dat alleen „geabonneerden" ter Synode gaan. •

Nu willen wij volstrekt niet beweren, dat die klacht enkel door jaloezie wordt ingegeven.

Doch gerechtvaardigd schijnt zij ons ook niet.

Zeker, er is op onze Synodale vergaderingen een „blijvend gedeelte".

Vele provinciën vaardigen telkens weer dezelfde afgevaardigden af. ,

Daar kan sleur achter zitten.

Ook wel een ontzien van gevoeligheden. Men kan redeneeren: deze dominee of die ouderling is al zooveel jaren achtereen naar de Synode afgevaardigd, het zou hem pijn doen, wanneer een ander zijn plaats ging innemen; we zullen hem daarom dat leed besparen.

Toch gelooven we niet, 'dat onze Partikuliere Synodes in veel gevallen zoo redeneeren.

Wanneer men zoo de afgevaardigden monstert, dan komt men tot de konklusie, dat zij wel de mannen ^ijn, die van de kerken in het deel des lands, waaruit zij komen, het vertrouwen genieten en daar de leiding geven.

Met dat al brengt elke Generale Synode ook wissehng.

Men ziet thans in Assen gezichten, die zich te Utrecht niet vertoonden.

De bij allen, die zich gaarne aan beeldspraak te buiten gaan, befaamde „tand des tijds" heeft daar wel het meest de „hand" in.

Telkens worden opnieuw trouwe strijders buiten gevecht gesteld.

Zij kunnen ; , slechts" als Mozes den gebedsstaf omhoog heffen, terwijl daar in de yerte door anderen de heilige krijg om waarheid en recht wordt gevoerd.

Meer dan iemand uit onze kerken zijn zij met den geest in onze Synodale vergaderingen aanwezig.

En het is een vertroosting te weten, dat zij de raadslagingen biddend yolgen, ja, met hun gebed ze vaak vooruit ; 5Jjn.

Misschien doet hun ook oen beetje goed te vernemen, dat ter Synode ook aan hen wordt gedacht.

In den kring der prae-adyiseurs wordt voor het eerst gemist onze grijze professor Lindeboom!

Voor het eerst, na hoeyeel jaren?

Wij vleien ons met de hoop; , dat wij hem op; een .ajidere Synode nog wel weer zullen terugzien, indien God hem de krachten, waarover hij thans beschikt, nog wat laat behouden. Vooral het gure jaargetijde, waarin de Synode te Assen yergadert, vormt voor hem het beletsel.

Toch kon hij niet nalaten een teeken y^ meeleven te geven.

Hij zond een schrijven, dat — eigenaardig, doch gebruikelijk beeld! — opj ppoiten stond.

Er sprak uit beslistheid en kracht.

Met zichtbare sympjathie werd het aangehoord.

Een ander, die door emeritaat zijn „abonnement" is kwijt geraakt is Ds J. D. vl. d. Munnik.

in Utrecht woonde hij nog de vergaderingen bij. Omdat hij te Leeuwarden het pjraesidium v; an de Synode had gevoerd, was hij aangewezen om in de Bisschopstad voor te gaan in de Ure des Gebeds. En verder bleef hij de gewaardeerde gast.

Maar nu had hij geen functie meer.

Tot ons genoegen ontdekten wij zijn schalksche oogen ook nog gedurende de eerste dagen te Assen.

Doch thans behoorde hij tot het „publiek".

En het „publiek" beleeft opi"deze Synode geen gunstige dagen.

Het wordt in de spaarzame openbare zittingen soms na tien minuten opj de allervriendelijfcstjei wijze, waarvan onze Eraeses het kostelijke geheim bezit, weer buiten de deur gezet.

Wij hebben weleens medelijden met de broeders en zusters, die zoo dikwijls worden teleurgesteld'.

Maar tot hun eere moet gezegd worden, dat zij het nog al goedmoedig opnemen.

Als hun wordt aangekondigd, dat de Synodei in comité-generaal gaat, klinkt ©r eyen een gul gelach op, zij hebben zelf schik in het geyal en verdwijnen zonder eenig gesputter.

Zij moeten wel over een zeldzame dosis geduld beschikken, diè Asser Gerefo-mieeirden!

Telkens wordt de Synode met een week verlengd. Maar de gastvrijheid, hoewel die slechts voor korten terniijn was gevraagd, neemt daardoor niet af. En ook dat gedurig „, huis toe" gezonden worden, bederft hun humeur niet. DsLaman heeft eens over een veel voorkomende ziekte „humeuritis" met de O'ohjkheid, welke men van hem gewend is, geschreven. Maar ik denk zoo, dat er in Gereformeerd Assen niet v; eel briefjes met den naam dezer besmettelijke ziekte er op, behoeven te worden aangeplakt.

De predikanten daar kunnen gelukgewenscht met zulk een gemeente! ;

163 Maar opdat niemand zich v'erhoovaardige, voeg ik erbij: de gemeente kan ook gelukgewenscht met zulke predikanten.

Doch we hadden het oyer de ervaringen, wellce Ds V. d. Munnik, als gemeene zaak makende met het publiek, te Assen opjdeed.

Niet omdat hij „humeuritis" yattei, zagen wij hem niet meer.

De jientere geest was v.oor het eerst van zijn leven gedropen.

En dan alleen nog maar afgedropen.

Een predikant, die in omstandigheden verkeerde, veel overeerdtomend met die v^n den geachten laatst besdirevene, was Ds A. M. Do'imer.

Alleen met dit verschil, dat zijn „abonnement" in Utrecht nog doorliep.

Maar in deze drie jaar moest hij het aan de Partikuliere Synode van het Sticht teruggeven.

Ook hij werd emeritus.

Men zou geneigd zijn te vragen: wat moeten opgeruimde en ijverige naturen als hij toch met hmi emeritaat beginnen?

Het is het best, dat men hem die vraag maar zelf stelt.

Met zijn bekende gevatheid zal hij u wel een antwoord geven, dat een aangename herinnering bij u achterlaat. 'T

.Ook hij vergenoegde zich in het begin met een niet-gereserveerde plaats.

Doch evenals Ds v. d. Munnik is ook hij uit het Drentsche Haagje naar het werkelijke Haagje getogen.

Dan leverde Ds L. Bouma het anders.

Als predikant-afgev^ardige dook hij onder om als ouderling-afgevaardigde weer op te duiken.

Hij behoort dus maar ten deele onder hen, die gemist worden.

Hij heeft alleen een kwaliteitsverandering ondergaan, waarvan men slechts bij het oplezen van de namen voor het appel nominaal of voor stemmingen iets merkt.

Hij zit steeds met vergenoegden blik de discussies aan te hooren. Zijn evenwicht is onverstoorbaar. Maar die glimdere oogen verraden hem. Die vertellen van scherpzinnigheid. En als hij aan het woord komt, dan raakt hij het onderwerp, niet zoo even.

In nog een andere gedaanteverwisseling zagen we Ds de Geus terug.

Hoewel ook hij van zijn „abonnement" beroofd is door zijn dienen van vele kerken in den tijid van zijn rust, kwam hij ons inlichten over den stand "der financiën.

smakelijk wist hij ons mede te deelen van de schuld, die er — hebben wij goed geluisterd' — nog van Leeuwarden stond en die er te Utrecht niet op achteruitgang en die nu maa, r aan die van Assen zou worden toegevoegd; van geld, dat hij tegen gematigde rente wist te leenen en van broeders, ^ie niet denken: omdat het van geloofsgenooten komt, rekenen wij dubbel zoo ïïuur, maar die meer dan schappelijk waren.

De Synode wist hem als adviseur, natuurlijk' alleen voor financiëele zaleen, aan zich te verbinden.

Ook hij bleef echter slechts de eerste week.

Ongesteldheid belette hem de yolgendle week terug te keeren.

"En als men er eenmaal "tJit is, dan is men zoo^'n beetje den draad kwijt.

•Gelukkig bleek zijn ongesteldheid niet Van emstigen .aard, want sindsdien j> reekte hij weer.

En als trouw financier ziet hij uit naa, r verschillende rekeningen, welke bij hem moeten inkomen.

Wat heeft hij — en heusoh niet op' dit gebied, alleen of op dit gebied het meest — de kerken talrijke en onwaardeerbare diensten bewezen!

Hij is een van hen, die de hitte des daags en de koude des nachts heeft verdragen.

Hij is het waard in eere te worden gehouden.

Wie wij in het geheel moesten missen was Ds J. H. Landwebr.

Zijn gezondheidstoestand schijnt hem nog altijd veel rust voor te schrijven.

Zoo kan men het begrijpen, dat hij' zich aan een reis naar Assen niet waagde.

Echter geeft hij den arbeid niet op-.

En we zijn er van overtuigd: ook nu leeft hij met onze Synode mee, gelijk alleen veteranen dat kunnen.

Het „briefje".

Nadere aanduiding behoeft dit niet.

Ieder weet wel, wat er onder het „briefje" moet worden verstaan.

Het moest dienst doen om te bewijzen, dat op advies van Prof. H. H. Kuyper de zaak-Geelkerken ter classis materieel een andere wending had genomen.

Door Prof. Kuyper was dit reeds pertinent tegengesproken.

Maar het werd niet geloofd.

Door een broederlijke samenspreking ter Synode waaide het „briefje" — of om korrekt te zijn: den bezwarenden inhoud, die tusschen de regels in zovi liggen — weg, heel ver weg zelfs, heelemaal naar het rijk der fabelen.

Het rijk der fabelen is ruim.

.Ons kerkelijk leven kan nog wel wat ter stoffeering aan dat rijk afstaan.

Emigratie van zoogenaamde bewijzen op groote schaal daarheen zou zeer gewenscht zijn.

Het zou den kerkelijken dampkring van veel ongezonds zuiveren.

Hoewel het „briefje" met de praktijken, welke daaraan annex zijn, een donkere bladzijde vormen in het Synodaal Agendum, doet men thans het best, dat alles te vergeten.

Men late hier den mantel der liefde niet ongebruikt.

Logisch.

De Synode komt soms voor eigenaardige gevallen te staan. v

Gelijk men weet, had de kerkeraad van Amsterdam-Zuid de wettigheid der buitengewone Synode betwist.

Had hij in die houding volhard', dan zou hij natuurlijk niets meer ter "Synode hebben kunnen brengen.

Vooï een vergadering, die niet wettig is, legt men zijn zaken niet bloot.

Waar echter voornoemde kerkeraad voortging zich op de Synode te beroepen, erkende hij metterdaad de wettigheid der Synode.

Ten overvloede werd dit door de Synode nog eens nadrukkelijk uitgesproken in het volgende besluit:

De Generale Synode, gehoord hebbende de besprekingen in de Kerkrechtelijke Commissie over de zaak-Dr Geelkerken, met de afgevaardigden van de Geref. Eerk van Amsterdam-Zuid over de erkenning harerzijds van de huidige Generale Synode-, besluit da behandeling dezer zaak voort te netten, onder de uitdrukkelijke verklaring, dat het .indienen van de protesten van Amsterdam-Zuid, ook na de uitspraalc der Synode, over haar eigen wettigheid èn het feit, dat de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid handelden en bleven handelen met de Commissie der Generale Synode over de zaak-Dr Geelkerken, inhoudt de erkenning van de wettigheid dezer Synode.

Ook na deze verklaring bleven de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid met de Synode handelen.

Ergo is daardoor driedubbel vastgelegd, dat zij de wettigheid dezer Synode voor hun rekening nemen.

Nu meenen we ergens gelezen te hebben, dat er hier toch nog wèl een speld tusschen te krijgen valt.

Zeker, maar dan moet het een kromme speld zijn.

In geen geval een rechte.

De negentien vragen.

„De Reformatie" van de vorige week ^af wel een bijzonder staaltje van synodaliteit te zien.

De negentien vragen aan Dr Geelkerken gesteld waren langs het verraderspaadje opi de persen van „De Telegraaf" geworpen.

De Synode besloot echter zicih niet van den weg der geheimhouding te laten afdringen.

Ze wilde niet tot publiceering o-vergaan.

Maar nu bleek, dat onze Christelijke dagbladen onze kerkelijke Pers de vragen uit „De Telegraaf" afdrutten.

Wij maken haar hieiTan geen te zwaar verwijt.

Integendeel moeten wij het over de zaak der Synodale publiciteit later nog eens hebben.

Doch zoo kwam „Do Reformatie" door haar loyaliteit tegenover de Synode achtera, an.

Het zou echter al te doktrinair zijn om te weigeren de vragen alsnog in ons blad op te nemen.

Hier volgen ze.

Vraag 1. Wanneer ge in uw antwoord aan de classis Amsterdam (brochure Oude Vragen enz., pag 5) schrijft'. „Ofschoon uw vragen zich niet als zoodanig aandienen, zijn zij inderdaad toch naïef-realistisch, en aldus beantwoord ik elkeen daarvan natuurlijk onmiddellijk bevestigend", wat verstaat gij dan onder „naïef-realistisch" en op welk standpunt stelt ge u biji de Schriftverklaring tegenover het door u gewraakte standpunt der classis ?

Vraag 2. Wanneer ge op blz. 45 van uw brochure

„Op weg naar de Synode" zegt, dat „achter de kwestie" dit zit, of „de vrijheid der exegese en de mogelijkheid van voortgaand wetenschappelijk onderzoek binnen onze kerken gehandhaafd zullen blijven of njet" en dit toch blijkens uw uitlatingen (b.v. „Oude Vragen" bl. 11 en ^„Op weg naar de gynode" bl. 44) ^aldus te verstaan is^ diat deze vrijheid en mogelijkheid aan het gezag van Schrift en Confessie mooten zijn gebonden, zijt ge dan niet van oordeel, dat ook de Gereformeerde Eerken ten allen tijde het recht en de roeping hebben om do exegese en het wetenschappelijk onderzoek te toetsen, of deze niet — zij het ook onder de pretentie van het gezag der H. Schrift te handhaven — metterdaad daaraan tekort doen?

A' r a a g 3. Wat is voor u het criterium om uit te maken, of een Schriftverhaal in eigenlijken zin is op te vatten of niet?

Vraag 4. In uw antwoord aan de classis Amsterdam (brochure „Oude Vragen" enz., blz. 10) wordt door u gezegd: „Wel staat een andere en diepere vraag hiermede in het nauwste verband, te vireten, een kwestie van Sohriftbeschouwing eii^z." Is uwe bedO'Siing hiermede deze, dat het nadruk leggen op de strikthistorische beteekenis der in geding zijnde elementen van het Schriftverhaal naar uw oordeel moet voortvloeien uit een Schriftbeschouwing, die ge meent te moeten Verwerpen?

Vraag 5. Wanneer ge in uw brochure „Oude Vragen" enz., blz. 7, spreekt van het „gegeven uit Gen. 3 — wil men 'n aanhaling er van —" bedoelt go dan daarmede dubieus te laten, ol do Schrift ia '••i Cor. 11:3 het in Gren. 3 verhaalde opvat als historie en ook ons hieraan bindt?

Vraag 6. Wamieer ge in uw brochure „Op weg naar de bynode", blz. 45, schrijlt: „dat een organische S'.'ijj-iftinspiratie ons het in (jenesis 1—3 verhaalde moet doen zien in relatie met den tijd en het milieiu, waarin deze Schriftgedeelten althans zijn te boek gesteld" is het dan uw bedoeling te zeggen:

a. dat de inhoud van het verhaal, dat in Gen. 1—3 ons wordt geboden, onder den invloed staat van de omstandigheden, waarin de opsteller van dat verhaal leeMe;

. b. dat dus de verhaalde gebeurtenissen niet histc^ risch getrouw zijn medegedeeld;

'C. en dat wij; tot het historische slechts kunnen doordringen door verschillende elementen, die door den invloed van den tijd en het milieu van den schrijver in het verhaal zijn gekomen, er uit te elimineeren? . , . !

Vraag 7. Wanneer ge in uw antwoord aan de classis Amsterdam d.d. 5 Sept. 1925 schrijft (brochure „Oude vragen" enz., bl. 11): „Aleer nog, ieder, wie dan ook, die zelfs maai' iets weet èn van het licht, dat nieuwe kennis van de Oud-Oostersche wereld op het Oude Testament — ook op de z.g.n. „Oergeschiedenis", welke in Genesis 1—10 is vervat — geworpen heeft, èn van de moeilijke vraagstukken, welke daardoor tevens aan de exegese dezer hoofdstukken in den weg gelegd zijn ", vgl. ook „Op weg naar de Synode", bl. 45c, bedoelt gij daarmede te zeggen, dat de nieuwe kennis van de oud-Oostersche w'ereld in zake het Oude Testameint die tw, ijfelachtig heeft gemaakt, ol het in Genesis 3 gezegde aangaande den boom der kennis des goeds en des kwaads, aangaande de slang en haar spreken, en aangaande den boom des levens, wel Goddelijke bekendmaking is van historische realiteiten of feiten, en wel in eigenlijken zin is te verstaan?

y raag 8. In het schrijven van broeder Marinus aan do classis Amsterdam, d.d. 15 Nov. 1924 wordt op getuigenis van broeder Kransen medegedeeld, dat door u in een persoonlijk onderhoud zou zijn gezegd, dat het voor de vakmenschen zoo moeilijk is, om in de eerste hoofdstukken van Genesis de dichterlijke voorstelling te onderscheiden van de werkelijke gebeurtenissen. Erkent gij, dat deze mededeeling woordelijte of zakelijk juist is, en indien , Ja, zoudt gij ze nog voor uwe rekening willen nemen?

, V r a a g 9. In uw antwoord aan de classis Amsterdam (brochure: „Vragen mij voorgelegd" enz., blz. 19) is door u gezegd: „Natuurlijk bedoelde ik met mijn opmerking: „Vaststaat, dat wij in Gen. 3 de goddelijke bekendmaking hebben van een historisch feit, het feit van den zondeval" dan ook niet, dat alleen hot feit van den zondeval vast staat". Kunt ge ons zeggen, welke andere zaken of feiten in het verhaal van Gen. 3 door u nog als vaststaand worden beschouwd? '

Vraag 10. "Wanneer gij op blz. 18 en 19 van uw brochure: Vragen mij voorgelegd enz., zegt: „Het , komt mij voor, dat wij bij al deze bijzonderheden — dus ook bij „het proefgebod", de beide Paradijsbioomen, de slang en haar spreken — goddelijke mededeeling hebben van werkelijkheid, zelfs van do hoogst denlc-

bare werkelijkheid, maar dan ook van een werkelijkheid, die in haar volheid ons intellectueel „begrijpen" ten eenenmale te ^boven gaat, wat bedoelt gij dan met „de hoogst denkbare werkelijkheid? " Is dit een werkelijkheid van de huidige essentieel verschillend? I

Vraag 11. Op blz. 44 uwer brochure „Op weg jiaar do Synode", erkent ge „geen enkel geloofsbezwaar (te hebben) tegen de aanvaarding der onder ons traditioneele opvattingen omtrent de bijzonderheden van het in Gen. 1—3 medegedeelde". Wat bedoelt gij hier met „geloofsbezwaar" en hebt ge hierbij op het oog eon togenstolling met andere bezwaren, die bij u wel bestaan, en welke zijn deze dan?

Vraag 12. Indien het antwoord op de vorige vraag zou inhouden, dat de eigenlijke beteekenis van het medegedeelde aangaande het paradijs, den boom der kemiis des goeds eii des kwaads, den boom des levens, liet jproefgeb'od, de slang en haar spreken naar uwe meening onzeker is, op welken grond meent gij dit te moeten aannemen, en op welken grond atiit gij, dat wel vaststaat het feit van den zondeval en wat door u in het antwoord op vraag 9 nog meer mocht zijn genoemd?

Vraag 13. Wanneer gij in uw schriftelijk overgegelegd preekgedeelte zegt: „Ais God ons daarouitreni Zijn Upenbaring geeft, dan spreekt Hij daaro^ver, èn van dien staat der hemelsche heerlijkheid èn van dien staat der reclitheid, in bewoordingen aan onze tegenwoordige, aardsche bedeeling ontleend. Anders zouden wij er niets van kunnen vatten en Hij tot ons spreken, gelijk iemand tot een blinde, 'n blindgeborene, spreekt over de kleuren"; bedoelt gij dan te zeggen, dat Gód Zijne openbaring in Gen. 3 over den booai der kennis des goeds en des kwaadsi, de slang en haar spreken, den boom des levens, gegeven heeft in oneigenlijken figuurlijken vorm, gelijk Ui] Zijne openbaring in het laatste Bijüelboek grootendeels in symbolischen vorm gaf, zoodat bovengenoemde elementen van het verhaal niet door de Schrift bedoeld zijn als behoorende tot de wereld' van het zintuigelijJc-waarneembare?

Yraag 14. Wanneer ge in uw brochure: „Op weg naar de bynode", blz. 44, schrijft „Alleen maar moeik er zeer ernstig-bezwaar tegen maken, dat die traditioneele exegese door mij of door wieii ook, zonder confessioneelo uitspraak in dezen, aan mij zelven of aan anderen met ambtelijk gezag zou worden opgelegd als de eenig mogelijke en uitsluitend waie", bedoelt gij daarmede dan te zeggen, dat de zintuigelijkwaarneembare realiteit van den boom der kennis des goeds en des kwaads en van de slang en haar spreken, geene beteekenis heeft voor het schuldig karakter van 's menschen zondeval? En dat zonder deze zintuigelijk-waarneembare realiteij; van den boom der kennis des goeds en des kwaads en van de slang en haar spreken, de val der menschen blijft een even schuldige zondeval? Zoo ja, op welken grond?

Vraag 15. Wanneer gij terzelfder plaatse aan de in vraag 14 aangehaalde zinsnede toevoegt: „Onze Belijdenisschriften zeggen omtrent deze gangbare exegese niets", hoe rijmt gij dan dit zeggen met de volgend© uitdrukkingen in onze Belijdenisschriften: „gebod des levens", art. 14 Ned. Gel.; „bevende vlood", art. - 17 Ned. Gel.; „welke al bevende zich met vijgebladeren bedekken wilde", art. 23 Ned. Gel.; „onze eerst© voorouders Adam en Eva in het paradijs", Catech. antw. 7 en „hetwelk God zelf eerst in het paradijs heeft geopenbaard", Catech. antw. 19?

Vraag 16. In een interview, dat „De Telegraaf" met u had, en dat opgenomen is in haar Avondblad van 17 Oct. '25 en door u voor betrouwbaar is verklaard, staat: „Wat Dr Geelkerken nu wil, is terugkeeren van de vraag: wat zijn wij er onder gaan verstaan? tot de vraag: wat bedoelde de schrijver van Genesis er mee, toen hij zijn woorden neerschreeif ? wat was voor hem de slang? Indien dit uw meening juist weergeeft, is daardoor dan wel duideüjk uitgesloten een inspiratiebegrip, waarbij de bedoeling van den bijbelschrijver normatief wordt gesteld in plaats van „den zin en de meening des Geestes"?

V raag 17. Gaat gij accoord 'met de weergiave van uw gevoelen in zake het boek Job, door broeder A. van Kooten in zijn onderscheidene bezwaarschrif-. ten aan den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid, de classis Amsterdam en de Generale Synode, neergelegd! en die door onze Commissie in de volgende bewoordingen is samengevat: )

'„dat het boek Job het best is te vergelijken met den Gijsbrecht van Amstel van Vondel, waarin histo'rische en niet-historische personen voorkomen, wier •woorden door Vondel zijn verdicht; dat het wel zeker is, dat Jol) heeft geleefd, omdat hij elders in de Schrift met name in Ezech. 14:14 en Jao. 5:11, als historisch persoon wordt genoemd, dat het echter niet zeker is of de drie vrienden van Job, Elifaz, Bildad en Zofar, werkelijk hebben bestaan; dat daarentegen Elihu, die in de hoofdstukken 32—37 aan het woord komt, wèl heeft bestaan, doch waarschijnlijik •enkele eeuwen na de vervaardiging van het boek ^ob dat oorspronkelijk alleen bevatte de historische inleiding, de redenen Gods in hoofdstuk 38—42 met liet slot, daaraan z ij n e redenen heeft toegevoegd; dat deze Elihu een zeer eigenwijs jongmensch was, die volgens zijn zeggen in hoofdstuk 32:18—20 haast barstte van hoogmoed, en het boek niet af, het probleem erin onopgelost vond, en daarom het ontbrekende heeft toegevoegd; waarvoor als bewijs werd bijgebracht, dat noch in het begin van het boek, noch in do redenen Gods, noch in het slot zijn naam voorkomt; dat evenwel ook deze Elihu-redenen nu bij het boek Job behooren en met hot geheelej boek door dr Geelkerken voor geïnspireerd en kanoniek gehouden werden"?

Indien ja, dan vragen wij:

a.. Welke zijn uwe gronden om de historiciteit van de drie vrienden van Job in het midden te laten? '^•'iiSSÉïÈ meent gij uwe erkenning van het ge­ ïnspireerd en kanoniek karakter van het geheele boek Job in overeenstemming te kunnen brengen met uwe beschouwing omtrent do wordingsgeschiedenis van hoofdstuk 32—37?

Vraag 18. Wanneer ge in de Overtoomsche Kerkb. van 14 Dec. '24 in de bespreking van dr Oberman's Jeugdpreeken zegt: „Zal ik b.v. dezen of genen, die verklaart, de Schriftljeschouwing van dezen prediker niet de juiste te achten, verder te woord staan dan met de dubbele opmerking, dat ook ik daar eenerzijds wel 'inkomen kan...", beteekent dit dan, dat uwe Schriftbeschouwing niet een principieel andere is dan die waarvan dit geschrift blijkbaar uitgaat?

Vraag '19. Zijt gij niet van oordeel, 'dat 'He aanbeveling van bovengenoemd werk en het opnemen in de Overtoomsche Kerkb. van meditaties van ethische theologen verwarrend werkt op de geloofsvoorstellingen der gemeente o.a. ten opzichte van den persoon en het werk van den Christus Gods, en daarom in strijd is met de roeping van den Dienaar des 'Woords om te waken voor de zielen?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1926

De Reformatie | 6 Pagina's

Synode-indrukken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1926

De Reformatie | 6 Pagina's