Onze Lijkbezorgers en de Crematie
Onze lezer v. H. te R. vraagt: „Mag een Gereformeerd, begrafenisondernemer en lijkbezorger een hem verstrekte opdracht inzake erematiebezorging uilvoeren, of gebiedt zijn beginsel zulk een opdracht pertinent te weigeren? "
Gelijk het me meermalen gebeurde, moet ik het ook in dit geval, eer ik het antwoord geef, ©yen. over de vraag hebben. ^''èSfe'Ü
'k Ben niet gewoon de vragen, die men mij' 'toezendt, onder de kritische loup te nemen, al moet ik ze natuurlijk even goed aankijken vóór ik ze ga beantwoorden.
Maar als ik in de formuleering iets meen te ontdekken, dat, al is hef heelemaal niet kwaad bedoeld, en al heeft het bij den vrager in 't minst geen vicijeusen ooTspTong, toch verband kon houden met een onjuiste voorstelling, of die, voor 't minst, wekken of bevoTderen kon, mag ik daar, met verlof van de vragers zeker wel even den vinger bij leggen, zonder van vitzucht verdacht te worden.
En ZOO' iets is er in déze vraag.
Ze geldt wat, in het onderstelde geval, een „gereformeerde", naar eisch van , , zijn beginsel" doen mag of laten moet.
Nu ben ik ten opzichte van het gebruik van dien naam „gereformeerd" en het spreken van „gerefoTmeerde begins'slen" heelsmaal niet kopschuw. Maar ik ben er toch een vijand van het te doen waar het niet noodig is. Waar de scheidslijn tusscheiii „gereformeerd" en , , niet-gereforméerd" 'i s moeten we haar zonder schroom aanvaarden; maar haar té trekken waar ze niet is, zou valsche voorstellingen wekken naar den éénen zoowel als •aia.ar; ^ den anderen kant.
En zulk een scheidslijn tusschen gereformeerde christenen en andere is er hier niet.
Wat al verschillen in de leer hen mogen scheiden, en hoe verschillend, • mee als gevolg daarvan, de kijk op. tal van vraagstukken, die de praktijk van het christelijk leven, raken, . ook mag zijn — in het aJ.gemeen kunnen we'toch wel zeggen, dat alle christenen de Wet des Heeren aanvaarden als den regel voor hun wandel. •
Daarom ZO'U ik*de \Taag liever zóó geformuleerd hebben, dat ze gold — niet den eisch van „zijn beginsel" voor een „gereformeerde", maar den eisch van Gods Woord voor een christen. •
Ik zie .althans geen specifiek gereformeerd beginsel, dat in het ondersteldie geval leiding moet geven aan. oordeel en handelen. Natuurlijk neem ik aan, dat vrager het daarmee volkomen eens is; en, naar ik vertrouw, zal hij hef me niet kwalijk nemeii, . dat ik in zijn on-opzettelijkè foirmulesring .aa, nlei'ding nam, om deze niet ov^ertollige opmerking te maken.
Zijn vraag is er een van de vele, die bewijzen voor wat al pijnlijke kwesties een christen, dio in alles, opk in zijn beroap, een goede conscientie voor zijn God, wil bewaren, gedurig komt te staan.
Hierom zoo pijnlijk, omdat ze hem .telkens Voor Jie keus plaatsen tusschen ongehooirzaamheid of '•'schade in zijn dagelijksch brood.
Ons, Predikanten, zijn ze een kostelijke, en, helaas, niet overbodige, herinnering, aan den strijd dien onZo broeders en zusters van Zondag tot Zondag te strij'den hebben, en aan hun recht op vooirlichting en op bemoediging, eiken rustdag weer, door prediking en voorbeê.
Overigens schijnt de - vraag van • v. .H. me' niet één der moeilijkste.
Er zijn er heel wat moeilijker.
Dat zijn die, waarbij het gaat over het geoorloofde van een indirecte medewerking tot een handeling van anderen, die men weet in strijd te zijn= met den wil Gods. De keten, die ónze-, op zichzelf geoorloofde handeling met het ongeoorloofde doel verbindt kan. daarbij zóó lang zijn en zóóvesl schakels hebben, dat het ons schier ondoenlijk is vast te stellen óf ep. in hoeverre we daarmee voor dat doel en voor het handelen van anderen om het te bereiken, mee verantwoo^rdelijk' worden.
Doch zóó staaf het in het geval, dat vrager stelt, niet.
Een begrafenis-ondernemer èn lijkbezorger — deze combinatie is hier denk ik' niet onopzettelijk — die een crematie uitvoert, werkt niet maar indirect mee tof de verbranding van een lijk, maar voert zelf rechtstreeks uit al wat tot de crematie behoort.
Natuurlijk met de hulp "van anderen. ''' : ; 'i|" Doch dan toch altijd zóó, dat ds leid'ing der'^ uitvoering bij hem berust.
En als nu de lijkverbranding een tegen-schriftuurlijke, een anti-christelijke handeling is, en één der droeve symptomen, van het terugvallen in hef heidendom, waarover „De Standaard" onlangs een zóó ontroerend hoofdartikel schreef, dan is het, dunkt me, buiten twijfel, of een christen, die zich daa.rmee belast, zondigt tegen zijn God.
Het „Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis" van 'Ef. 5:11, en „Haat ook den rok die van 't vleesch bevlekt, is", ver-., bieidt hier zelfs alle mede-werking.
Dat het „brood” erbij in ’t geding is, verandert daaraan natuurlijk niets. Beroep en dagelijksch
brood rechtvaardigen, nooit wat tegen het Woord onzes Gods is.
En, dat behoeft cok niet, nu Christus ons toestond, in Zijnen Naam ook oiis dagelijk'sch brood te Vragen en te verwachten van d? ^n Vader die in de hemelen is.
Correspondentie. „Een huisvader te R.". Uw vraag acht ik niet geschikt voor beantwoording in deze rubriek. Doch ik zou u raden, te beginnen met de zaak met den betrokkene open en rond en op broederhjke wijze te. bespreken, en vervolgens, zoo ge geen oor vindt voor uw i-echtmatige grief, in vereeniging met anderen een brief to schrijven met beklag o-ver zijn wijze van doen.
Blijkt ook dat vruchteloos, dan zou ik me van andere hnlp voorzien.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1927
De Reformatie | 8 Pagina's