GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis van Pennings werk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis van Pennings werk.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV. Pennings geschriften. (Slot).

De boeken die uit Pennings laatste levensjaren dateeren houden alle verband met de twee grooite buitenlandsche reizen, die hij nog op zijn ouden dag ondernam, de reis naar 'Zuid-Afrika (Nov. 1922 —Juni 1923) en naar Hongarije (zomer 1925). Eén verhaal' echter, op 't eind van 1923 verschenen, valt buiteri die groep, n.l. „Noodweer", maar het was ook een werk van vóór de reisperioda; als vei"volgverhaal iii hét „Christelijk Volksblad" was het juist voltooid, tóen hij naar 'Zuid-Afrika 'vertrok en hem had toen de tijd ontbroken, een uitgave in boekvorm te verzorgen. Het boek vertelt van het rampjaar 1672 en handelt over de gebeurtenissen in Utrecht in 1672 en 1673. Naar histo.risch'e' gegevens bewerkt (blijkbaar 'heeft Penning iii' hef gemeentelijk archief van Utrecht zijn stof verzameld) en, als naar gewoonte, vooral sterksprefcende karakters op; den voorgrond plaatsend, is dit verhaal weer de vereeniging van historie en fantasie, die nochtans' een goed historisch cachet draagt. Door hef verhaal heen' gevireven is de teekening van het godsdienstig en kerkelijk leven i'ondom figuren als Voetius en Lodensteyn.

Aanstonds na' de afwerking van dit boek echter begon Penning aan dé taak^ die hij zich gesteld had en die 'voortvloeide uit zijn Afrikaansche reis. Bij zijn thuiskomst had hij verklaard aan een journalist van „De IStalïdaard", dat hij een belangrijk werk ter afdöeiiing voor zich za^: ' „Er moete-n werkkrachten" naar Afrika, die de industrie opbouwen, die den grOhd 'productief maken, die Iegelijk het Afrikaansche volk versterken. De gemeenschap tusschen Nederland 'én'Afrik'a moet-versterkt en vastgelegd dienen te Wordden; een schat van historische herinneringen, die, met het •wegsterven van de ouderen, dreigen in het graf verloren te gaan". Hij moest dus schrijven over het land en zijn mcH gelijkheden, ten einde aan-te-moedigen 'tot 'een' emigratie, die tegelijk'aan het blanke ras in Z.uid-Afrika ten-goede, zou komen èn hij wilde „vastleggen", wat hij nu zelf had gezien en gehoord van het historisch en veelszins hero'isoh gebeuren uit den tijd der wegstervende geslachten, wat hij zelf had opgemerkt omtrent toestanden en verhoudingen in het land van zijn idealen. De gelegenheid, die hem overbleef van de .spreekbeurt-reizen (ik handelde daarover in de voorgaande artikelenserie) wenschte hij tof dat doel te benutten.

Zoo verscheen, medio 1924, het eerste boek „Het Lichtende Spoor". Het verplaatst den lezer naar de dagen na den vrede van Vereeniging (Mei 1902), die een eind maakte aan & %\\ hopeloozen vrijheidsoorlog der Boerenrepublieken. De hoofdfiguur is een teruggekeerde balling van Sf.-Helena, Lambertus Stade. Na de lange reis (van Kaapstad af te voet) komt hij' aan zijn „plaats", maar vindt die afgebrand; van zijn acht kinderen zijn er vier door de oorlogsellende omgekomen, het land is verwoest, zijn bezit verloren. De bosr heeft een zwaren zielestrijd te doorworstelen om berusting te vinden, maar met zijn vronw, Grieta, overwint hij, in het vertrouwen op God, Wiens Woord het lichtende sp^oor is, dat door z'n leven heenloopt. In de teekening van allerlei bijzonderheden en gebeurtenissen, in de geschiedenis Van den beroofden boer en zijn familie, is dit boek' een verhaal; maar naast het vertellende element staat toch duidelijk de bedoeling, den ophonw te doen zien van het verwoeste leven, zwaar, omdat tal van moeilijkheden in den weg staan, omdat er zooveel is gebeurd, dat schier niet te vergeven is, maar toch mogelijk, indien gevolgd wbrd't het lichtende spoor, 'dat hier gewezen wordt. En — Penning heeft het zelf gezien en in persoonlijke gesprekken ervaren — de heropho^lw, zoo-hij' op de juiste wijze wordt ondernomen, k'an tof veeïbelovende resultatei-i leiden. Heel de sfeer van dit boek is die, welke we 'uit Pennings verhalen over Zuid-Afrika kennen; zelfs heeft de eigen aanschoiuwing de locale kleur nog aanzienlijk versterkt. Ook in Zuid-Afrika, waar men nu uiteraard te meer belangstellend was naar Pennings boeken nu men hem zelf had gezien en gehoord, werd het met ingenomenheid ontvangen. Maar in één opzicht had de Zuid-Afrikaansche pers critiek, zooals blijkt uit „Die Burger", een Kaapstadsch blad, dat schrijft: „Waar Penning vertel, is hij anverbeterlik, maar sodra hij begin om gesprekke in Afrikaans weer te gee, struikel hij; ook laat hij kaffers hoog-Hollands praat en vir ons klink dat belaglik".

Het tweede boek, dat nog in hetzelfde jaar 1924 verscheen, was „In de g OiUdmij'ne n va n Z uid-Af r ik a".

De stof van dit verhaal had Penning jaren te voren reeds verwerkt in „De Ruiters van Zuid-Afrika", maar — en in dien opzet volgde hij precies het bovenomschreven doel — nu wenschte hij die historie (Jamesons' verraad en wat daarmee samenhing) te plaatsen in het relief, waarin ze, blijkens zijn bevindingen te Johannesburg, behoorde. Jamesons' optreden stond n.l. in nauw verba, nd niet de toestanden in die beruchte goudstad; voor een deel zelfs vond het daarin zijn oorzaak'. En nu was het Peaming te doen, om de teekening van dat milieu op grond van de hem te Johannesbnrg verstrekte gegevens. Op Penning-wijze deed bij dat in verbalenden vorm. Hüj vertelde n.l. van een" boe/enzoon, Jan Marais, die, door gouddorst gedreven, tegen den zin van zijn ouders naar Jo^ hannesburg trok em idaar mijnwerker werd. Daarmee had Penning een figuur, aan wiens moeiten en. zorgen, gevaren en beslommeringen hij het leven in de gondmijnen - demonstreeren kon en door dezen jongen man ook ingewikkeld te doen raken in de besognes .van. Jamesons' „Raid", k'on hij het verband toelichten, dat er tusschen' dezen inval en de mijnwerkersgedragingen, en - verhoudingen bestond. Als altijd is en blijft-ook' hier. het verhaal hoofdzaak; dat bewijst ook wel het einde, dat Jan Marais op „de plaats" (de boerenhoeve) zijn ievensbevredïging vindt aan dte zijde van de vriendin zijner jeugd. Maar 'dat verhaal 'is toch tegen een achtergrond gesteld, die het meer waarde geeft dan van een ontspanningsboèk zonder meer e.u, dank zij Pennings nieuwe indrukken van het land en zijn bewoners, is het ook weer nieuw en .frisch.

Naast deze beide grootere verhalen schreef Penning in 1924 nog een Zuid-Af rikaansche schets : „D e Ster v-a n : Z u i d - A f r i k' a" (de geschiedehis: . vaneen edelsteen)^als bijdrage in het. Kerstboek, 1^241 van de Firma Callenbach te Nijkerk.

Aanstonds in 1925 verscheen het derde. verhaal, ' dat vrucht was van de groote reis: „Jan Kordaat, de beschrijving'-van den trek der bo-eren-iti 1836 en 1837, . en-hun strijd» met IMose-lek'atse, denmachtigen k'aiferkoning, die, ' echter' m-ef otpiofféring van Vele kostbare „voortrekkers"Ievens^, eindelijk werd overwonnen. Penning', had blijkbaar bij zijn bezoek aaii het land van Potgieter en Celliers de gege.vens omtrent hmi historie verzameld en — alweer doorweven met verhalen van het bektende type • - deelde hij die mede aan het Nederlandsche volk, in de-n titel. Jan Kordaat, symboliseerendi de kracht vati het "oude. Transvaalsche ras, - dait sterk was door geloof e-n heldenmoed. Als uitvloeisel van de een e zijde "jan Permings doel met' .zijn nieuwe boeken over Zuid-Afrika: liefde te wekken voor het stamverwante volk en alzoo mede te werken tot versterking van den oaiderlingen band', is dit

verbaal, boeiend als altijd, zek'er geslaSigd, ook in zijn aanwijzen yan de gebreken, die ^ich in later tijd aan het volksbestaiaai liebben gewroken: de onderlinge verdeeldheid en naijver.

Even bracht de algemeen© ontroering over de ramp van Borculo in Augustus 1925 Penaing van zijn chapitre af (hij schreef naar aanleiding daarvan een soort tractaatje „De Wervelstorm"), maar weldra zat hij weer geheel verdiept in de Zuid-Afrikaansche historie, nu in de periode Vcin den strijd tegen koning Dingaan van Zoeloeland. De kleinkinderen van hen, die het vreeselijk gebeuren bij den „Moordheuvel" en de „Bloedrivier" hadden meegemaakt, hadden hem hun familieherinneringen verteld en daaruit bouwde hij thans zijn boek „V o o r t r e k k e r s b 1 o e d" op, dat van den ondergang van Piet Relief dooT Dingaans verraald verhaalde, maar ook van Pretorius' bloedige wraak. Met de traditioneele, blij eindende geschiedenis van twee jonge gelieven aantrekkelijk gemaakt, vormde dit boek met „Jan Kordaat" een bijdrage tot de wordingsgeschiedenis der Zuid-Afrikaansche Republiek.

Verder dan dit viertal is de stoere scribent niet gekomen.

Naar zijn zeggen had hij wel stof voor een dozijn boeken opgedaan en, de gemakkelijkheid van zijn vertelkunst in aanmerking genomen, evenals de vaardigheid van zijn pen, zouden zeker van dat dozijn nog wel enkele projecten werkelijkheid zijn geworden. Een man van den geest en het vuur van Penning raakte nooit „uitge^schreven" en het nieuwe ideaal gaf hem ook weer vernieuwden lust.

Intusschen, Pennings belangstelling voor de Zuid-Afrikaansche geschiedenis, hoe groot ze ook was, was toch niet zóó overheerschend, dat hij niet ook zijn aandacht schonk aan de dingen van den dag. En dan stonden daarbij wel vooraan de gebeurtenissen in Hongarije, waar de bittere ellende, door het Communistisch wanbeheer veroorzaakt, groote ontreddering had gebracht. Hier lag weer rijke stof voor een verhaal van positieve 'strekking: de revolutiepractijken waren daar in Hongarije werkelijkheid en konden aan die barre realiteit in al hun gevaren worden aangetoond. Volgens zijn oude, welbeproefde methode, trok Penning er op uit, nu dus naar Hongarije, om daar met ooggetuigen te spreken en plaatsen en verhoudingen zelt te zien. Zoo vormde hij zich een duidelijke voorstelling van de-gruwelen der Hongaarsche Commune, verkreeg allerlei inlichtingen omtrent Graaf Tisza, Bela Kun, Michael Karolyi en met dat materiaal gewapend toog hij huiswaarts, om er zijn boek „De nieuwe dag" uit saraen te stellen. Het verscheen ia 1926 en werd (met een enkele uitzondering slechts) door de pers zeer vriendelijk ontvangen.

Blijkbaar had het standbeeld te Boedapest, dat de herinnering bewaart aan het optreden van Michiel de Ruijter (door zijn krachtige bemiddeling werden een aantal Hongaarsche predikanten van de Napelsche galeien verlost) Penning geïnspireerd tot nog een ander boek. Althans, na zijn Hongaar-sche reis verscheen het uitvoerige verhaal van die geschiedenis, omsponnen alweer met'allerlei historische mededeelingen en fantasie-toevoegingen: „ïen dage als ik riep..." (uitgeg. 1926).

Dit was Pennings laatste boek'. W, ant het volgende „Het Kruis in de Wolken", heeft hij niet meer in druk gezien. Blijkens de couranten zal het eerstdaags verschijnen, evenals een bundel schetsen „Uit mijn leven", die de dochter van den overleden Auteur bezorgen zal. Zij zullen dan de slot-nummers zijn van de uitgebreide Pennihg-bibliögraphie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

De beteekenis van Pennings werk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's