GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mooi Volk”, deur Jan Bos.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mooi Volk”, deur Jan Bos.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Humoristische beschrijving van menschen en toestanden is altijd in onze letterkunde inheemscli geweest. Zoowel het humoristische als het beschrijvende paste geheel bij den volksaard en daarom heeft iedere periode der literatuurgeschiedenis zijn, soms heel karakteristieke, voorïjeelden voor de vereeniging van die beide.

Met name sinds het midden der vorige eeuw waren die humoristische beschrijvingen veelvuldig. Het „hmnoristische realisme" was toen zelfs een literaire richting en het behoorde bij het letterkundige boek véél, heel veel beschrijving te geven en de dingen van den humoristischen kant te bezien. En al bracht de beweging van Tachtig ook ten dézen verandering, de humoristische beschrijving bleef toch een bestaande literaire vorm. De storm van Tachtig had de kroon uit den boom gerukt; bij de pessimistische en individualistische tendensen, die gingen overheerschen kon er zélfs geen sprake meer zijn van een humoristisch-beschrijvende richting, maar het soort bleef, vertegenwoordigd door een enkeling, hier en "daar, doch altijd aanwezig en op sommige momenten zelfs even hóóg opschietend.

In den regel behoorde bij de humoristische beschrijving het dialect. Althans was dat 't geval als een bepaalde streek of een plattelandsdorp de plaats van handeling was. Het dialect hoorde daar bij de verhoudingen, kleurde de menschen en hun beweringen met de eigen, onmisbare kleur en was een der hoofdelementen van. het humoristische.

Ook die karaktertrek is gebleven. V\''aar de himioristische beschrijving in de moderne literatuur optreedt vinden we nóg vaak het dialect. Zelfs komt het, bij de wassende belangstelling voor folklore, weer meer en meer in eere. En niet alleen als best£m.ddeel van romans en schetsen komt het voor, maar ook als de vorm, waarin een heel boek is gesteld.

Men weet het, dat ten opzichte van zulke geheel dialectische boeken de moderne beschouwing de vraag stelt naar literaire waardij. In het dialectische, zal het tot zijn xecht komen, zit altijd een element van opzettelijkheid, een verstandelijke factor. En daardoor kan het emotioneele, dat voorwaarde is voor kunst, in 't gedrang komen. Vooral is er die mogelijkheid, waar "het in. 't boek uitsluitend gaat om typeering van personen en toestanden; daar zal de Schrijver naar zulke situaties zoeken, waar het dialect op z'n eigenaardigst uitkomt en dat leidt, kan althans gemakkelijk leiden, tot zekere opzettelijkheid van samenstelling. In zoo'n geval loopt inderdaad de literaire beteekenis gevaar.

Aan den anderen kant dient ook weer "bedacht, dat in een dergelijk boek het dialectische deel is van de stof en dat dus een accentueeren van het dialect onder bepaalde omstandigheden in die stofbewerking het gewenschte relief brengt. Men kan dus, naar mijn meening, niet in 't algemeen zeggen, dat het geheel-dialectiscKe boek van minder literair gehalte is; oók ten dezen geldt de eisch, dat men ieder geval afzonderlijk beziet.

Een proeve van dat geheel-dialectische is onlangs bij de Uitgeversmaatschappij „Holland" van de pers gekomen : „ M o o i Volk" ^) van een schrijver, die zich Jan Bos noemt.

Het is geheel een boek van het boven aangegeven type: humoristische beschrijving van menschen en toestanden uit een bepaalde streek, in casn 't Hoogeland, ergens in Groningen, 't Gaat hier dus met name om de typeering van het Hoogelandsche leven en den Hoogelandschen geest en de Schrijver, een „rentenaier" zoekt die te bereiken door in afzonderlijke schetsen ïelkens een dorpsfiguur te laten optreden. Als vanzelf komt hij er dan toe de meest-eigenaardige uit te kiezen en, omdat hij typen, maar geen bepaalde, levende personen uitteei^ent, worden op zijn modellen al "de eigenschappen van het soort yereenigd enj krijgen we dus steeds een ietwat gechargeerde voorstelling. Maar, zie ik het goed, dan is het ook niet de bedoeling een literairwerk te geven, doch een proeve vaa die bepaalde humoristisch beschrijvende lectuur, die meer op. den volkszin dan op de literaire smaak zich richt. En alszoodanig is het boek wél geslaagd.

We vinden hier dus samengebracht allerlei vertelsels van de menschen uit 't Hoogeland. En dan dragen ze ieder voor zich het hunne bij tot den. geest van het dorpsleven, die ergens aldus wordt gekarakteriseerd: „'kLoof dat op dorpen gain gehaimen bimien. Ie wonen zuver op straat. Kinnen gain vinger ien asch steken, of elkenain wait 't. Krekt of kraaien 'taan 'nkander verklappen".

Vatten we, wat toch ook de bedoeling is, den inhoud der verschillende vertelsels samen, dan zien we onderscheidene merkwaardige typen optreden.

Zoo Tri en tj e Stiekeldroad, „'n manskerel van 'n wief, - laank en moager: rel en bonk en; zeenen. Ze har oogen as fietslanteems, en hoar,

dat nooit verkleurde. Ze stook dotje vaa achtem mit 'n grieze stopdroad vast, 'den 'zat dat weer voor 'n week of wat". Waar wat te kijven valt, is Trientje vooraan en in het dorpsleven heeft ze een zeer belangrijke en geducht ontziene stem in 't kapittel.

Daar is Vrouw Hobbel, de dorpsbaker. „Wie hebben 'n mooie betrekken, Bos" zee ze tegen mie. „Maggen kiender eerste begunsels leeren. Heur gronden biebrengen zei ik moar zeggen. 'tGeft ook 'n groote verantwoorden. Ik kan joe zeggen, haile geslacht, dat hier nou lopt, heb ik ter wereld brocht, en ie mouten mie toegeven, dat 't 'n fiksch stoal van menschhaid is. As ie d'r moar 'n gezonde praktiek op noa hollen, schait ie 'n hail end ien goude richten".

Daar is koster Siepko, een praatvaar, die het heeft over zijn dominees en zijn kerk; de klappei wie haar huwelijk den zeer onjuisten 'naam van vrouw Zwieghoezen gebracht heeft, maar die gelukkig van richzelf heet Hendertje Kwetel; daar is Hittepetit, de dorpsbarbier, 't wandelend orakel; Wolzak, de snieder, die kleeren, maar vooral beurzen snijdt; mevrouw Pierewiet, de dorpsmevrouw; Jan Mulder, de voorlezer, die, „as hai zoo'n boetenlandsch woord tegen kwam in Braiven, d'r al tied even veur (stond) te kieken as 'n kwoajong veur 'n braide sloot"; de veldwachter Zipperman, die herhaaldelijk 't gezag tot een bespotting maakt doordat hij te veel „in kroekje kiekt", enzoovoorts, enzoovoorts. 't Is een breede rij van kostelijke dorpstypen, die met elkaar een even kostelijk beeld geven van 't Hoogelandsche dorpsleven.

Natuurlijk vormen dominees en meesters een zeer belangrijke categorie. „Domies en meesters", aldus lezen we een aïgemeene beschouwing „leven nog al voak as honden en katten. En dan is gemainte stukje spek, woar ze om kribben. En ie maggen blied wezen, as ze nait al te bevrund binnen. Want den eten ze spek op tot zwoord tou. Tenminste tegenwoordig. Vrouger was dat anders. As meester en domie dou ien vree mit 'n kander leefden, had ie 'n toustand as ien paradies".

Nu, zulk een paradijstoestand heeft men op 't Hoogeland lange jaren gekend. Want in 't hoofdstuk „Meesters" zien we een rij dorpspaedagogen de revue passeeren, die als hyper-ouderwetsche schoolmeesters een uitstekend figuur hebben gemaakt. En domie Moelwijk, die sinds menschenheugenis de dorpspastor was, wist 'den paradijstoestand te bewaren. „Domie zee altied: meester wil mie wel dainen. Dei dut zien naam eer aan. Onderwiezer hait hai, dat wil zeggen, onder de wiezere. En wel zol dat wezen as domie? " Trouwens hij hield er de vriendschap in, door die met gaven in natura, die de boeren naar de pastori© brachten maar daar niet werden geapprecieerd omdat men ze niet lustte of, wat vaker gebeurde, omdat 't zoo heel duidelijk een weggevertje was, de meester te verblijden.

Van de voorbeelden der wijsheid, die naar z'n eigen bevinden de kroon van domie Moelwijk was^ is het boek vol. Telkens vinden we spreuken uit zijn mond door de dorpelingen geciteerd. Zoo leerde „dl preekvent", dat „'n zwien het 'n snoet veur twei dingen: om te gieren, dat gait d'r oet en moakt joe stoapel en om te vreten, dat gait d'r ien en dalfi imoakt joe vet. AVant spek komt 'n mensch ten goede". „Boakers" vond hij „boakers en doodgroavers mout ie ontzag veur hebben. Zai mouten joe ien en oet wereld droagen". Van den middenstand zei hij, dat „dei wordt van boven en van onder drukt, krekt as loaken ien linnepars. En och, wat komt dat d'r mooi wit en glad oet", en ajs een raad die in 't algemeen zijn waarde had doceerde hij dat „'n appel is 'n appel, moai-ie mouten goud toukieken, aïiders kriegen ie wurms ien mond". Maar preeken kon hij ookl Siepko, de koster, zelfs betuigde dat: „Hai sloug voak mit voest op 'biebel. En hait zötjes, maar goud stief. En hai preekte moar zoo veur voest weg".

Belangrijke menschen zijn op 't dorp ook de ouderlingen. Brinkman en Smit, die we telkens ontmoeten, zijn daarvan de bewijzen. En 'tis zeker een van de best© hoofdstukken, waarin ze op hun ommegang door de gemeente beschreven worden, vooral om de geestige wijze waarop de tweeheid van hun bestaan, de gewone menschelijkheid en de ambtelijkheid wordt geteekend.

^ En dan is er eindelijk in dit boek nog de typeering van het dorpsleven zelf met z'n iiaieveteit (b.v. in het verhaal van 61 Berend, die telkens den duivel ontmoet), maar ook z'n opvoedkundig© hardhandigheid (als de veldwachter een lesje moet hebben b.v.). En natuurlijk is ook het chapitre van vrijen en trouwen rijk en dankbaar. Als Onne vergeefs dingt naar de hand van .„Ketrientje" uit zich het dorpsmeeleven in de mededeeling „jong schoemt over van laifde en wicht blift net z; oo stief as 'n jeudenpankouk, zoo ain zunder gist".

In en door dit alles heeft de Schrijver inderdaad zijn doel bereikt: hij heeft een humoristische beschrijving gegeven .van de menschen van 't Hoogeland. En in een slothoofdstuk, waarin hij vertelt van een schoolfeest, door alle dorpelingen meegevierd, komen ze allemaal nog eens even op de proppen, elk met een hem of haar typeerende opmerking, die nog weer eens geestig de mentaliteit van het dorpsleven weergeeft.

Nu ligt het in den aard der samenstelling, dat de effecten vrij sterk zijn, wel eens te sterk hier en daar, zoodat het geestig-typeerende verloren gaat. Er komen in sommige stukken fragmenten voor, die eigenlijk geheel buiten 't verband staan en kennelijk zijn ingelascht om het mooie nog mooier te maken. Dergelijke opzettelijkheid is, zooals ik boven zei, het gevaar vah boeken als dit en ook hier is de Schrijver er niet aan ontkomen. Maar wat ik er tegenover stelde geldt ook ten dezen: die wat de compositie betreft minder geslaagde stukken zijn vaak de kleurigste in de dialectweergave. En alszoodanig zijn ze, in een "boek, dat juist aan die dialectweergave zijn ratio ontleent, wel weer te verdragen. Alleen — en dat blijft een euvel — ze maken het geheel oppervlakkig. Er zit stellig iu den Brinkman, Jan Mulder, öl Berend der werkelijkheid en dergelijken meer diepte, dan ze hier verraden. En die komt niet uit, omdat de grappige effectente i-eel rondom hen opgestapeld worden.

Met een afzonderlijk woord dient melding gemaakt te worden van de geestige wijze, waarop Dirk Hart de beginletters van elk hoofdstuk in een teekeningetje heeft verwerkt. Deze effectvolle „schilderkes" verhoogen de waarde van 't boek, dat toch in de allereerste plaats op effect berekend is.


1) üitg. Mij. Holland, Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

„Mooi Volk”, deur Jan Bos.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's