GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Koningskinderen”, door C.Rijnsdorp.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Koningskinderen”, door C.Rijnsdorp.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

’t Is een bekende klacht, dat de christelijke kunst zoo arm is aan artistiek proza, vergeleken bij den rijkdom, die ten dezen de moderne literatuur kenmerkt.

Voor een deel is deze klacht gerechtvaardigd: ï^i; Js.yaak een teveel aan strekking en een te weinig aan artisticiteit en dat maakt de christelijke kunst als kunst arm.

Maar aan 'den anderen kant moeten we ons hoeden voor eenzijdigheid. Het klagen kan gemakker lijk een. zekere houding worden en ongevoelig maken voor wat er is aan goeds. Er is in de laatste jaren op het terrein der christelijke romankunst werk geleverd, dat dankbare erkenning verdient. Boeken als „De Lofzang der Schamelen" van Mevrouw Kuyper—van Oordt, „Conflict" van Mej. de Liefde, „Josephine" van Mevr. Westerbrink—Wirtz, „Kleine Levens" van Diet Kramer kunnen een vergelijking met de doorsnee-proeve 'der niet-christelijke romankunst doorstaan. En er zijn kortelings weer nieuwe boeken verschenen: „Koningskinderen" door C, Rijnsdorp, „Vergezicht" en „Kerstkinderen" door Wilma, „Verhalen" door J. K. van Eerbeek, die stellig een aanwinst beteekenen, terwijl ook „Daden die keeren" van G. Sevensma—Themmen, „Van Menschenharten en Menschengeluk" door A. K. Straatsma, „De Heksenhamer" en „De Bijbelschipper" van G. C. Hoogewerff niet onbelangrijk zijn. Inderdaad is er op het gebied van het christelijk proza, naast een behoorlijke activiteit, ook nog wel artisticiteit en men moet die meten naar den maatstaf der billijkheid. Want, ik heb het al bij herhaling in ons blad gezegd, de christelijke kunst staat voor moeilijkheden, welke een beginsellooze kunst niet kent.

Het is de bedoeling, in eenige achtereenvolgende artikelen over deze nieuwe bijdragen tot het christelijk proza te handelen, ten einde het pleit te voeren voor de waardeering, die ze verdienen.

En dan noem ik het eerst het boefc dat in dit verband in het bijzonder onze aandacht waard is: „Koningskinderen” van C. Rijnsdorp^), een roman, die, zoo er elders dan al reden moj^e zijn tot klagen, daartegenover in zeker zoo groote mate oorzaak is van dankbare verheuging. Want hij is goed èn als christelijk boek èn als proeve van literaire kunst.

Om dit te kunnen aantoonen moet ik kort den inhoud aairgeven.

De kerkgangers van Haven zien op een Zondagmorgen tot hun verbazing, maar ook tot hun vreugde, dat Simon 't Hoen, een zoon der gemeente, maar die afgedwaald was en in langen tijd zich afkeerig heeft betoond, weer in de kerk is. In den kleinen kring is dat feit oorzaak van druk gesprek als de kerk uit is; en in 't bijzonder heeft het 'de aandacht in het gezelschap, dat regelmatig, samenkomt bij den welbespraakten broeder Seidler. Daar zijn de oude Goote en zijn dochter Neeltje, broeder Gasters, wiens zelfstandigheid en oordeel worden vertegenwoordigd door z'n vrouw, meneer van Gijn, die in een wit vest het teeken draagt eener meerdere deftigheid, juffrouw Talema, een keurige Friesche vrouw van middelbaren leeftijd. Door de uitwisseling van gedachten, onder leiding van Seidler, over „de kostelijke waarheid", die Ds Versluys weer .gebracht heeft, weeft zich telkens weer de verwondering over de plotselinge verschijning van Simon 't Hoen, den verloren zoon uit het gezin, dat bij de leden van 'tgezelschap altijd in goeden reuk heeft gestaan. Volgende Zondagen herhaalt zich het evenement en de verwondering blijft. Ook de dominee en zijn vrouw deelen er in. De kerkeraadszaak, die er indertijd om Simon 't Hoen is geweest, is dominee nog niet vergeten, vooral omdat hij ten dezen op zijn voorzittersbeleid zich niet beroemen kan.

Geleidelijk aan blijkt de reden van Simons weerverschijnen. Vroeger heeft hij met Neeltje Goote ^, gegaan", maar aan dien orqgang is een, voor de menschen ietwat onverklaarbaar, einde gekomen (dat blijkbaar wel verband heeft gehouden met die beruchte kerkeraadszaak). Nu blijkt hij weer contact te zoeken en zich daarom tot den kring der gemeente te keeren. Begrijpelijkerwijze verandert deze ontdekking het aspect der verwondering. Maar voor den lezer wordt ze de kern van 't verhaal. Want hem wordt het duidelijk, dat Simon 't Hoen tot nadenken is gekomen, doordat de geschiedenis met Neeltje en haar houding bij de vemieu^vide ontmoetingen tot hem spreken gaan. Tien jaar geleden hebben Neeltje - en 't Hoen zich vergeten en aat is voor haar, sympathiek, stil meisje, oorzaak geworden van groote smart, vaïi in diepe verborgenheid gedragen leed en van een zich afkeeren van Simon, hoezeer ze ook met haar gansche hart van hem hield. Nu komt dat alles weer boven, nu Sim_on opnieuw haar vraagt zijn vrouw te worden, en ze maakt een heftigen zielestrijd door, waarin haar de predikantsvrouw tot grooten steun is. Na een moeilijke scène met den ouden, vromen Goote komt echter alles in orde. De trouwplechtigheid wordt gevierd en de gelukkigen betrekken hun eigen woning. Maar nu is de zielestrijd van Simon nog niet uitgestreden. Hij wil zich weer voegen tot de gemeente, maar kan niet tot klaarheid komen: zijn eigenaardig, spitsvondig intellectualisme staat aan de eenvoudigheid van 'tgelooven in den weg en de bekrompenheid van een der leidende ouderlingen maakt dat nog moeilijker. Maar, als hij

door diepe smart geleid wordt, wijl zijn kindje sterft en God hem tegenkomt, breekt de in de stilte gegroeide geloofskracht door en vindt hij vrede met God en met zichzelf.

Zoo Is de groote lijn van dit boek.

En nu heeft het verschillende uitnemende verdiensten.

De eerste en grootste is, dat er geen sprake is van een ingrijpend verhaal vol van sensationeel© gebeurtenissen, die geforceerde geestelijke gevolgen hebben. De toevalligheden met hun nasleep van geestelijke gebeurtenissen, die dik'wijls dfei artistieke armoede zijn van het christelijke boek, ontbreken hier volkomen. Ze zijn ook niet noodig, als de gewenschte schakels om het een met het ander te verbinden, want het boek brengt niet een in elkaar gezette bekeeringsgeschiedenis, doch is de analyse van een zielsproces. En groei, ook geestelijke groei, gaat altijd zonder schokken, 't Gelukkige ongeluk is daarbij niet noodig. Dat is de voornaamste qualiteit van den roman, tegelijk het groote waarde-element: hij brengt de essentie van het christelijke boek in een geheel onopzettelijken en ongeknutselden vorm. Van schrede tot schrede volgen we als lezers 'tHoens ontwikkelingsgang, die geheel is een psychisch proces, d e worsteling tusschen verstandelijk overwegen en kinderlijk aanvaarden, zonder complicaties van buiten-ai en daarom zuivermenschelijk en natuurlijk.

De tweede verdienste is, dat in den persoon van Simon 't Hoen klaar gedemonstreerd wordt, dat de oorzaak van den geestelijken strijd, dien de mensch te voeren heeft, veelal ligt in hem zelf. De auteur heeft deze gedachte op waarlijk voortreffelijke wijze gestalte gegeven, 't Hoen is een scepticus, een wel niet-ontwikkeld, maar zeer scherpzinnig man, een menschenkenner, die intuïtief weet wat de menschen en hun woorden waard zijn. Vooral iemand, die zelf zijn weg wil banen MI daarbij stuit, altijd weer als het gaat over de geestelijke dingen, op de onmogelijkheid van het begrijpen. Eigen aard en een te veel zien op en van de menschen zijn dus de groote belemmeringen voor zijn geestelijken wasdom. Weer is dat alles zonder eenige mooi-makerij en zonder eenig legkaart-gepeuter weergegeven, gehouden precies binnen het raam van deze psychische werkelijkheid: de mensch is vaak zichzelf het grootste beletsel op den weg naar God.

De derde verdienste is, dat de verschillende nevenfiguren, zonder dat ze het willen of merken, meebouwen aan de wordende overtuiging. Neeltje zelf, , ^e oude Goote, meneer Gasters, de dominee en zijn vrouw, allen doen ze het hunne, zonder dat ze iets opzettelijks doen. Ieder blijft in zijn of haar eigen sfeer, komt met 't Hoen in aanraking op de gewone wijze, die de samenleving meebrengt — en ze zijn toch allen bouwers aan dat e; ene en groote, dat zich voltrekken gaat op Gods tijd'. Hjer hebben we weer een trek van beteekenis. Al te veel en te vaak zijn in het christelijk verhaal dfe nevenfiguren vooruitgeschoven pionnen, die een heel doorzichtige auteurs-bedoeling verraden en bij den lezer, die dat begrijpt, een gevoel van onlust, indien niet van tegenzin wekken. lïier is dat niet en nooit het geval. Geen enkele figuur van het boek is een hinderlijke schrijverscreatie, die hand-en spandienst moet doen J? ij de constructie van het stichtelijke verhaal.

De vierde verdienste —• no; g altijd ben ik niet aan 't eind — is, dat het boek zoo buitengewoon frisch is geschreven. Er loopt een ader van fijne humor doorheen in de verhalen en beschrijvingen over en van de menschen en hun verhoudingen, er is gezonde critiek op over-geestelijkheid en bedriegelijke vroomheid, er is rake typeering van geestelijke bekrompenheid, zoogoed als er is uitbeelding van eenvoudige, maar ware en die_pe godsvrucht. En bij dat alles blijft de auteur zelf volkomen op 'den achtergrond. Zijn menschen, zijn „koningskinderen" leven hun eigen leven, zonder dat ze ooit als marionetten bewegen op het touwtjetrekken van den Schrijver.

Daardoor is er in dit boek zoo groote natuurlijkheid, dat, naar ik heb hooren zeggen, in 'de bepaalde omgeving, waarin het boek is gelocaliseerd, bekende menschen als in het verhaal optredend worden aangewezen. Ik weet er niets van, maar durf haast zeker zeggen, dat hier de vei'diensten van zijn werk den Auteur parten spelen. Hjj heeft rnet zoo groote natuurgetrouwheid menschen geteekend in hun gewone lovensopenbaring, dat het mogelijk is bestaande menschen in hun gewone levensopenbaring daarmee te vereenzelvigen. En, omdat het locaal duidelijk spreekt, ligt dat gevaar te eerder voor de hand.

De voorbeelden van deze goede mensch-typeeringen aan te geven, zou mij nu te ver voeren. Laat ik voor degenen, die het boek gelezen hebben, namen mogen noemen als Magoo, meneer en mevrouw Gasters, meneer van Gijn, ouderling Schuyt, vader Goote, Schipperus. Men kan dan gemakkelijk zelf zien wat ik bedoel.

Ik geloof hieiTnee voldoende materiaal aange-J dragen te hebben, om mijn bewering, dat dit boek goed is èn als christelijk boek èn als proeve van literaire kunst te gronden. Vooral ook het laatst-genoemde, dat het proeve is van literaire kunst, J moet ik onderstreepen. Want daarin is het tegen-f over de klacht, die ik releveerde aan het begin van* m'n artikel, reden van dankbare verheuging. Wie hebben hier een boek dat het epitheton: openbaring

van christelijke romankunst verdient, in z'n psychologische analyse, in z'n milieu-teekening, in z'n personenbeschrijving. Ook in zijn taal en stijl. Ten dezen verschil ik van meening met een recensent, die schreef, dat taal en stijl heel slecht zijn. Inderdaad, er staan enkels taalfouten in het boek (of zijn het niet opgemerkte zetfouten? ? ) en hier en daar is een zin mislukt '^ een stvjleffect onzuiver. Maar over het geheel zijn, naar mijn inzien, taal en stijl alleszins verdienstelijk, zoo, dat ik geenerlei bezwaar zie om die van artistiek karakter te noemen. De dialectiek b.v. is levend en frisch en de dialogen zijn, soms zelfs verrassend, natuurlijk. —

Of hier dan alles goud is wat er blinkt?

Och neen, het boek heeft ook z'n gebreken. Het is b.v. als compositie niet sterk, in sommige onderdeelen onevenwichtig; bepaalde fragmenten staan los van het verband; enkele optredende personen zijn te zeer figuranten om de aandacht, die de aan hen gewijde alin.ea's voor ze vragen, waard te zijn. De lezer zal gerust deze zwakke plekken wel opmerken. Maar ze vindon alle zeer voldoende correctief in het goede, dat dit boek kenmerkt. En ze doen aan de hoofdzaak, aan de eigenlijke verdienste niet af. Dat hier een on_getwijfeld geslaagde proeve gegeven wordt van wat de eigenlijkheid der christelijke romankunst zijn moet: analyse van geestelijk leven in en door de verhoudingen van iiet alledaagsche, dat is het, wat dit boek in het geheel van onze christelijke literatuur van uitne-. mende beteekenis doet zijn. En die beteekenis weegt ruimschoots op tegen de technische zwakheden, die de roman als roman vertoont. Ik beveel daarom met nadruk dit boek ter lezing aan, in het bijzonder aan de pessimisten-over-de-christelijke-kunst. Ze zullen door die lectuur iets van hun verloren hoop terugkrijgen.


1) Konings Uitgeverij, Baarn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

„Koningskinderen”, door C.Rijnsdorp.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's