GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Om Vaders plaats”, door D. Hogenbirk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om Vaders plaats”, door D. Hogenbirk.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Ds D. Hogenbirk, den Schrijver van „Neveldijk", „Dienstbaren en Vrijen", „De Freule", is een nieuw boek verschenen: „Om Vaders plaats", i).

Deze eene zin is ter introductie voldoende.

Wie de genoemde boeken of één ervan kent, weet meteen, wat het nieuwe zal zijn: Hogenbirks werk heeft èn in zijn inhoud èn in zijn vorm een zóó specifiek karakter, dat men onmiddellijk dat beeld voor de aandacht heeft, zoodra men een nieuwe proeve en^an ziet.

„Om Vaders plaats" is inderdaad weer volkomen een boek in het Hogenbirk-genr©: 't gaat weer over de bevindingsmenschen ©n hun 'bekrompen vroomheid en zelfs is de plaats van handeling dezelfde als in „Dienstbaren en Vrijen": het do-rp Horstwijck.

Al dadelijk met het eerste hoofdstuk zijn w© midden in de Horstwijcksche mentaliteit, bij de ontmoeting met Barend, den kleermaker-lijkbidder en zijn vrouw Dieuwertje en op den omgang, dien we met hem maken langs de menschen, om het overlijden aan te zeggen van den rijken Geurt Habbes en den armen Wout van Boven. De „godsdienstigheid" roert zich bij en rondom die „twee lijken" heftig. Maar dan vordert de Auteur onze verdere aandacht op voor den laatst-genoemde, voor Wout. Hij teekent hem als een eenvoudige, niet rijk aan de termen der godsdienstigheid, niet ged©coreerd met ervaringen en diepe inleidingen; zelfs niet één „woordje" heeft hij op zijn sterfbed' ten bate van de keurende godsdienstigheid gezegd. De dominee echter, die Wout jaren heeft gekend, w©et, dat ondanks het woorden-looz© en eenvoudige, het leven van den man een nabij-God-zijn is geweest en de lezer, die iets van Wouts geestelijke ontwikkeling heeft meegemaakt, weet dat ook. Twee kinderen laat hij achter, een meisje. Trui., en een jongen, Teun. De moeder mikt niet hoog, evenmin als de meeste Horstwijckers, maar ze heeft één ideaal: haar kinderen groot te brengen' in de lijn, die Wout zou 'hebben gevolgd. De godsr dienstigheid heeft daar wel dierbare critiek op, maar „het portret van Wout" (de herinnering die z© heeft aan zijn gewijd-aandachtig zitten , in de kerk) inspireert haar.

Deze kinderen worden nu de eigenlijke .hoofdfiguren van h©t boek. En in deze twee hoofdfiguren is de strekking gevat.

Want we zien deze ontwikkeling.

Trui, onder de zoet© prediking van dominee Zwamstra uit het naburig© Plaswijck en door den omgang met een kenster van „zielseenzame meditatiën", wordt op haar vier-en-twintigste levensjaar „krachtdadig omgezet", „kennelijk veranderd", zoodat ze „in haar eerste liefde verkeeren" mag. Di« eerste liefde openbaart zich daarin, dat ze met snijdende woorden te keer gaa't tegen de „ingebeelde" vroomheid van de „kerkmenschen", tegen; de onveranderde harten van den dominee, haar moeder en alle andere menschen, die niet als zij, de „innige schrijvers" verdraaien en verhaspelen naar hun geestelijken waanzin. Straks komt deze „bruid Christi" zich op te sluiten in het „klooster des huwelijks", als de weduwnaar Zoetekouw uit Plaswijck haar trouwt en dan verschijnt ze alleen maar van tijd tot tijd in Horstwijck, om in die geestelijk© woestijn d© stem der waarschuwing te verheffen. ',

Teun, de zoon, is, precies andersom, een ietwat sullige jongen, die eigenlijk niet veel kan en niet veel kent. Een ambacht kan hij niet leeren en een catechismus-antwoord kan hij niet onthouden. Op verre na vermag hij d© geestelijke ervaringen vam Trui niet te peilen. Maar 's Zondags wordt hij nooit gemist op vaders plaats in de kerk en inet zijn, ach zoo beperkt, verstand denkt hij na over wat hij' daar ho'Ort en daar begrijpt hij wèl iets van. D© dominee preekt herhaaldelijk voor hem, dat voelt hij wel, en in zijn uit volle borst meezingen (Hendrik van den smid, die voo'r ondermeester leert, lacht hem er altijd o^m uit, want van wijs en maat weet Teun niet) toiont hij het woord van den prediker ook wel te hebben verstaan in zijn troost. Toch is deze Teun altijd een bekommerd© ziel. En zoo zien we hem het heel© iboek door, eerst in het huis van zijn moeder, straks, als hij na haar dood met een in het geheel niet bij hem passende weduwe een O'uberaden huwelijk heeft aangegaan, als kwalijk gedulde thuisligger in haar huis.

Veel geestelijke zwarigheden heeft hij te doorworstelen en Trui, die hem zoo nu en dan onder handen neemt, maakt het hem niet makkelijker. Maar op vaders plaats in de kerk krijgt hij dikwijls weer moed en troost en ook de dominee weet hem wel eens op te beuren. Het kruis van zijn leven, zijn verkeerd huwelijk en de plagerijen van zijn onbehouwen stiefzoons, verdraagt hij met groot geduld : zijn gedachten zijn bij andere dingen en ook als hij doo'r een val maandenlang ziek ligt is hij; bezig, op zijn eenvoudige, onbeholpen manier met de eeuwige dingen. Tusschen twijfel en zekerheid wordt zijn ziel telkens geslingerd, maar ten slotte heeft hij toch zooveel vrijmoedigheid, dat hij den duivel pareert - met een definitief: „Je komt wat te vroeg, kameraad, kom eens terug als je durft, wanneer ik de woestijn door beU'... "

Om Trui en Teun draait dus heel de inhoud van het boek en dan staat van die beiden Terni zeeir beslist in het middelpunt.

Dat nu is het andere in het boek, dat wat het, bij alle uiterlijke gelijkheid, toch van „Neveldijk" en „Van Dienstbaren en Vrijen" intrinsiek doet verschillen.

In deze beide boeken toch was de overhiecirschende toon die van de striemende critiek. De afbraak van den geestelijken hoiogmoed, van het onwaarachtige en on-vrome der bevindelijkheid was volkomen. Er bleef niets van over. Zooals doo-r den stonn een wrak getimmerte tegen den grond, wordt gehezemd, zoo lag de Neveldijksche en Horstwijcksche godsdienstigheid neergezweept. Deze critiek was zeker geestig, — niet het minst door den vofm, — verdiend ook, maar ze liet toch iets onbevredigends na. In deze boeken werd, bij al hun' qualiteiten, gemist de opbouw, de teekening, tegenover de dwaze godsdienstigheid, van het gezond en vruchtdragend geestelijk leven. De atmosfeer was er koud, en de stemming van den lezer bleef kil, omdat de verwarmende iiefde ontbrak.

140 „De Freule", het volgende boek, bracht ten dezen een verandering. Wel was ook daar nog de critiek een toelangrijk element, maar in de zielsgeschiedenis van do hoofdpersoon, de freule zelf, was er toch hel andere en dat andere maakte dadelijk het boek warnier.

Hier, in , , 0m Vaders plaats", is het aiider© hoofdzaak. In de figuur van Teun, van dominee Stuurman, dominee Flink (de namen hebben steeds in Hogenbirks boeken een karakteriseerende beteekenis) krijgt de echte vroomheid gestalte, in haar schuchterheid, zeker, haar moeiten in en door de zwarigheden van het leven, maar overtuigend en vertroostend.

Daarin ligt voor mijn besef de waarde van dit boek, dat ik dan ook het beste acht uit de flogenbirk-productie. Wat hier over de bevindelijkheid gezegd wordt, raak ook en scherp soms, hindert bij het lezen niet: het armzalige beeld van Trui versterkt de kracht die er uitgaat van de analyse van Teuns zielsg(> stalte, de jammerlijke Schriftverdraaiing van dominee Zwamstra vindt haar tegenwicht in de gezonde prediking van dominee Flink. Hier, in dit boek, domineert de liefde, de begrijpende, verklarende, zwakheden-bedekkende liefde. En. door die liefde wordt het boek van een bouwende kracht. Vele eehvoudigen, die zijn als deze Teun, bekommerd, klein, niet bij machte om zich den rijkdom van het geloof te realiseeren, kallen aan dit boek wat hebben. Het kan ze troosten, opbeuren, versterken in hun hoop, bekrachtigen in hun vertrouwen en alzoo tijke vrucht dragen.

„Neveldijk" en „Dienstbaren en Vrijen" waren als geesels, „Om Vaders plaats" is als de koorde der liefde, die bindt en trekt. En in dat karakter gaat het' in beteekenis de beide , and©re voor mijn besef te boven.


^) N.V. Gebrs. Zomer en Keunings Uitg. Mij., Wageningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

„Om Vaders plaats”, door D. Hogenbirk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's