GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nieuwe methoden van Schriftverklaring.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe methoden van Schriftverklaring.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

De vormhistorische school, waarover wij verleden •week in het algemeen spraken, heeü zich vooral geworpen op de verklaring van de Evangeliën.

En bij dit gedeelte der Heilige Schrift kan ook het best gezien worden, wat zij beoogt. Dat blijkt vooral uit het werk van mannen als M. Dibelius an R. Bultmann, hoewel de laatste zich niet tot de vonnhistorische methode heeft bepaald. In elk geval deze mannen zijn het meest naar voren .getreden, terwijl anderen ten deele in hun voetspoor traaen, ten deele ook de door hen uitgestippelde lijnen verder doortrokken. We noemen nog de namen van K. L. Schmidt, Albertz, Betrams.

Om nu het optreden van do vormhistorische school bij de Evangeliën te begrijpen, moeten we even terug. Reeds in de dagen van Augustinus trok het de aandacht, dat de Synoptische Evangeliën aan de éóne zijde in allerlei veel met elkander overeenstemden, doch ook niet minder merkwaardige trekken van verschil vertoonden. De vraag rees, hoe is het te verklaren, d-at zoo kort na elkander een drietal van zulke boeken ontstond.

Augustinus gaf een eenvoudig antwoord. De oorzaak, zoo zeide hij, is deze, dat iedere Evangelist gebruik maakte van het werk van zijn voorganger. Dat antwoord sloeg in. En v/anneer men afziet van enkele andere antwoorden, zooals ©r b.v. in den kring der Remonstranten werden gegeven, kan men zeggen, dat de theologie tot rond 180O tevreden was met de oplossing van Augustinus.

In het begin van de negentiende eeuw echter werd het anders. Ook op dit gebied openbaarde zich de begeerte naar meer nauwkeurig historisch onderzoek en toen werden tal van oplossingen van het oude vraagstuk aan de hand gedaan, welke we hier onbesproken moeten laten. Ten slotte kwam er één, die stormenderhand de geesten veroverd© en die nog in den tegenwoordigen tijd door vele geleerden wordt aangehangen, de z.g. twee bronnen hjTJOthese. Deze is van oordeel, dat er oorspronkelijk bestonden twee geschriften, te weten, 't evangelie van Markus (dat nog niet geheel met het tegenwoordig bekende evangelie behoeft oivereen te stommen), waarin de feiten van Jezus' leven werden verhaald, en een tweede geschrift, waai'in vooral Jezus' woorden stonden opgeteekend. Vaa die twee bronnen zouden dan Mattheus en Lukas bij het schrijven van hun evangelie gebruik hebben gemaakt.

Deze methode van verklaring is een zuiver litterair-historische. Ze gaat uit van de Evangeliën, zooals ze daar liggen en tracht door scherpzinnige methoden achter die Evangeliën te komen.

Tegen die zuiver litterair-historische methode fcwam de vormhistorische school in verzet. Weg met papier en studeerkamergeleerdheid I Laten we de straat opgaan I Wat gebeurt er onder het volk, zoo vroeg men. De studie der folklore kwam te liulp en de Oudtestamenticus Gunkel had aanwijzingen gegeven, die bruikbaar waren. Men stelde Qe vraag, hoe ontstaan onder het volk, het eenvoudige volk boeken, zooals ze in de Evangeliën voor ons liggen?

. Het antwoord luidde als volgt. Er is door iemand, iets gezegd of gedaan. Dat wordt verteld. En die vertelling wordt straks gebruikt met een bepaald doel, b.v. oin te vermanen of om iets toe te lichten. Zoo heeft Jezus vele dingen gedaan en ook woorden gesproken. En men is daar gebruik van. gaan maken. Er ontstond een prediking van het werk en de woorden van Jezus.

Dibelius heeft den eigenaardigen term: de zetel in het leven. Daar bedoelt hij dit mede. Er is in het leven zelf een bepaalde aanleiding, waarom een gebeurtenis verder verhaald wo^rdt, waarom een woord inhoud wordt van de prediking. De term zetel in het leven betreft dus niet de gebeurtenis zelf, ook nog niet het ontstaan van het verhaal, maar het gebruik, dat van het verhaal gemaakt wordt en dat ten gevolge heeft, dat het verhaal, omdat de omstandigheden telkens terug komen, onophoudelijk weer gebruikt wordt.

We geven hier alleen de hoofdzaak, doch zeggen er uitdrukkelijk bij, dat deze hoofdgedachten breed worden uitgewerkt en dat nog allerlei onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de verschillende stoffen, die in de Evangeliën voorkomen. Wij kimnen daar niet i" den breede op ingaan. Voldoende is, dat het beginsel duidelijk uitkome en dat is: hoe ontstaat een prediking als in de Evangeliën is opgeteekend.

Wel wijzen we, om even te laten zien, tot welk© dingen deze methode leiden kan, op ©en consequentie die door sommigen is getro& ken. Men zegt Jezus werd als held vereerd. Maar voor dien cultus, die vereering, was noodig een cultus-legende, een verhaal van de daden van den held, dat de oorzaken opnoemt, waarom de held vereering verdient. Zoo ontstond eerst een verhaal van de lijdensgeschiedenis en daarna van heel het leven van Jezus.

Niet geheel duidelijk is do houding van de vormhistorische school tegenover de twee bronnen hypothese. Er zijn er, die het een met het ander pogen te vereenigen en die dus de oorspronkelijk© loss© verhalen niet zoeken in onze Evangeliën, maar •in wat dan hun bronnen zouden zijn Markus en het Woorden van Jezus bevattende geschrift. Dat is dus een verschuiving van het proces. Maar meestal wordt de vraag, die hier ligt niet aan de orde gesteld. Men heeft genoeg van het litterairhistorische, houdt zich met twee bronnen hypon these of welke andere dan ook niet op en blijft zich op zuiver folkloristisch terrein bewegen, zonder nauwkeurig na te gaan, v/at er ligt tusschen de losse verhalen en onze Evangeliën.

Nu zal misschien iemand opmerken, dat deze vormhistorische methode wel eigenaardige dingen heeft, maar dat nog niet is in te zien, welke beteekenis zij heeft voor de uitlegging van de Evangeliën. We gaan die vraag nu beantwoorden en daarbij zullen althans ten deele tevens de bezwaren aan den dag treden, die tegen deze m€> thode kunnen worden ingebracht.

In de eerste plaats beheerscht hier de vorm'den inhoud. Hoofdzaak is niet meer de inhoud van het verhaal, maar de wijze, waarop het inhoud van de prediking is geworden. Het is opzichzelf volkomen juist, dat alleen belangrijke gebeurtenissen in verhaalvorm worden overgeleverd en worden gepredikt. En in zooverre spreekt de vormhistorische school door haar methode zelf reeds de beteekenis uit van het werk en de woorden van Christus. Maar het is niet minder waar, dat de hoofdzaak van de belangstelling is verschoven. Er bestaan verklaringen van de Evangeliën, geschreven door voorstanders van de twee bronnen hypothese, waarin niet onderzocht wordt, wat de beteekenis van een bepaalde pericoop is, maar vooral wordt gevraagd, aan welke bron zij is ontleend. Men gaat dan uit van de onderstelling, dat als de oorsprong van een pericoop bekend is, daaxmede ook haar waarde is bepaald. Nu hebben aanhangers van de vormhistorische school wel reeds verklaringen van Bijbelboeken geschreven, maar voorzoover mij bekend is nog niet van de Evaaigeliën, die vooral het gebied van hun onderzoek waren. Ik kan dus niet zeggen, hoe een verklaring van de Evangeliën naar dit systeem er uit zou zien. Maar het is wel duidelijk, dat ook bij deze school de vraag naar den oorsprong belangrijker is da», die naar den inhoud.

En men mag op goede gronden verwachten, dat eerst nagegaan zal worden tot welk der typen, die de vormhistorische school onderscheidt, eeu bepaald verhaal behoort om daarna en daarnaar de beteekenis te bepalen. Hoe het ook zij, in elk geval zal eerst naar den vorm en dan pas naar den inhoud worden gevraagd.

Met zekerheid kan iets anders worden gezegd. De hier beschreven school gaat uit van losse verhalen en afzonderlijke gezegden. Maar we hebben Evangeliën, waarin die verhalen en woorden in samenhang voorkomen. Die samenhang heeft voor de vormhistorische school geen beteekenis. Om de geschiedenissen is later een raam aangebracht, dat ze samen houdt. Dat raam bevat onder meer allerlei chronologische en geographische aanduidingen. Maar dat alles heeft niet de minst© waarde. Het moet alleen dienen om wat oorspronkelijk niet samen hing, kunstmatig in samenhang te brengen.

Natuurlijk is dit voor de exegese van beteekenis. De samenhang, de volgorde van Jezus' daden en Woorden is weg. Er is geen voortgang in de Openbaring. Di© ligt althans niet in de Evangeliën uitgedrukt.

De uitlegger is evenmin gerechtigd samenhang te maken als de' Evangelisten of wie dan ook de Evangeliën schreven, het hebben gedaan.

Ziet men hieruit, dat wij — afgedacht nog van vele historische bezwaren, waarop ik in dit verband niet kan ingaan, — ons niet aan de zijde van deze school kunnen plaatsen, er mag niet over 't hoofd worden gezien, dat ze een vraagstuk aan de orde stelde, dat ook voor ons van beteekenis is, te weten, het vraagstuk van den vorm. Daarover spreken we D.V. een volgend© maal.

F. W. GROSHEIDE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Nieuwe methoden van Schriftverklaring.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's