GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hemelvaarts- en Pinksterpoëzie uit bet Sluyter-boek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hemelvaarts- en Pinksterpoëzie uit bet Sluyter-boek.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Telkens heb ik in dezen jaargang van ons blad ter gelegenheid van de hooge feestdagen een desbetreffenden zang aangehaald uit het werk van Willem Sluyter, den 17e eeuwschen mysticus., In dit nummer, dat tusschen Hemelvaartsdag en Pinksteren verschijnt, moge ik dan nog eens uit het Sluyter-boek citeeren: een Hemelvaartslied en een Pinksterzang, beide, naar den trant der mystiek, in den persoonlijken vorm gesteld, als „toe-eigening" van het gewijde gebeuren.

We vinden in het Sluyter-boefc verschillende Hemelvaartszangen: van een der hoofddeelen („De ïriumpheerende Christus") is het tweede stuk aan Christus' Hemelvaart gewijd en in de tien „boeken" der „Gezangen", of in de „Psalmen, Lof-zangen ende Geestelijke Liedekens" is er meer dan eenj te vinden. Blijkens hun inhoud was de voor de hand liggende associatie tusschen Christus' heengaan en Zijn wederkomst de aanleiding tot deze telkens weerkeerende stofkeuze; en belangstelling in de eschatologie lag direct in Sluyters' lijn. Een van deze Hemelvaartsliederen echter (al leeft ook de wederkomstgedachte er wel in) heeft ©en ander motief, het zuiver mystieke motief der toeeigening: de verbinding tusschen Christus' Hemelvaart en de hemelvaart der eigen ziel. En het is dit lied, dat ik gaarne wil overnemen, omdat het zoo bijzonder den dichter typeert. Het sluit aan bij de „Blijdschap der Engelen over de Hemelvaart Jesu Christi" en draagt daarom tot titel „Ehistig verlangen na God op het voorafgaande".

O God, geef dat mijn hert Alsoo getrokken werti) Tot U omhoog: Dat ik ü soek en vind' En nooyt mijn oog Door 'taerdsche zij verblind. 'kHoud' U Voor mijnen schat; Zoo is het nu Ook meer dan reden 2), dat Mijn herte bij U altijd zij, Ja, dat ik Uwe min Vast sluyt daer binnen in. Zoo 'kal wat hier bene'en Op d'aerd is^ hadd' alleen. Wat zoud' het zijn Als ik van hier vertrek? Een ijd'le schijn Die tot geen voordeel strek, Als gij Dan niet, o God Ook waer daer bij Mijn hoogste deel en lot. De wereld sal Vergaen, met al Haer rijkdom, vreugd en eer; Maer gij blijft eeuwig. Heer. Ik acht dees aerde niet, Wanneer mijn ooge siet De wo'lken aen, Waer door Uw lieve Zoon Is heengegaan. Tot Zijn verheven throon. Daer heen Heeft hij gespoed. Niet om alleen Zijn eigen erv' en goed Te nemen in; Maer door Zijn min Heeft hij ons allen meed' Aldaer bereid een steed'. Hier is niet mijn verblijf, Daerom is al 't bedrijf Des wereld mij Niet anders dan verdriet: Haer vleyerij Kan mij behagen niet. Ach! ach! Wanneer doch saJ Eens zijn die dag Dat uyt dit aerdsche dal Mijn ziele weer Gaet tot den Heer, Die haer gegeven heeft En 't eeuwig leven geeft.

Eveneens geheel in den toon der „toe-eigening" is het Pinksterlied gesteld, dat ik, naast dezen Hemelvaartszang der mystiek zoïi willen aanhalen: „Van de zendinge des Heyligen Geestes op dew Pinxsterdag":

O dag zeer groot van heerlijkheid. Van Goddelijke Majesteyt Wie sou doch God genoegsaem loven; Die op 't beroemde Pinxster-Feest Gesonden heeft den Heyl'gen Geest Op sijn Apostelen, van boven! Zij waren in een opper-sael. Met angst, met sorge, druk en kwaal Al 't samen heftig ingenomen: De Trooster, die van Christo haer Was toegeseyd, die is aldaer, Na syn beloftenis, gekomen. Eendrachtig waren sy te saem Vergadert in des Heeren naem, 't Hert in 't gebed sijnd opgeheven; En ziet, aldaer geschiedde uyt Den Hemel haestig een geluyt. Als van een wind zeer sterk gedreven.

'tHuys, daer sij saten, wierd geheel Daer van vervuld aen yeder deel. Hierop verscheen al meerder wonder: Want daet'lij'k sagen sij alhier Verdeelde tongen als van vyer En 't sat op elk van haer besonder. Zij sijn seer haest vervuld geweest Al t' samen met den Heijl'gen Geest; Met and're talen sij begonden Te spreken, soo de Greest aen haer iGraf uyt te spreken, die sij klaer Gelijk haer eygen tael verstonden. Komt doch, o Goddelijke wind, Die alle damp en ramp verslind. En komt geweldig aengedreven: Wilt niet uw lieffelijk gedruys Doorwaeijen onser herten huys 't Welk wij u tot een tempel geven. O, hemelsch vyer! komt op ons neer, Opdat wij mogen meer en meer In heyl'ge liefd' en ijver branden. Geeft ons te spreken altemaal. Uw wond'ren met een nieuwe taal, Doorsnijdet onser tongen banden.

Zoo dichtte Willem Sluyter over de gebeurtenissen van Hemelvaart en Pinksteren, eenvoudig, maar juist daardoor naar het begrip en binnen het bereik van het eenvoudige volk, dat gaarne naar hem luisterde, in zijn tijd, en, zooals ik in voi'ige artikelen over deze stof heb gezegd, nog lange jaren daarna. De citatie uit zijn werk, nu en bij Paschen en Kerstmis, moge de belangstelling in deze gezonde 17e eeuwsche mystiek hebben verlevendigd, zoodat degenen, die het beroemde Sluyter-boek binnen hmi bereik hebben, daarin nog eens gaan lezen, tot eigen stichting en misschien ook tot die van anderen.


') wert = worde.

") = volkomen begrijpelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Hemelvaarts- en Pinksterpoëzie uit bet Sluyter-boek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's