GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Skandinavische romans.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Skandinavische romans.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

" J. Oterdahl, Midwintersproken, verzameld door N. Basenau-Goemans. Bandteekening en illustraties van L. E. van Bergen. — J. M. Meulenhoff, Amsterdam.

Hl. (Slot.)

Naast de boeken van Ingeborg MöUer en Sigrid Undset, die het onderwerp vormden van de voorafgaande artikelen, is er nog een vertaling uit de Skandinavische literatuur, die in ons blad besproken moet worden, de bundel „Midwintersproken" van Jane Oterdahl.

In den strikten zin is dit boek geen roman. Maar het past toch genoegzaam in het verband van deze artikelenserie, om de bespreking ten besluite daaraan toe te voegen. De sproke is trouwens in historisch opzicht aan den roman nauw verwant.

Zooals de romans van Ingeborg Möller en „Ida Elisabeth" van Sigrid Undset karakteristieke vertegenwoordigers zijn van de Skandinavische literatuur door de stof, die ze bewerken (in de beide voorgaande artikelen heb ik dat aangetoond), zoo is de bundel „Midwintersproken" dat door zijn soort.

De sproke is in de literatuur der noordelijke landen een veel gebezigde kunstvorm.

De Neo-Romantiek, die in de Skandinavische literatuur omstreeks 1890 opbloeit en die te vergelijken is met de Beweging van Tachtig te onzent, heeft den sproke-vorm in het bijzonder op den voorgrond gebracht. De bekende Deensche criticus van die jaren, Valdemar Vedel, voerde er het pleit voor, omdal hij er den bij uitstek geschikten vorm in zag voor de uitingen der vernieuwde opvattingen, die begonnen zich baan te breken. En hij vond gehoor bij velen van de toenmaals bekende jongeren, Viggo Sluckenberg, J. Jörgensen, Joh. V. Jensen, Gustav Eroding, e.d.

Evenals bij de Tachtigers in onze letterkunde is bij de neo-romantici der noordelijke landen de natuur de bron van inspiratie. En dan is het de natuur van het eigen vaderland!, met jzijn grimmige, donkere bosschen en ruwe bergketens, maar. (vooral in Zweden), ook zijn glooiende, vruchtbare dalen en wijde, blauwe meren. Die natuur gaat spreken haar veelvormige taal: ze wordt een levende werkelijkheid, waarin bosschen en weiden, vogels en planten als bezielde wezens zijn, die deel hebben aan en invloed hebben op het leven der menschen. Daarbij komt een zekere mystiek-gekleurde godsdienstigheid, een soort van gevoelsreligie, die soms overeenstemming heeft met hel pantheïsme, dat bij ons de natuurverheerlijking der Tachtigers kenmerkt, maar als geheel toch aan de sfeer van het christendom verwant is. Eindelijk is er een streven naar geestelijk-zedelijkc verrijking, naar een omzetten in levenspractijk van de waarden, die het zien op de natuur en het luisteren naar haar mystieke stem brengen, ongeveer zooals cal te onzent het geval is in de richtingen van Verwey en Van Eeden.

Dit complex nu: natuurverheerlijking, mystieke godsdienstigheid, geestelijk-zedelijke verheffing vindt in de sprolce zijn uitingsvorm. En het is met name Selma Lagerlöf geweest, die hem gemaakt heeft tot een typisch Skandinavischen vorm. In de sproke heeft zij vereenigd het sagen-element, dat rondom de bosschen en de meren van haar Varmland leeft, haar mystiek-gekleurde godsdienstigheid, haar liefde voor de menschen van haar omgeving en hun traditiën, haar streven naar goedheid en zuiverheid. Haar beroemde boek „Gösta Berling", samen met de „Kristuslegender" zijn er de voorbeelden van. De dingen komen in een nieuw Ucht: „alles wordt levend, dieren en planten, de geheele natuur; en alles spreekt, denkt en handelt met groot en verrassend poëtisch effect", zooals H. T. Jensen heeft gezegd.

Voor een groot deel — we weten het uit tal van desbetreffende mededeelingen — is de stof van Selma Lagerlöfs sproken, het materiaal, waaruit ze haar verhalen heeft opgebouwd, ontleend aan den volksmond. Wat ze hoorde en zag van de eenvoudige natuurmenschen werd de kern voor een met fantasie omsponnen verhaal („Gösta Berling" is immers, naar haar eigen zeggen, zoo ontstaan). En dat folkloristisch element blijft karakteristiek voor de Skandinavische sproken. Veelal speelt er doorheen een trek van volksgeloof, van traditiegehechlheid, van met fantasie-voorstellingen vergroeide historiciteit. Dat, gevoegd bij het onmiddellijk berkenbare van den natuur-invloed en de natuuromgeving, maakt de sproken der Skandinavische literatuur tot een apart genre, dat op den buitenlandschen lezer een eigenaardige bekoring uitoefent.

Een veertiental van zulke sproken nu heeft Jane Oterdahl in haar bundel verzameld. Ze noemde die „Midwintersproken", daarmee al dadelijk ze stempelend als vertellingen, die hun eigenlijke sfeer vinden in den kring, rondom den winter-

schen haard, als buiten de wereld wit is en de vroege donkerte de avonden lang maakt.

En overeenkomstig die sfeer is hun inhoud. Iets geheimzinnigs waast over de meeste verhalen, het boven-natunrlijke speelt in vrijwel alle de hoofdrol, een heel duidelijke toepassing ligt in alle besloten. De luisteraars genieten, maar krijgen tegelijk een les mee. En die les, omtooverd door do macht van het wonder, vindt gemakkelijken ingang.

Zoo is er de sproke, die de grootheid teekent van hem, die zijn leven wil offeren voor een belangrijke zaak; elders komen uit de winst van vriendelijke gedachten over een medemensch, de zegen ^ van zorg en arbeidzaamheid, de kracht der berusting, het doel van alle zwarigheden en zorgen, het roepingsbesef, de rijkdom van den deemoed, enz. En dat alles in verhalen van half-mythisch karakter, waar volksgeloof en volkstraditie eenvoudigschoone draden doorheen weven.

Eigenaardig is daarbij de vermenging van bestanddeelen: de tooverformule staat er naast het Godswonder, de elfen treden er op naast de engelen, de predikant is er naast de troll. Juist die vermenging echter geeft de verhalen het karakter van sproken: ze doet ze naïef zijn en bekoorlijk. „Het wonder", „De Poppenjuffrouw", „Prest-Jan en de trollen" zijn als echte voorbeelden aan te halen en de vertaalster heeft de sproke-kleur weten te bewaren op lofwaardige wijze.

Van die kleur hangt heel de indruk af. Het verhaal van Prest-Jan b.v., den predikant tegen wien de gemeene trollen hun boosaardige plannen smeden, zou zijn waarde geheel verliezen, als niet juist die trollen-streken, die immers in het volksgeloof zoo'n groote plaats innemen, de hoofdzaak vormden. En de sproke van den ouden baron lüiut zou een zinloos verhaaltje zijn, als niet de grieze-Ugheid van de heimelijk gevreesde spookerij er achter stond. In de sfeer van het midwinterleven langs de verre landwegen in de eenzaamheid van de donkere bosschen hooren dié kleureffecten bij de realiteit.

Ik zei hierboven dat de godsdienstigheid van deze sproken aan den geest van het Christendom verwant is. God is de helper in den nood, de hoorder vau het gebed, de beschikker van alle dingen, de kenner van de roerselen der ziel.

Maar deze christelijke trekken zijn aan den anderen kant ook weer door allerlei invloeden overwoekerd. De tooverstaf en het tooverwoord doen ook het hunne aan de oplossing der dingen toe. De elf en de engel zijn wezens van gelijk karakter. Het wonder is een moreel hulpmiddel, dat de moeilijkheden wegneemt op boven-natuurlijke wijze. God is een verre grootheid, de opperste der onnawijsbare machten, enz.

Deze en soortgelijke vergroeiingen doen ten slotte iedere positieve gedachte in deze sproken ontbreken. Ze zijn moraliteiten, maar zonder diepte, opwekkingen tot het goede, maar zonder dat het goede eenig hooger inhoudsbegrip heeft. De natuurbewoudering en de zedelijke verheffing zijn grootheden van gelijken rang als de mystieke godsdienstigheid: de laatste is weinig meer dan kleur en steer.

Meer als typische literatuurvorm is dus deze bundel voor ons van beteekenis dan als lectuurboek. Maar als proeve van zijn soort is hij heel goed, echt een voorbeeld van een bij uitstek Skandiuavisch kuustgenre, dat in zijn eenvoud en eigen-, aardige localiteit aantreickelijk is. Wie van sproken houdt, omdat ze de intimiteit van midwinteravonden verhoogen, die kan hier terecht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Skandinavische romans.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's