GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks I).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks I).

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die lezers, welke reeds tot ons „overjarig koren" behooren, zullen zich berinneren, dat in den vorigen jaargang een artikelenreeks is geopend, welke bedoelde, antwoord te geven op een door Prof. Dr V. Hepp in den almanak van het Studentencorp'S aan de Vrije Universiteit geschreven artikel. We hebben om een bepaalde reden die artikelen toen gedurende eenigen tijd opgeschort. Men heeft gezegd, dat dat toch wel neerkomen zou op een loslaten van het onderwerp. 'Die dat gezegd hebben, mogen weten, waarom zij een pertinente verklaring, dat ik tegen het najaar vervolgen zou, beschouwd hebben als een diplomaten-woordje, dat de taal soms pleegt te gebruiken voor het verbergen der gedachte. In ieder geval zien zij thans, dat ze zich vergist hebben.

Wijl „De Reformatie" nog voortdurend nieuwe lezers winnen 'mag — en dat in dezen tijd — moet ik even ter wille van hen, die voor 'teerst ons blad lezen, ©en korte herinnering geven aan wat reeds afgehandeld is.

In den almanak stond een artikel, waarin de bestrijding van de pluriformiteitsleer werd gequalificeerd als een uiting van epigonisme. De tekst van het artikel — ook op dit punt letterlijk aangehaald — bewees, dat de schrijver ook bestrijden wilde, wat door mij in „De Reformatie" was opgemerkt. Sommigen hebben dat ontkend, maar konden dit slechts doen door de stellige verzekering van het artikel zelf te weerspreken. Den moed daartoe heb ik evenmin als den wil ertoe. Het was dus geen aanval mijnerzijds, doch alleen verdediging van zonder eenige polemiek geschreven beschouwingen, toen ik in den vorigen jaargang begon het artikel te beantwoorden. Naar bescheiden meening heb ik geen regel bestreden, zonder hem eerst letterlijk te citeeren.

Ik stelde enkele punten aan de orde.

Het eerste daarvan was wel de vraag, of Calvijn inderdaad zóó sprak, als de schrijver van het artikel tegenover de door hem bedoelde auteurs hem meende te hóóren spreken. Getracht werd, aan te toonen, dat Calvijn iets anders leerde, dan het almanak-artikel hem liet zeggen.

Dat punt was juist afgehandeld, toen ik de artikelen opschortte (daarom kon het ook zonder veel moeite gebeuren).

We komen dus thans toe aan het volgende punt, dat we beloofden te zullen bespreken.

Volgende week hopen we het nader te omschrijven en de behandeling ervan te doen aanvangen.

K.S.

Een eigen beginsel?

Telkens weer wordt, met nam© van confessionele zijde, de Afichaiding veroordeeld door ©en aanval te ondernemen op haar „theologie", of haar , , beginsel".

Da„raan Lgt dus da onderstelling ten grondslag, dat de Afscheiding inderdaad ©en „©igen beginsel" gehad heeft. En ©en „eigen" theologie. Men voedt de voorstelling, alsof döz© daad van fcerkreformatie zou gestreden h©bben voor een eigen leuze, alsof ze daarvoor erkenning zou hebben gevraagd, alsof ze zulk ©en „eigen leus" tot inzet van den strijd zou hebben gemaakt.

Nu is inderdaad deze opvatting niet nieuw. Er is reeds herhaalde malen gesproken opveer het „beginsel" der Scheiding, en dit eigen beginsel is zelfs vergeleken met dat van andere reformatiedaden.

Men mag echter de vraag opwe^rpen: h©©ft het wel zin, te spreken van ©en ©igen beginsel der Afscheiding, hetzij thetisch, hetzij antithetisch? Iiidien bet eens principieel fout mocht blijken, vajn zulk een „eigen beginsel der Afscheïding" t© spreikeu, wat dan? Men voelt reeds aanstonds, dat daarmee een einde zou gek'oanen zijn aan de poïemieken, die dat onderstelde „beginsel" der Afscheiding trachtten te plaatsen tegenover bet ondersteld beginsel van ©en ander© reformatorisch© beweging, of waarin aan dat gepretendeerde beginsel der Afscheiding conclusies zijn vastgeknoopt in betrekking tot de phiraliteit der kerkelijke instituten in ons vaderland, en haax recht of onrecht. Tevens springt dan aanstonds in het oog, dat dan ook do zoo noodzafcölijk© eenheid tusschen zonea van hetzelfde huis, tusschen belijders van denzelfden geloofsinhoud dichterbij komen kan, dan thans reeds het geval is. Stel, dat het inzicht veld won, dat de Afscheiding nooit een „eigen beginsel" heeft willen hebben, dan zou het kunnen zijn, dat zij als daad van reformatie ook velen, die haar thans veroordeelen, aanspreken in het geweten, en tot aktueele gehoorzaamheid prikkelen.

Het loont dus de moeite, op die vraag nader in te gaan: had de Afscheiding een „eigen beginsel''^ waardoor haar „vaders" zich onderscheidden van hun tegenstanders, en waarin zij zoo'veel het aan hen lag, beginsel tegen beginsel plaatsten?

Nu wordt in kerkelijk-theologische twistgesprekken niet altijd woord voor woord op een gondschaaltje afgewogen. Ook het woord „beginsel" niet.

Hieruit is verklaarbaar, dat velen hebben gesproken van ©en eigen „beginsel" der Afscheiding, in den laatsten tijd zelfs van een eigen „theologie" der Afscheiding. Eenmaal bij d©z© onderstelling aangekomen, beweerden zij dan verder, dat de Afscheiding haar „eigen beginsel" stelde, b.v. in de handhaving der praedestinatie-leer, of in den strijd tegen hetgeen in de Afsobeidingslitter ratuur doorgaans heet: „de afgod van den vrijen wil", of in een bepaalde doopsopvatting, of in de bekamping der „Evangelisch© Gezangen", of in het z.g. separatisme, eerst in „gezelschappen" (konventikels), daarna ook in kerkelijk verband; ja, volgens sommigen, zelfs in d© vaocinatie-bestrijding. Het zou gering© moeite kosten, nog meer van dergelijk© special© „beginselen" der Afscheiding op t© sporen.

Ge©n van deze punten echter is ooit door de vaders der Afscheiding als het special© punt, waarom het hun in hun worsteling eigenlijk' ging, naar voren gebracht. Het zou niet mogelijk' zijn, het bewijs ervoor te teveren, dat in da dagen der „Separatie"!) één van deze puntein, of welk ajnder punt men voorts ook noemen wil, geïsoleerd, geabstraheerd van de andere, tot inzet is gemaakt van de worsteling dier dagen.

Men kan dan ook, ter kenschetsing van die strijdvragen als punten van het debat uit dedagea van omstreeks 1834, geen oogenblik zich van het woord „beginsel" bedienen.

Wij zullen elkander hier niet vermoeien met de vraag, wat onder een „beginsel" is t© verstaan. Men kan dat nagaan in lexica en woordeniboeken. Maar men zal in geen van die alle ooit het woord „beginsel" aldus zien opgevat, dat de omschrijving past op het eigenlijke werkprogram der „vaders" van de Scheiding, op hun strijdkreet, hun strijdteus.

Dit is ook eigenlijk allerminst verwonderlijk. De Afscheiding viel niet op het erf van wetenschap, of van politiek, ze is niet ©en sociaal-economische worsteling, doch geschiedde op het gebied der kerk. Welnu, dat geeft haar ©en zeer bizondero beteekenis, met name dan, wat die vraag naat het al of niet aanwezig zijn van een „eigen beginsel" betreft.

De kerk toch gaat niet uit van beginselen, doch van de openbaring der beginselen. Gods openbaring in de Schrift nu — immers, daarmee heeft de kerk te doen — heeft wel beginselen aangegeven, men kan ze ook wel er uit afleiden; maar ze liggen nooit „g©r©ed", nooit „uitgewerkt", nooit „geformuleerd" in de openbaring „gegeven". Teruggang naar een beginsel beteekent in de kerk — zal bet goed zijn — altijd teruggang naar het Woord.

Het is waar, de kerk heeft ook haar belijdenis, waarin zij soms formuleeringen gaf, die soms gelijken op anderer foirmuleering van „beginselen". Maar dit neemt toch niets van het gezegde weg. Want de belijdenis valt zelf steeds weer te toetsen aan d© in het Woord gegeven openbaring van God. En dit toetsbaar-zijn der belijdenis is zelf ook een inhoud der belijdenis. Hierin onderscheidt de kerk zich dan ook b.v. van vereeni-

gingen, welke vaak in haar statuten bepahngeni opnemen, waarvan een deel veraiiderlijk heet, en een ander deel onveranderlijk. Zulke onveranderlijke artikelen echter bevat de kerkelijkei belijdenis niet. AL haar artikeleai zijn veranderlijk; zoodra iemanid aajntoonen kan, dat zij strijden met de Schrift, zal de kerk volgens bij voorbaat gegeven verklaring ze onmiddellijk willen veranden ren. Daarom kan de kerk — zal zij haar eere behouden — geen verkondigster van bepaalde beginselen als zoodanig wezen, afgeleide beginselen, waarin ze in onveranderlijke statuten zich bindt, of voor de propaganda waarvan zij zioh garant stelt. Zij is meer, véél meer: , ze is predikster van de in de Schrift gegeven oipenbarinig Gods. Daaraan acbt zij zich zelf gebonden, en daaruit weet zij haar eigen leven opgekomen.

Ook bij elke reformatie van de kerk zal het dus hierom gaan moeten: of de kerk zioh van deze haar heerlijkheid en van haar hoogen emist bewust blijft, en of ze de praktische consequentie daaruit trekt. Opent de kerk een strijd voor een „eigen beginsel", voor een „eigen idee", legt zij zulk een „eigen beginsel" aan anderen op, zonder teruggang naar en blijvende confrontatie met Gods Woord, dan is de reformatie van de kerk als daad van haar zelf reeds onmogelijk gewofden. En wat zij dan als „reformatie" aandient, dat verdient dien schoonen naam niet. Het is een werk der secte.

En ditzelfde geldt natuurlijk voor. allen, die in de kerk op dezelfde wijze voor een „eigen beginsel" strijden. Ook zij vallen onder het onbarmhartig oordeel, dat over alle secte gaat; en dat blijft zoo, al is het kerkelijk instituut, waaxtegen ze strijden, ook' nóg zoO' verdorven.

Slechts wie ten principale afziet van het alternatief van „eigen beginsel" tegen „eigen beginsel", en naar de Schrift terug wil keeren, kan in de kerk man van reformatie heeten.

Zoo was bet immers ook in de dagen van Luther en Calvijn. Zij kwamen ook niet op voor iets „eigens", iets nieuws, maar voor het oude, voor hetgeen „van den beginne" in en van de kerk zelf was. Zij hebben geen eigen lievelingsgedachten tegenover de haeresieën der Roomsche kerk gesteld, doch slechts • de 'kerk herinnerd aan wat zij nog zelf had: de openbaring, het Woord van God, om, ware het mogelijk, weer daaraan de kerk te binden. Zij hebben getracht, uit het lichaam der kerk de innerlijke tegenstrijdigheid, waaraan zij laboreerde', weg 'te ne-men, opdat zij O'phouden zou, een huis te zijn, dat tegen zich zelf verdeeld was. Zoo hebben zij gepoogd, de kerk af te brengen van haar zelfverhindering in het dienen van God naar'deii eisch der oudste symbolen, de oorspronkelijke openbai-ings-inhouden, die immers nog steeds geteld werden onder de schatten der kerk. Het adagium: „alleen door het geloof' is wel na den reformatietijd het slagwoord geworden, waarin de reformatie zich kenbaar maakte, maar „van dien beginne" was het alzoo niet: het was niel één stelling, maar hel waren er vijfennegentig, waarmede Luther zijn reformatorische actie heeft ingezet. En in die 95 stellingen tracht hij de kerk Ie bevrijden van de doodende tweeslachtigheid en dubbelzinnigheid waaraan zij dreigde ten gronde te gaan.

Precies datzelfde kan men zeggen van de Nederlandsche reformatie in de voorgaande eeuw, die bekend slaat als: de Afscheiding. In den grond der zaak ging het bij haar niet om een bepaalde theologie, wanl de theologie der afscheiding is een fictie. Het ging in haar om de Canones èn de Kerkorde van Dordrecht. En deze werden slechts hierom „hel credo" en de kerkbesluursnorm der Afscheiding, omdat zij het eigendom der kerk zelf waren, of geweest waren. Hel was een roep om terugkeer tot een kerkelijke belijdenis, die niet officieel was afgeschaft, maar in de praktijk krachteloos was geworden.

K. S.

Belsazar's feest; vis comlca.

Rijnlandsche Kb. en de Bazuin meldden reeds, dat een hervormd predikant een preek heeft laten drükkèh, waarin het plotseling heengaan van een der bezoekers van de gereformeerde afscheidingsherdenking te Utrecht werd aangegrepen voor het opstellen van een parallel tusschen deze vergadering en het feest van Belsazar, de geheimzinnige hand aan den muur. Tot mijn verwondering heeft ook prof. dr Hugo Visscher den moed, zulke dingen te zeggen; hetgeen zélfs nog van hém verbaast. En dr Kromsigt, de redacteur van „De Gereformeerde Kerk", neemt het bericht over. De proxessor van Leiden komt zoo op te merken:

„Er was dus eene disharmonie, die tot een schrijnende dissonant tclom, toen in de feestvergadering stiltekens, onverwacht en onopgemerlct, wijl onzienlijk, de doodsengel bleek binnen geslopen. Niemand had hem daar kunnen verwachten! (het uitroepteeken is van den hooggeleerden Visscher zelf, wij behoeven dus niet meer te zeggen, dat ieder hem wèl ver-Waditen kon, K. S.) Hij verscheen even geheimzinnig als het phantastisch handschrift op den muur in Belsazar's paleif.'

Tot zoover deze hoogleeraar in de theologie, eertijds predikant, en zielszorger, oo'k in gevallen van plotseling sterfgeval. Moge de^hteere de familie Visscher bewaren voor zielszorg, a la Prof. Visscher, wanneer in de familie plotseling iemand heengaat. Nadat prof. V. dit schreef, klom de doodsengel plotseling binnen in een hervormd wijkgebüuw. Moge de familie van den toen heengeganen hervormden predikant geen brief van rouwbeklag ontvangen hebben van prof. dr Hugo Visscher. Dit zijn nare dingen, om in de krant te zetten; maar men moet weten, op welk peil de kerkelijke strijd tegenwoordig door sommige volksvoorlichters gebracht wordt.

Overigens: dr lü'omsigt, J. Ch., neemt het artikel over. Nadat het „Congres van Gereformeerden" gehouden was, nam een onzer bladen een artikel van dr Kromsigt over, O'm te bewijzen, dat de Heere in het midden was. Kan men op zulk geconslateer van 's Heeren aanwezigheid nog iets aan, wanneer men iemand zóó lichtvaardig hoort constateeren, dal de Heere ergens niet aanwezig was? Wat hebben wij aan een stenimings-stukje, dat vandaag, als er iets gebeurd is, dat den redacteur niel aanstaat, den Heere laat verschijnen als in Belsazar's paleis, en morgen, als er een ding gebeurd is, waarover de redacteur in zijn nopjes is, wijl het een triumfje voor zijn dwaalleermeester beteekenl, hem laat schrijven over de „kennelijke nabijheid" van den Heere?

Zulke „voorlichting" zegt ons niets. We hebben in een gereformeerd blad liever met argumenten. Ie doen, dan met stemmings-stukjes van dr Kromsigt. Een volgenden keer tapt deze weer uit het vat der dialectische theologie.... die zoo hartig protesleeren kan tegen het „beschikken" over „Gods tegenwoordigheid"....

Theorieën! Wind!

Als de heeren boos zijn, dan „beschikken" zij den éénen keer over den afwezigen, of liever, in toorn aanwezigen, en den anderen keer over den in genade en gunst aanwezigen God....

„Vis comica", om met De Standaard te spreken.

K. S.


1) Dit woord gebruik ik hier als publiek gehanteerden naani, zonder te beweren, dat de term aanbeveling verdient.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks I).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's