GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Repliek.

IV.

Veroordeelde Christologie. IVb.

Nadat Prof. W. in het art. van 2 Nov. 1934 zéér kort iets van Apollinaris' opvatting heeft weergegeven — een veel te korte en onvolledige weergave, dan dat iemand daarmee kan werlien — vangt liij het art. van 9 Nov. 19'34 aan met deze woorden: „De vorige maal zagen wij, dat de psychologie van Apoll. uitgaat van de onderscheiding tusschen vorm on stof. Daarbij ziet Apoll. dan als voorgevend principe de nous het denkende en willende verstand-'), welke nous autocraat is.

Het zal duidelijk zijn, dat het uiterst moeilijk is om onze opvatting van Apoll. op moderne wijze uit te drukken. De onderscheiding tusschen vormgevend principe en stof is zoo geheel anders dan die van den modernen tijd, dat het al dadelijk niet mogelijk is hier in de huidige psychologie vergelijkingspunten te vinden."

Nu kunnen w ij een glimlach niet onderdrukken. Prof. W., die oog voor humor heeft B), (hij ziet zelfs daar humor, waar hij niet is), zal ons dat niet kwalijk nemen C). "

Wat Prof. W. hier verricht, is inderdaad een zeer handige goocheltoerD). Laten we er direct bijvoegen, dat we met handig niet bedoelen opzettelijk. Maar een goocheltoer blijft het. Leest men oppervlakkig, dan is men geneigd Prof. W. toe te stemmen in zijn redeneering. Maar bij dieper zien ontwaart men allerlei onjuistheden E).

De lezer zal na het art. van 2 Nov. een vervolgartikel hebben verwacht. Want immers het ging over de Christologie van Apollinaris en van Prof. W. Dat had Ds Steen in zijn artikel u i t d r u k k e 1 ij k gezegd. Hij had wel even over de psychologie van Apoll. gesproken, maar het punt was de Christologie. Vandaar, dat we nu ook niet ingingen op de vraag hoe nu precies Apoll. de psyche opvat.

Maar nu redeneert Prof. W. hier van uit de psychologie van Apoll.

Dat is onze eerste opmerking. We zouden hierom reeds reden hebben niet nader op dit artikel in te gaan. We zouden kunnen zeggen: Prof. W., wij zullen U niet volgen op alle mogelijke zijpaden F).

Maar — Prof. W. zal de volle maat ontvangen G). We hebben beloofd zijn artikelen op den voet te volgen, want er is geen enkel punt waarop zijn betoog ook maar in het allergeringste onze overtuiging heeft gewijzigd en onze bezwaren heeft weggenomen. En we meenen, dat we op alle punten Prof. W. van antwoord kunnen dienen. De lezer moge oordeelen.

Nu zegt Prof. W., en dat is onze tweede opmerking, Apoll. gaat uit van de onderscheiding tusscli^n stof en vorm. En daarbij is het voi-mgevende principe de norm. Dat zijn twee waarheden, op zichzelf volkomen waar en hier juist — en toch in dit verband onjuist.

In de eerste plaats doet het zeer vreemd aan, deze dingen uit den mond van Prof. W. te hooren. Prof. W. heeft immers juist in deze artikelenreeks vergel. b.v. „De Reformatie" van 13 April 1934), bestreden de meeningen van hen, die zeggen, dat het dogma in zijn conceptie en in zijn opbouw een werk van den Griekschcn geest is op den bodem van het Evangelie. Dat geldt toch ook ten opzichte van de anthropologie? Prof. W. is het blijkens zijn bestrijding van Prof. Vollenhovens werk toch wel niet eens met de gedachte: Les Peres de L' Eglise n' avaient d' autres connaisances anthropoliques que celles qu' ils avaient priesées dans les oeuvres des anciens philosophes et mises en hannonie avec les dominees des saintes Ecritures. (De Kerkvaders hadden geen kennis der anthropologie dan die, welke zij geput hadden uit de werken der oude filosofen en die ze in harmonie hadden gebracht met de gegevens der Heilige Schriften.)

Neen, zegt Prof. W. (in zijn voorgaande artikelen), niet de Grieksche geest, het Grieksche denken heeft op den bodem des Evangelies tot dogma-vorming geleid, maar louter de openbaring in de Schrift gegeven.

Nogmaals — dat geldt dan ook van de anthropologie. En nu zegge men niet: o ja, maar Apoll. was een ketter. Maar dat heeft rechtstreeks met zijn psychol. opvatting, althans van den eersten t ij d, en zeker met dat wat Prof. W. zijn uitgangspunt noemt, niets te maken.

Nu ontkennen wij allerminst, dat Aristoteles (en voor wat bijzonder Apoll.'s latere opvatting betreft), groeten invloed heeft uitgeoefend. Maar die invloed is er ook op de Kerkvaders en nog lang daarna! En het is geheel onjuist te zeggen: Apoll. gaat uit van 't Aristoteliaansch schema en dus is vergelijking bijkans niet mogelijk^). Dan weerspreekt Prof. W. ergens Relling, want dan moet hij zeggen: alle oude Christelijke denkers gingen uit van aan heidenen ontleende onderscheidingen — en dat verwerpt Prof. W.

Maar dan, als Prof. W. bijkans geen vergelijking kan trekken met Apoll.'s opvatting, kan hij - dat ook niet met de opvattingen der denkers dier eerste eeuwen in 't algemeen. Dan graaft Prof. W. een kloof tusschen toen en nu en sluit hij 'toog voor de historische ontwikkeling.

Trouwens — en dat is mijn derde bezwaar — we zijn in de psychologie ten opzichte van deze dingen nog niet zooveel verder dan de eerste eeuwen. Men zou terecht aanmerkingen kunnen maken op de uitdrukking: huidige psychologie, en er voor kunnen lezen de hedendaagsche metaphysische opvattingen. Maai dergelijke kleine dingen kunnen we laten rusten. Doch de indruk, die hier gewekt wordt, is geheel onjuist: e zijn in de „moderne" „psychologie" niet veel verder — want deze „dingen" vormen geen problemen in de moderne psychologie. Men heeft daar gansch andere probleemstellingen.

Wel bemoeit de neo-Thomistische philosophic zich met deze vraagstukken. En wel is bij de streng-orthodoxe (de Calvinistische b.v.) theologen en psychologen (en philosophen) belangstelling voor deze dingen. En natuurlijk zullen dan ook de resultaten van de „huidige' psychologie (maar men overdrijve hier niet!) mee kun nen spreken, maar tenslotte gaan wij, moeten wij uitgaan van het ge openbaard e. Van Gods Woord. En daar wilden de Paters ook van uitgaan. En daar wildo Apoll. ook van uitgaan.

Nu was er bij hen en bij hem zeker veel heidensche invloed — maar zouden wij geheel onbevangen de Schrift naderen?

Prof. W. toekent m.i. de verhoudingen onjuist H).

H. S.

A) 20ste eeuwsclie begrippen onder Apollinaris geschoven ? Termverwarring ? En ze zijn letterlijk aan ApolHnaris ontleend ! Alleen reeds het „willend© verstand" is in de 20iste eeuw onaanvaardhaar !

B) Zie sub H.

C) Zie sub H.

D) Zie suib H.

E) Zie sub H. F) Zie sub H.

G) Zie sub H.

H) Wij - willen Ds Steen niet volgen, nocih - wat betreft zijn redeneermethode, noclh - wat betreft zijn buitengewoon boffelijke kwalificaties. Wanneer Ds Steen spreekt over „handige goodheltoeren", die men „bij dieper zien ontwaart" (g-oooheltoeren blijken in den regel juist by „dieper zien" maar een klein kunstje!) en wanneer hü meer van dergelijike vriendelijkheden zegt, dam laat ik deze debatwij'ize geheel voor zijn rekening Ook blijft 'het voor rekening van Ds Steen wanneer bij (het hart van de kwestie ni.: ' de psycbolo'gie van A., 'die met zijn terminologie ten nauwste seimeniiangt, noemt „een kwestie die alleen bij een zijpad ter sprake komt." Het lust mü niet van een bestrij'ddngsiwijze als deze veel te zeggen.

Liever wü ik eenige zakelijke opmerkingen maken, waarbij ik tot mijn leed moet oonstateeren, dat Ds Steen, ondanks allerlei geleerd uitziende Fransohe en andere citaten, toch hier een betoog houdt, dat bewijst, dat hü óf langs mij been redeneert, óf dingen bewijzen wil die met de zaak niets te maken hebben. Vatten we bet betoog van Ds Steen samen, dan krijgen we dit :

Ie 'Opmerking: Ds Steen zegt: Ik spreek over de öbristologie, prof. W. over de psychologie van A.

2 e 'Opmerking: Aangaande het betoog van W. inzake de nous doet bet vreemd aan, dat beweerd wordt, dat A. dacht in bet schema van Aristoteles. Immers, de eerste eeuwen dacht men algemeen in dat schema. Wij mogen geen kloof graven tusschen toen en nu en de oogen sluiten voor de historische ontwikkeling der dingen.

Se O'pm erk ing : DB Steen beweert, dat de psychologie ten opzichte van deze dingen nog niet veel verder is gekomen.

Als ik nu dit alles lees, dan bedroef ik me todh over het feit, dat in zoo kort bestdk zooveel misverstanden kunnen staan.

In antwoord op de eerste opmerking zou ik willen zeggen : Zie toöh even de zaak zuiver. Apollinaris' christologie is alleen begrijpelij'k bij zijn psychologie. Wanneer het nu duidelijk is dat ik over het wezen van de ziel en over den opbouw van de persoonlijkheid heel anders denk dan Apollinaris, dan volgt daar reeds uit, dat ik ten opzichte van de christologie geen Apollinarist kan zijn. De bewering, dat de christologie eigenlijk het punt is waar het op aan komt, is slechts te handhaven, wanneer eerst vastgesteld is, dat de psyohologisöhe opvatting dezerzijds verkondigd, overeenstemt met die, welke door A. werd verdedigd. Dit is, meen ik. Zoo evident, dat ik hierop niet verder hoef in te gaan.

Wat de tweede opmerking van Ds Steen betreft zou ik willen zeggen, dat deze met de zaak als zoodanig niets beeft te maten. Trouwensi, Ds Steen beeft in dit artikel (IVa) zelf gezegd, dat men bij mij' niet vindt het Aristotelisch schema.

Maar bovendien legt 'Ds Steen mij in deze regels iets in den mond, wat ik niet beb 'gezegd. De tirade over de (iogmavorming is anders dan ik het heb igeponeerd. Ds Steen veiwijst naar mijn voorgaande artikelen, maar trekt uit deae artikelen niet de conclusie, door die artik(ilen gewettigd. Ik beb nimmer ontkend, dat de vorm vaïi het dogma onder invloed stond van bet Grieksobe deniken, maar ik ontken wel, dat de i n b o u d van bet dogma Grieksc'h is. Dat is bet punt waarover ik ongeveer een jaar geleden in „'De 'Reformatie" ecbreef. En ongeveer eenzelfde zaak is tbans dn bet geding. Wat toöh is het punt waar het om gaat ? Dat is de kwestie van den vorm, waarin wij ons uitdi^kken. Het gaat over de termen. En die termen houden verband met een denkwijze. De vraag is thans of wij onze opvatting in do termen van vóór zestienbonderd jaar kunnen uitdrukken, en of men zoomaar de termen van 'heden mag leggen naast die van zestienihonderd jaar geleden om dan te constateeren: deze term is synoniem met die. Dat ontken ik en dat zal iedereen m'oeten ontkennen.

Daarom is ook de noot, die Ds Steen bij zijn eigen iu'tikel plaatst, er naast. Want hetgeen te bewijzen is wordt ook daar niet bewezen. Ds Steen schijnt te vertreten, dat zelfs de bewonderaars van Aristoteles in dezen tijd zijn termen toob in 'gewijzigden zin gebruiken. Dat kcvn nu eenmaal niet anders, omdat 'de zielkunde bet 'karakter beeft van een natuurwetensobap en de velerlei ontdekkingen, die men gedaan beeft, bun invloed laten golden. Maar boeveel te meer geldt het dan van iemand, die van bet Aristotelisch schema in de zie'lkunde niets moeten hebben, dat bij zeker zicb afk'cert van elke poging oan zijn opvatting in Aristotelische termen uit te drukken.

En wat tenslotte 'de derde opmerking van Ds Steen betreft, ook deze opmerking gaat eigenlijk op de kwestie ala zoodanig niet in. Zonder eenige overdrijving kan tocb gezegd worden, dat 'de huidige psydbologie alleen reeds in verband met betgeen bekend werd over 'd)e erfeli, (kbeid van psycbiscbe eigenschappen, een sprong genomen 'heeft uit de oude structuur en, om er nog slechts één punt aan toe voegen, dat het vele dat empirische en oxperimenteele onderzoekingen over de verhouding van d'e psychische kwaliteiten en de somatische gesteldheden aan bet licht brachten, 'het ook onmogelijk maakt de .4ristoteliBcbe sc'bematiseering oritiekloos te aanvaarden.

•Dis Steen vergete niet, 'dat aobter onze opvatting over het wezen der ziel, dié gegevens der bedendaagsche bio'lo'gie en psychologie ligg'en, die wel degelijk uitermate groote beteekenis beibben.

Dat wij in deze dingen nog niet veel verder zijn, is dan ook slechts in zooverre juist, 'dat het nog moeilijk is om een „einbeitliohe" conceptie te geven. Maar dat ten opzichte van bet feitenmateriaal de laatste 'halve oeuw ons niet ontzaggelijk veel verder beeft gebracht, is zelfs 'door Ds Steen niet te bandbaven. En dit feitenmateriaal beeft wel zooveel invloed, dat onze denk w ij z e totaal anders is geworden sedert voor 16 eeuwen.

J. W.


1) Indien Prof. W. niet meer zegt, schuift hij zijn 20e eeuwsche begrippen onder Apoll-termen. Dies maakt Prof. W. zich schuldig aan termenverwarring. Bij Ap. is de nous pneuma. S. [A]

2) Het is mij een raadsel, hoe Prof. W. zulke geheel onjuiste beweringen lean doen. Prof. W. kan toch weten, dat Aristoteles nog veel invloed heeft en dat door verschillende psychologen ook zijn schema niet zoo ongeschikt wordt gevonden voor onzen tijd! Prof. W. vergelijke b.v. eens wat J. Geyser in Die Seele (1914) schrijft: Een middenstandpunt schijnt de Aristoteliaansche theorie van de Lichaam-Ziel verhouding mij toe. (Het gaat hier over de vraag naar de verhouding en de verbinding van lichaam en ziel.) En even verder: Nu heeft reeds in de oudheid Aristoteles, met geniale scheppingskracht een theorie opgesteld, die uit lichaam en ziel een eenheid maakt enz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's