GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Hypocrieten.

We zullen ook met de vraag, wat hypocrieten zijn, tot de Schrift moeten gaan. En pas als we ons door haar ook hier over hebben laten onderwijzen, zullen we wijs worden over de ambtelijke uitvoering van onze roeping jegens zulken. Indien we van een ongetoetste min of meer gangbare meening uit denken, dan loopen we het gevaar van te gaan knoeien in den ambtelijken dienst en ontrouw te worden bevonden in onze roeping.

Gelukkig ligt over deze belangrijke zaak het antwoord ; in de Schrift voor het grijpen. We hebben hier de om- [standigheid mee, dat ons woord hypocrieten rechtstreeks uit het Grieksch stamt en ook door Christus en Zijn apostelen, als ze Grieksch spraken of schreven, is gebruikt.

Bedoeld Grieksch woord luidt hupokritès.

Het is afgeleid van een werkwoord hupokrinein. Oorspronkelijk beteekent dit (in zijn medialen vorm) antwoorden. In die beteekenis komt het in het Grieksche Nieuwe Testament niet voor; en de eenige plaats in het Grieksche Oude Testament, de Septuaginta of Vertaling der Zeventig, waar het woord in dien zin te vinden is, biedt daar een onzekere lezing. (LXX Job 40 : 2; in de statenvertaling hfdst. 39 : 35.)

De oorspronkelijke beteekenis (antwoorden) is in het Grieksch allengs verdrongen door een gebruikelijker woord van denzelfden stam; terwijl hupokrinein ging aanduiden het tooneel-spelen. Misschien omdat op het tooneel de dialoogvorm, de redewending van vraag en antwoord, gebruikelijk was. Maar dat doet er nu niet toe. Zeker is, dat het woord met zijn afleidingen in het Nieuwe Testament de beteekenis heeft van een rol spelen; zich opzettelijk anders voordoen dan men is ^). Als het niet meer over beroeps- of dilettanten-tooneel-spel gaat, hebben wij in onze taal ter aanduiding van het aannemen van een schijnhouding de woorden huichelen en veinzen, met hun afleidingen. De statenvertaling gebruikt geregeld het laatste van de twee en doet ons lezen van veinzen, geveinsde, veinzing, geveinsdheid, ongeveinsd.

Gaan we nu in het Nieuwe Testament het gebruik van deze woorden na, dan blijkt allereerst, dat ook geloovigen zich kunnen schuldig maken en hebben schuldig gemaakt aan de zonde der hypocrisie, der huichelarij.

Petrus en Barnabas b.v. hebben zich er aan bezondigd. In Antiochië was Petrus aanvankelijk gewoon de maaltijden, waaraan Christenen uit de heidenen deel namen, niet te mijden, hoewel ze naar wettisch joodschen maatstaf ritueel onrein waren, en de judaïstische Christenen er bezwaar tegen hadden. Maar toen er menschen uit Jeruzalem kwamen, die nauwe relaties onderhielden met den eersten Jeruzalemschen „bisschop" Jacobus, en Petrus in die menschen spionnen vermoedde, deed hij het voorkomen alsof hij zeer vroom judaïstisch leefde; hij onttrok zich aan de maaltijden met Christenen uit het heidendom en hield zich apart, uit vrees voor degenen, die uit de besnijdenis waren. En ook de andere Joden veinsden met hem, zoodat ook Barnabas mee afgetrokken werd door hun veinzing. Gal. 2 : 12, 13.

Paulus heeft hem daarover toen onder handen genomen. Het zal bij Petrus wel geleid hebben tot bekeering van deze zonde. Hij waarschuwt in zijn eersten brief uitdrukkelijk de geloovigen tegen dit kwaad van slinksche streken in spreken of handelen, die uit een bedriegelijk gemoed voortkomen. Zoo legt dan af alle kwaadheid en bedrog en geveinsdheid, 1 Petr. 2 : 1. Integendeel moeten de geloovigen hun zielen gereinigd hebben tot ongeveinsde broederlijke liefde, 1 Petr. 1 : 22. Om deze liefde roept Paulus ook meer dan eens in zijn brieven, P.om. 12 : 9, 2 Cor. 6 : 6. Ook prijst Paulus het ongeveinsd geloof, 1 Tim. 1 : 5, 2 Tim. 1 : 5. Geveinsde liefde en geveinsd geloof achten de apostelen dus ook miogelijk. Maar de wijsheid, die van boven is, zoo schrijft Jacobus, die is ten eerste louter, zonder bijbedoelingen, recht op het doel afgaande. En uit dat eerste, dat grondbeginsel volgt dan, dat deze wijsheid den vrede liefheeft, geen overdreven eischen stelt en volgzaam is. Ze brengt barmhartigheid en allerlei andere goede dingen. En ze is niet dubbelhartig en ongeveinsd, niet tweeslachtig en huichelachtig.

In de statenvertaling staat voor wat we aanduidden als dubbelhartig, tweeslachtig; niet partijdig oordeelende. Het door Jacobus gebruikte woord, dat in het Grieksch een woordspeling vormt met ongeveinsd, is op verschillende manieren te vertalen. Maar de 'grondbeteekenis is toch wel, dat het afwijst het twee kanten tegelijk op willen kijken, het twijfelen, het Janus-kopachtige. We zijn een heel eind van de lijn van het schriftuurlijk denken verwijderd, wanneer we die houding de onpartijdige bij uitnemendheid achten. Het is juist het toppunt van partijdigheid, maar dan gelijk die zich pleegt te uiten bij een zwak karakter. De statenvertalers waren er dus niet ver mis mee, toen ze overzetten: niet partijdig oordeelende.

Het veinzen, dat het Nieuwe Testament dus bijzonder in de geloovigen afkeurt, is nader getypeerd als de levenshouding van het accoord; de houding van den slag om den arm, van de reserve uit twijfel of liefdeloosheid of ongeloof. In de geveinsdheid wordt het hart verhinderd zich te geven.

En zoo is de hypocrisie een boos ding in het leven van hen, die door den Heiligen Geest wederomgeboren zijn, en van den Heere een nieuw hart ontvangen hebben.

Maar ze is evenzeer een boos ding in het leven van hen, die een steenen hart hebben. En daarmee komen we op de hypocrisie, gelijk ze vooral door Christus gebrandmerkt is. En ook door Paulus eenmaal. Met het vei-wijt van geveinsdheid heeft Christus zich gewend tegen de levensleer en de levenshouding der Parizeen. Hij heeft het ronduit gezegd: Wacht u voor den zuurdeesem der Farizeën, welke is geveinsdheid. Luk. 12:1.

In drie soorten gevallen blijkt Hij de huichelarij van deze menschen te doorzien. Vooreerst, wanneer ze met een lief gezicht bij Hem aan boord komen en achter hun schijnbaar respect voor Hem. de poging ligt om Hem te laten loopen in een valstrik. Ze komen met de Sadduceën Hem vragen om een teeken uit den hemel. Hij antwoordt: Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden en kunt gij de teekenen der tijden niet onderscheiden? Matth. 16 : 3, vgl. Luk. 12 : 56. Of ze zenden hun discipelen met wat Herodianen op Hem af, om Hem er in te laten loopen met een vraag over de belasting, en verder over de gewenschte politieke houding van den geloovigen Israëliet onder het Romeinsche juk. Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide: Gij geveinsden, wat verzoekt gij mij ? Matth. 22 : 18, 19.

Verder, wanneer ze hun godsdienstplichten vervullen met het noodige de aandacht trekkende kabaal; voor zich laten trompetten, wanneer ze hun aalmoezen geven; op de hoeken der straten gaan staan bidden; en in den vastentijd met een extra bedroefd gezicht zich vertoonen. Dan waarschuwt Christus de Zijnen, om bij hun barmhartigheidoefening en verootmoediging en gebed niet te doen gelijk deze geveinsden, deze hypocrieten. Matth. 6 : 2, 5, 16.

Het scherpst en het uitvoerigst is Christus in het afwijzen der hypocrisie als de typische zonde der Farizeïstische Schriftgeleerdheid, wanneer Hij komt op hun aanpassing van de wet aan de door hen begeerde en gekozen levenspractijk, en als Hij hen ervan moet beschuldigen, dat hun opkomen voor de wetsheiligheid, hoe zeer ze er den mond vol van hebben, niets is dan een gelegenheidsgebaar. Zoo werpt Hij een hunner het: Gij geveinsde voor, wanneer hij in zijn qualiteit van overste der synagoge bezwaren oppert tegen het genezen van een vrouw, die achttien jaar was ziek geweest, op sabbat en in de synagoge. Hypocriet! maakt niet ieder van u zijn os of ezel op sabbat van de kribbe los om ze naar de drinkplaats te leiden? Luk. 13 : 15. En breeder nog gaat Hij op dat kwaad in, wanneer Hij herinnert aan hun geraffineerde methode om het vijfde gebod jegens behoeftige ouders te ontduiken. Dan hebben ze een vrome formule bij de hand: Het is een gave, korban, een wijgeschenk en dus niet meer voor eenig mensch genietbaar, wijl aan God zelf gewijd en aan het maatschappelijk verkeer onttrokken daardoor, — het is een wijgeschenk, zoo wat u, vader of moeder, van mij zou kunnen te nutte komen, m.a w. al wou ik u, naar mijn kinderplicht, nog zoo gi'aag geven, wat ik u geven moet en wat ge broodnoodig hebt, het is juist aan God gewijd. Zoo hebben zij Gods gebod krachteloos gemaakt door hun inzettingen. Gij geveinsden, wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: Dit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver van Mij. Matth. 15 : 7, 8, vgl. Mark. 7 : 6.

En daar heeft Christus de huichelarij wel het scherpst mee geteekend. Hun hart onthouden ze aan God. Hun lippen zijn ijverig in het oplezen van geboden en regels. Maar innerlijk zijn ze aan de wet des Heeren vreemd. Of zooals Hij het later gezegd heeft: Van buiten schijnt gij wel den menschen rechtvaardig, maar van binnen zijt ge vol geveinsdheid en ongerechtigheid. Matth. 23 : 28. Het laatste is nog duidelijker te zeggen. Ze zijn vol van a n o m i a, d.i. wetsverachting, die leeraars der wet. Zoo klinkt in de strafrede tegen de Farizeën telkens het: Wee u, gij geveinsden, Matth. 23 : 13, U, 15, 23, 25, 27, 29, vgl. Luk. 11 : 44. Want het is niets dan huichelarij, wanneer zij bezig zijn zich vroom voor te stellen, terwijl in hun innerlijk de opstandigheid jegens Gods wet blijft voortbestaan. Innerlijk verstomt hun tegenspraak tegen de wet niet. Er is bij hen geen geloovig Amen-zeggen op den wil Gods. Maar dat wordt zorgvuldig naar buiten verborgen gehouden.

Daarom baat het ook zoo bitter weinig, dat de Farizeën zelf in hun onderwijs meermalen en zeer nadrukkelijk zijn opgekomen voor een oprechten levenswandel. Zeker hebben ze dat gedaan. En gelijk Christus vaa de^ geveinsden zegt, dat waar hun deel is, daar weening zal zijn en knersing der tanden, Matth. 24 : 51, hebben ook Farizeesche leeraars gesproken over de hellesmarten der huichelaars. Men kende in de kringen der rabbijnen het gevaar der hypocrisie, en liet de spreuk er rondgaan: „Tien deelen wellust zijn er in de wereld; negen deelen daarvan treft ge in Alexandrië en één deel in de rest der wereld... Tien deelen huichelarij zijn er in de wereld; negen ervan in Jeruzalem, en één deel in het overige der wereld". De man, die in zijn exemplaar dat wou verbeteren of verheimelijken en voor „Jeruzalem" „Babel" schreef, had deze spreuk tevergeefs gelezen. Men sprak onder de rabbijnen van een „schouderfarizeër", dat is er een, die zijn gebodsvervulling op zijn schouder tilt, opdat ieder er getuige van zou kunnen zijn. Er werd ook gespot van „sluip-farizeër"; dat was er een, die den eenen voet dicht naast den anderen zette en langzaam voortschreed, zijn voeten nauwelijks optillend, opdat het publiek toch maar een geweldigen indruk van 's mans gewichtigheid zou krijgen. De Talmud herinnert aan de ark des verbonds, die van binnen en van buiten met goud overtrokken moest zijn. Zoo moet ook de leerling in het groote leerhuis zijn. Zijn

innerlijk en zijn uiterlijk dienen aan elkaar gelijk te zijn^).

Maar Christus zou tot hen, die dergelijke beste pogingen waagden om te ontkomen aan den zuurdesem, het innerlijk doortrokken zijn van hypocrisie bij de Farizeërs, door henzelf en langs hun methode, gezegd hebben: Hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe, dat ik den splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog. Gij geveinsde, werp eerst den balk uit uw oog. Matth. 7 : 4, 5.

Want zoo lang niet door den Heiligen Geest een ander hart gegeven is aan een Farizeër, zoodat hij zijn anomia, zijn innerlijke wetsverachting, zijn vleeschelijk staan tegenover de wet, welke geestelijk is, verliest en herboren wordt tot gehoorzaamheid uit het geloof, is het hem onmogelijk, de hypocrisie te overwinnen. Die Christus verwerpen, al is het met de wet op de lippen, ze veinzen maar rechtvaardig te zijn. Luk. 20 : 20.

Het was evenzeer hypoci'isie op den katheder of op den kansel waartegen Paulus in zijn eersten brief aan Timotheüs waarschuwde. In de laatste tijden zullen sommigen afvallen van het geloof en toch in de kerk trachten op te treden met leer-autoriteit. Deze dwaalleeraars zullen optreden door geveinsdheid der leugensprekers; d.w.z. deze leugenleeraars zullen tooneel-spelen en onder den schijn van echte vroomheid hun dwalingen pogen ingang te verschaffen. 1 Tim. 4 : 2.

Ook bij deze menschen wordt de onwil van het hart gemaskeerd door den schijn.

We kunnen tot deze conclusie komen: met het woord hypocriet-zijn en zijn afleidingen duidt het Nieuwe Testament aan het „zich niet met waren harte tot God bekeeren". En in deze omschrijving kan dan „bekeeren" aanduiden wat we gewoonlijk noemen de dagelijksche bekeering. In dat geval is er tijdelijke hypocrisie, onttrekken van het hart aan God, Zoo was het bij Petrus in Antiochië, en daartegen waarschuwt o.a. Petrus. Maar er is ook een „zich niet met waren harte tot God bekeeren", dat Hem geweigerd wordt door een steenen hart, waarin Zijn Geest niet woont. Zoolang dan de godsdienstige mensch aan God de crisis, het doorwerken van Zijn Woord, het verdoemende en rechtvaardigende Woord, weigert, zoolang is zijn vertoon van godsdienst huichelarij.

In beide gevallen is de ontkoming aan de hypocrisie in het kinderlijk hooren naar het Woord.


1) In de-LXX Job 34:30; 36:13 beteekent hupocrites boosdoener.

2) Over de veroordeeling der huichelarij door de Farizeesche schriftgeleerdheid, die zich trouwens daarbij kon aansluiten aan de letter van het O. T., b.v. Job 8:13: de verwachting des huichelaars zal vergaan, zie men G. Kittel, Die Probleme des palastinischen Spatjudenturas und das Urchristentum, Stuttgart, 1925, bl. 101—104, en Strack-Billerbeck's Komm. aus Talmud enz. Deel I, bl. 921 vv, 937, II, bl. 222, IV, bl. 336 vv.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's