GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reisindrnkken. (II.)

De Oudejaarsavond aan boord.

In Nederland zijn op het oogenblik de duizenden bijeen voor den dienst des Woords, en der gebeden. Misschien zijn er niet veel „gelegenheden", waarbij in déze verbinding ook die laatste woorden onwillekeurig den nadruk krijgen; want èrg vaak Is dat onder ons niet het geval; zelfs in bidstonden denken velen eerst en meest aan de preek, als voornaamste programpunt. Maar de oudejasLrsavond is ook voor hun. besef toch wel een avond van gebed bij uitstek; en een dominee, die doorgaans meer een meditatie dan wel een eigenlijke preek brengt, krijgt op dézen avond het gemakkelijkst absolutie voor dit misdrijf, zelfs van de meest overtuigde tegenstanders er van. Hetgeen dan weer bij hèn het zwalike punt blootlegt.

Hier aan boord evenwel ontbreekt zélfs deze zeer agere meditatiespijze. Terwille van een Sylvester-dansavond is de film, die den vorigen dag des avonds aan de passagiers was vertoond, ditmaal naar den middag verplaatst (alle drie klassen krijgen hun film). Wel zal er morgen een kerkdienst zijn; maar dat is niet zoozeer vanwege den nieuwjaarsdag, als wel vanwege de behoefte aan een Zondagsvulling voor wie ze óók in het stichtelijke protestantsche genre zoekt. Voorts is er in den grooten salon een altaar aanwezig voor misbediening (maar de mis ging niet door, toen ik eens ging zien, wegens gebrek aan belangstelling). Ook is er een altaar ter beschikking gesteld voor anglicaansclu priesters, als die er zijn en zag ik ook een joodschen dienst aangekondigd. Ik heb niet den moed gehad, daar eens te neuzen. Het aantal der bezoekers zou me anders wel geïnteresseerd hebben, nu we zoo heel veel Joden aan boord hebben. Men ziet op onderscheiden tafels , .koshere" menu's, gedrukt, in duitschen tekst, inplaats van de gewone, die engelsch zijn; en, onder ons gezegd, ik heb vanavond jaloersche blikken naar de tafel naast me geworpen. De kosjere maaltijd, die daar geserveerd werd, frankfurter worstjes met zuurkool, is „tóch nog beter". Een blik op het gedrukte menu, steelsgewijs, om niemand van deze verdrukten en verjaagden

te kwetsen, deed me zien, dat de hebreeuwsche letters "lU'D, die doorgaans op dergelijke menu's prijken, en die men ook wel kent van de vensterramen van winkels met joodsche klanten, hier ontbraken. Onze anders goed geoutilleerde scheepsdrukkerij, die ons zelfs trouw een dagblad bezorgt, „The Ocean Express", met scheeps-èn wereldnieuws, schijnt dus niet over hebreeuwsche lettertypen te beschikken: er stond gewoon: kosher. Een bewijs misschien, dat het contingent Joden onder de passagiers in den regel kleiner is dan in de tegenwoordige omstandigheden. Ditmaal vermoedt men dadelijk den invloed van Hitler, en zijn nazi's. Uit tafelgesprekken krijgt men al spoedig dienaangaande volkomen zékerheid. Eén der passagiers vertelde me, dat hij 98 % van zijn bezittingen kwijt was... Wat een rust overigens, op dezen amerikaanschen bodem'vrij utt te mogen spreken.

Ze schamen zich overigens hun afkomst niet, deie kinderen Abrahams. Op dezelfde tafel waar ik het zooeven over had, stond vanmorgen een bus, zoo van den omvang van Verkade's biscuitbussen. Hét etiket, dat naar mijn kant toegekeerd was, bevatte niets dan groote hebreeuwsche letters.

Ze schamen zich niet, deze zonen Abrahams. En z« vallen op, niet zoozeer door hun uiterlijk als wel door hun ongecamoufleerde gewoonten. En meer dan ééns door de waardigheid, waarmee ze hun lot van emigranten dragen. Ik heb dezer dagen vaak gedacht aan de nederlandsche landverhuizers uit de dagen van het zicti weer vrijmakende gereformeerde leven.

Deze Joden zijn verjaagd door een antichristelyto kliek. Zij hebben, gelukkig, wel begrepen, dat het geen „christenen" waren, die hen bestalen en verjoegen. Maar waar is overigens op dezen oudejaarsavond oP dit schip nu eigenlijk de openbaring van het christelp geloof? Er zijn er onder deze Joden ettelijken, die m Amerika een ander vaderland zoeken, een beter, helaaSj dan op onderscheiden punten dat andere gebleken i' te zijn, waarvan zij uitgegaan zijn. Maar waar openbaart zich het christendom op dezen geweldigen stoo-

mer? Kerstklokken van rood papier in de eetzaal, nu ia. Voorts twee tijdschriften: één roomsch orgaan, Columbia", een maandschrift van de „Knights of Columbus", dat zich, vast en zeker ten onrechte, aankondigt als „the largest Catholic Magazine in the World" (24 pagina's); en verder, ik zou haast zeggen: n 31 ü ü r 1 ij k, enkele organen der lieden van de Christian Science. Verder is er niets te beluisteren van de stem van het christelijk geloof.

Oudejaarsavond aan boord... Nu heb ik eigenlijk nog niets verteld van den oudejaarsavond zelf.

Ja, dat is het 'm juist. Wie niet „zichzelven sticht", die krijgt vanavond heusch geen bijstand van anderen. Verkiezing, en verbond, en kerk, en geloof, en wedergeboorte, dat zijn per slot van rekening altijd maar weer g e 1 o o f s - inhouden. Anders niet.

En dat God de Vader is, de almachtige Schepper van hemel en van aarde, dat is niet een soort van .natuurlijke theologie" tegenover de rest der 12 artikelen, die dan tot de „bovennatuurlijke" of „geopenbaarde" zou te rekenen zijn, zooals tegenwoordig sommigen heusch nog ^villen beweren. Och neen, van de twaalf artikelen is elk artikel een geloofsstuk, inhoud van openbaring. Het eerste, van de schepping, en ook het laatste, van de voleiriding dezer wereld. Het is alles geloofsinhoud, geopenbaard van boven. En dé ar aan klemt zich vast wie op oudejaarsavond zich zelf opnieuw bekent: zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven zoo ik niet, zóó ik niet

Nieuwjaarsmorgen aan boord.

Ook vannacht is de klok een uur teruggezet; en dat zal nog een poos zoo doorgaan. Want we varen van Oost naar V/est. Toen dus om 11 uur de Zondagmorgengodsdienstoefening begon, had ieder volop den tijd gehad om uit te slapen. Niettemin waren we niet meer dan zeventien man sterk, beneden nog enkele leden van de bemanning (twee, van wie er één de boekjes had rond te deelen), mitsgaders orgelist, pianist en een paar violisten. De dienst werd geleid door twee elkaar afwisselende hooge personages der bemanning; ze behooren bij de zeventien. Driemaal is er gezongen (aan het slot een hymne, die een gebed was om bewaring van het vaderland, op de wijze van het engelse volkslied), voorts is er gebeden, gelezen over Christus' besnijdenis, en Abraham's geloof, en over het verband tusschen de hem gegeven belofte en de besnijdenis, Rom. 4.

Behalve die dame, die een fauteuil in de eerste rij had ingenomen, en dus niet zoo dadelijk van anderen af kon zien of ze moest staan dan wel zitten, verdenk ik er wel meer van, dat ze van den inhoud van Rom. 4, het hoofdstuk, waaruit voorgelezen werd, niet veel begrepen hebben. Alles bijeen duurde de dienst, muziek incluis, een half uur. Er was niets weekelijks-sentimenteels in, maar ook niets profetisch, 't Was zakelijk. 't Was ook beschaafd. Maar met bekeering had het niets te doen. Hoogstens met de kerstening van een volk, welks kerkregeering lang geleden de teksten bijeengelegd had. Zeventien man. En de boot is stampvol.

Herinneringen aan de „Titanic".

Op de reclame-biljetten der United-States-Lines leest men nog al eens, dat de „Washington" en haar zusterschip de „Manhattan", „the largest, fastet and finest American liners in trans-Atlantic service" zijn, die ooit werden gebouwd. Vijf jaar geleden is het schip voltooid, en het is in één woord een genot er van gebruik te mogen maken. En als men zich dit realiseert, en men is gereformeerd geboren en getogen, dan denkt men onwillekeurig terug aan de dagen van den ondergang ^an de „Titanic", óók zoo'n reuzenschip, dat op een ijsberg gestooten is. Wie onder de ouderen herinnert zich niet wat er destijds in Nederland óók onder het gereformeerde volk over dat ongeval te doen geweest is! Van (destijds) gereformeerde zijde was de toenmalige Kamper dominee G. Wisse op het appèl: een preek, in druk, „tijdwoord" denk ik, over „de Titanic en de Ark". De dagen van Noach, de zondvloed, eten, drinken, trouwen, dansen, geen profetie, en dan de ondergang. Gods vinger in de historie! Wat er van de zijde van de Kersten-groep destijds verschenen is, om van wat alleen maar gesproken werd, nu maar te zwijgen, kan misschien de uitgever Van Tol in Zuid- Eeijerland nog wel opdiepen.

Ik vermoed, dat dergelijke oratorische oorlogswinst, behaald uit een guerilla, die van homiletenzijde God verklaard wordt de menschelijke cultuur verklaard te hebben, in den laatsten tijd onder ons niet meer die goede pers zou hebben, die ze in de dagen van de „Titanic" nog mocht genieten. En ik vermoed ook, dat de oorzaken van dit veranderde aspect verblijdend zijn, in plaats van verontrustend. Wie gaf ons het recht, onze huivering, als ware ze van profetische aangeboren helderziendheid, te canoniseeren? Of naar een vinger Gods te v/ijzen, dien we in den mist waanden ontdekt te hebben, en dien ons ressentiment van cultureelachteraankomers tegen de zorgeloozen, de dansers èn ook groote-schepen-bouwers in één nivelleerend gebaar meenden te mogen laten dreigen? En dat, terwijl openbare zonden tegen de w e t G o d s, die niet in den nevel, doch in leesbaar schrift ons zelf vermaande, soms publiek door ons geschonden werd? Och, ja, we hebben dat allemaal destijds wel gemeend; en van de eenvoudigen, daar onder den preekstoel, zeg ik heelemaal geen kwaad. Maar die lieden in den profetenmantel, die toch wel iets af konden weten van het dogmatisch awaar rubriceerbare mysterie van den „vinger Gods", en die wel wisten, dat zij zelf óók wat graag met een schip vergelijkbaar met de „Titanic" zouden overgestoken zijn, en die wel degelijk tusschen cultuur en misbruik van cultureele scheppingen wisten te ondei'scheiden, die hebben toch wel wat meer te verantwoorden gehad. Een vertraagde cultuurpas is heel wat anders dan een schrede op het smalle pad. En een vertraagde wereldsche film wordt nog geen christelijke. Beter dan parallelen tusschen „Titanic" en ark te trekken, is het, naar Hem te luisteren, die eens gezegd heeft: indien gij u niet bekeert, zult gij desgelijks vergaan. Dat was óók gezegd tegen lieden, die postume horoscopen trokken, en aan den man. brachten, voorzien van het handelsmerk: „de vinger Gods".

Vóórdeaankomst.

Aanhoudende tegenwind heeft de aankomst ruim één dag verlaat. Niet op 5, doch op 6 Jan. hopen we aan te komen, in den avond. De reis was mooi; en misschien heb ik op deze amerikaansche boot meer duitsch dan engelsch hooren spreken. Januari 1939.

K. S.

Over moeiüikheid van juiste teiminologie. (U.)

Met den term auctoritas historiae duidden onze vaderen dus aan, dat God door Zijne opneming in de Heilige Schrift van zondige woorden of daden van duivel, goddeloo^en, struikelende geloovigen, met Goddelijke autoriteit ons waarborgt, dat metterdaad door de ter plaatse genoemde schuldige schepselen aldus is gesproken of gehandeld, gelijk het daar wordt verhaald. En met den term auctoritas normae gaven zij datgene aan, wat God in de Heilige Schrift verder te gelooven of ter zaligheid te gelooven, en ter onderhouding of volbrenging in ons levensgedrag openbaart, bekend maakt en voorschrijft.

Zooals wij kunnen zien, heeft zich hieruit nooit met recht de z.g.n. historische critiek op de Heilige Schrift kunnen ontwikkelen, die op grond van historisch onderzoek wil uitmaken, wat al óf niet als waar in de Heilige Schrift mag worden aangenomen.

Natuurlijk is wel mogelijk, dat men den term auctoritas historiae soms aangegrepen heeft om daar maar wat van te maken en er eigen begrippen aan te verbinden, zonder te vragen, wat er werkelijk mee bedoeld en gezegd werd. Maar dan was dit toch geheel ten onrechte, zooals men ten slotte wel alle termen los maken kan van hunne oorspronkelijke en eigenlijke beteekenis, om er zijne eigene gedachten aan te verbinden. Doch met zulk misbruik behoeven wij niet te rekenen. Deswege wordt niet vereischt, goede termen te vervangen door andere, die mogelijk niet beter zijn.

Dergelijk misbruik heeft in verband kunnen staan met eenen minder juisten term^ dien men ook wel bezigde en bezigt. In plaats van authentia historiae zegt Voetius ook wel authentia historica. En anderen spreken van auctoritas historica of historisch gezag.

Dr H. Bavinck doet het eenen enkelen keer. Dog m.^ I, blz. 485, hoewel hij anders auctoritas historiae schrijft, blz. 475 en 486. En Prof. Dr V. Hepp doet het in zijne over deze quaestie handelende „Credo"-artikelen, 4 Nov. 1938 en volgende nmmers, geregeld.

, Nu is de veiTvisseling van deze termen wel jammer, want zij zijn niet gelijk van beteekenis, en de naam auctoritas historica of historisch gezag kan gemakkelijk misverstand wekken. Het woord historica of historisch karakteriseert het gezag. En daarom kan de term auctoritas historica of historisch gezag opgevat worden, hoewel in dezen geheel ten onrechte en tegen de oorspronkelijke bedoeling, als aangevende eene autoriteit of een gezag, die of dat rust op de historie, en dus door historisch onderzoek uit te zoeken en vast te stellen. Dan zou dit historisch onderzoek natuurlijk ook aan het licht kunnen brengen, dat men ten onrechte aan eenige mededeeling gezag van waarheid toekende. Maar de term auctoritas historiae zegt, waarover die autoriteit gaat, wat zij betreft, n.l. het verhaal eener geschiedenis, en geeft te kennen, dat die geschiedenis door de autoriteit Gods als werkelijk voorgevallen gewaarborgd wordt. Door Zijne opneming ervan in de Heilige Schrift zegt Hij ons met Zijn Goddelijk gezag, dat metterdaad zóó werd gesproken, of aldus werd gehandeld.

Dr H. Bavinck zal den term auctoritas historica helaas, eenen enkelen keer gebezigd hebben om eenige variatie in schrijfwijze aan te brengen. Voetius wist nog niet van „historische critiek" in den lateren zin. En Prof. Hepp schijnt het verschil tusschen de twee termen niet opgemerkt te hebben. De genetief of tweede naamval historiae is breeder van beteekenis dan het bijvoegelijk naamwoord historica of historisch, en geeft minder aanleiding ttt de gedachte, dat hier met historisch onderzoek en met historische critiek gewerkt moest worden om de historiciteit, het geschiedkundig-ware, van eene mededeeling in de Heilige Schrift uit te zoeken.

Prof. Dr V. Hepp oordeelt, dat de term auctoritas historiae, door hem met historisch gezag weergegeven, en de onderscheiding van auctoritas historiae en auctoritas normae, onjuist is, verwerpelijk, en door eene andere vervangen moet worden. In „Credo" van 18 Nov. j.l. schrijft hij: „Ieder zal er, naar ik hoop, nu wel van overtuigd zijn, dat de onderscheiding tusschen historisch en normatief gezag veel tegenstrijdigheden in zich bergt en dat men daarmee vooral na de opkomst van de Schriitcritiek zoo weinig en zooveel van de Schrift als normatief kan aannemen, als hijzelf wil. Men heeft maar iets tot historisch té verklaren — en de heele Schrift is in historischen samenhang gegeven (Zie vervolg op blz. 124.)

— en de normatieve beteekenis van een Schriftdeel valt weg".

Hieruit blijkt, dat Prof. Hepp genoemde onderscheiding afkeurt; dat hij van historisch gezag spreekt; dat hij een nauw verband tusschen de onderscheiding van auctoritas historiae, door hem „historisch gezag" genoemd, en de Schriftcritiek aanneemt; en dat hij meent, dat de onderscheiding of benaming auctoritas historiae aan een ieder zou veroorloven om zoo veel en zoo weinig van de Heilige Schrift als normatief te laten gelden als hij zelf zou willen.

Zooals echter in het begin van dit artikel werd aangewezen, en gelijk uit het vorige artikel duidelijk kan eijn, heerscht er dan misverstand omtrent hetgeen onze vaderen in dezen leerden en schreven. Alle Schriftcritiek in den tegenwoordigen te veroordeelen zin is door wat Voetius als zin van authentia historiae of ook authentia historica aangeeft, volstrekt uitgesloten. De geheele Heilige Schrift, ook in wat dan onder „authentia historiae" valt, heeft Goddelijk gezag, komt tot ons met den eisch van Godswege om het als onfeilbaar waar in historischen zin, d.i. als metterdaad gebeurd, te gelooven, maar niet alles is ons ten voorbeeld en voorschrift om ook aldus te spreken of te doen, noch bevat alles datgene wat wij ter zaligheid gelooven moeten.

S. GREIJDANUS.

Tegenspraak.

Dr A. de Bondt van 's-Gravenhage schreef mij inzake mijn artikel Tweeërlei curatorschap van de vorige week een uitvoerigen verbolgen brief als Ingezonden, die echter om het persoonlijke, en omdat daarin eene oude quaestie met Prof. Schilder, die nu afwezig is, te berde gebracht wordt, en om zijne lengte, moeilijk als zoodanig opgenomen kan worden.

Hij kwam er tegen op, dat ik niet het geheele stuk van Dr van Es had opgenomen. Alsof dat noodig ware, en het niet-overgenomene een ander licht op het wel aangehaalde zou werpen. Dat is echter niet het geval. Daarom was overneming daarvan niet noodig. Het geciteerde is duidelijk en spreekt voor zichzelf.

Verder zegt hij, dat Prof. Dr H. H. Kuyper het „Banner"-artikel niet overnam als Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, en dat Prof. Dr K. Schilder niet in dienst der Theologische School zijne reis naar Amerika maakt.

Maar wat beteekent zulk eene opmerking? Als Prof. Schilder's arbeid in verdenking gebracht wordt, heeft dat vanzelf beteekenis ook voor zijn onderwijs aan de Theologische School, en voor die School zelve, en dat te meer, wanneer een curator van die School dat doet. Voorts zegt hij, dat ik niet zuiver onderscheid, en in mijn artikel de zaken verwar. „Ook Uw opmerking, dat Dr van Es „een uiting van verdenking" tegen Prof. Schilder heeft gelanceerd, is niet juist."

Nu zou het er op aankomen, deze bewering strikt te bewijzen. Maar dat juist laat Dr de Bondt na. Het zeggen, dat de verklaring der Curatoren van dezen zomer niet beteekent, „dat de curatoren nu ook elk woord, dat de hoogleeraren buiten de colleges en de examens spreken, of doen drukken, verstandig of juist vinden"; en de redeneering: „In abstracto is het tóch heel goed denkbaar...", zijn geen argumenten. Zulk zeggen doet hier niet ter zake.

Over deze hoofdquaestie verschilt Dr A. de Bondt blijkbaar van mij in meening. Ik kan hem slechts aanraden, eens goed te lezen, wat Dr van Es in het aangehaalde schrijft en laat doorschemeren.

S. GREIJDANUS.

ISijn antwoord aan Dr W. A. van Es.

Dr W. A. van Es stelde mij den eisch, deze w'eek mijn artikel Tweeërlei curatorschap te herroepen. Ik heb hem teruggeschreven:

„In antwoord op Uwe zooeven door mij ontvangen missive, dd. 17 Jan. j.l., bericht ik U, dat ik bedoeld artikel bereid ben terug te nemen, zoodra niet slechts beweerd, doch duidelijk bewezen wordt, dat de daarin aangehaalde passage uit het „Gereformeerd Kerkblad" van Leeuwarden geene verdenking tegen Prof. Schilder bevat en uit"

S. GREIJDANUS.

De kerken in Synode saamgekomen. (I.)

Het is eene mooie uitdrukking voor een heerlijk beginsel en ideaal: de kerken in Synode saamgekomen. Want het geeft aan, dat de kerken zelve te zamen hare gemeenschappelijke zaken en onderlinge verhoudingen regelen, en wel, dat is de veronderstelling, naar den Woorde Gods.

Daarmede wordt verworpen het pauselijk stelsel van kerkregeering, en het caesareo-papistische en Erastiaansche, dat de overheid de kerk laat overheerschen, en het stelsel van het synodaal bestuur der Hervormde Kerk, en alle ander stelsel, waarbij die kerken door eene niet door Christus ingestelde macht overheerscht worden, of waarbij de geestelijke overheid der kerk niet tot haar recht komt.

De kerk is het lichaam van Christus, en aldus eene geestelijke eenheid, die, zooveel mogelijk, ook zichtbaar haar recht moet erlangen.

Maar de groote vraag is: hoe? Velen zoeken dat in eene zichtbare macht, paus, overheid, synode, die alle kerken moet regeeren. Daarvan wil het Gereformeerde kerkrecht echter niet weten, maar dat verwerpt dergelijke meening als strijdig met Gods Woord.

Dat erkent en handhaaft de eenheid der - kerk als lichaam van Christus, maar stelt, dat dit ééne lichaam van Christus, deze ééne wezenlijke kerk, openbaar wordt in plaatselijk geïnstitueerde kerken, die zelfstandig zijn ten opzichte van elkander, alle in zichzelve alle macht bezitten, die Christus aan Zijne kerk gegeven heeft, maar die noodig hebben en geroepen zijn om zooveel het kan onderlinge gemeenschap te zoeken en te beoefenen, elkander te helpen, gemeenschappelijke zaken te regelen, en dat alles en wat hier meer te noemen mag zijn, op voet van onderlinge gelijkheid en zelfstandigheid.

„Geene kerk zal over andere kerken, geen Dienaar over andere Dienaren, geen Ouderling of Diaken over andere Ouderlingen of Diakenen eenige heerschappij voeren", art. 85 (nieuwe nummering) K.O.

Van eene Verbinding van kerken tot eene geïnstitueerde classicale, provinciale, of landskerk weet het Gereformeerde kerkrecht niet, en wil het niet weten.

De Christelijke Gereformeerde Kerk, die door het Reglement van 1869 zoo iets aanvaard had, heeft later ingezien, dat dit verkeerd was, en dat Reglement doen vervallen. En dat niet alleen ter wille van hare vereeniging met de kerken uit de Doleantie, maar ook omdat zij het op zichzelf niet goed vond. „Onze Synode, ofschoon, ook afgedacht van de vereeniging, tot wijziging van het Reglement van 1869 in genoemden zin besloten hebbende, heeft daarbij toch ook op de vereeniging gelet en zich te meer voor die wijziging verklaard, wijl dan een voornaam struikelblok voor de vereeniging uit den weg werd geruimd", schreven Ds J. van Andel en Dr H. Bavinck, als Voorzitter en Scriba van Deputaten van de Synode der Chr. Geref. Kerk in Sept. 1891; zie Acta der 3e voorl. Syn. V. Neder 1. Geref. kerken te 's-Gravenhage in 1891, blz. 87. Vgl. ook Hand. v. d. Syn. d. Chr. Geref. Kerk, te Leeuwarden, 1891, blz. 64, 68, 72, 82 vv., 93 V.

Voor die vereeniging stelde de voorloopige Synode van Nederd. Geref. Kerken te Leeuwarden in 1890 ten slotte alleen dezen eisch: „Harerzijds stellen zij dus thans geen ander beding, dan dat de vereenigde Kerken de Drie Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerken als accoord van kerkelijk gemeenschap zullen eeren, en dat deze gemeenschap geregeld zal worden naar de beginselen van Gereformeerde Kerkregeering, gelijk die in onze kerkenordening zijn uiteengezet", blz. 63, vgl. blz. 64 en 58. Wat dit laatste betreft, verstond de Synode van Nederd. Geref. Kerken dit zoo, dat „de eenheid, waarvan de Nederduitsche Gereformeerde Kerken leden zullen zijn, niet is eene eenheid, waarvan de samenstellende leden personen, maar zulk eene, waarvan de organische leden plaatselijke kerken zijn, samen verbonden door geen anderen institutairen band dan die van de Dordtsche Kerkenordening", Acta 1892, blz. 101, vgl. blz. 98, art. 59.

Met terugslag hierop hadden Deputaten der Chr. Geref. Kerk geschreven: „Gaarne erkennen wij, dat de Dordsche kerkenordening niet van ééne landskerk spreekt noch daarvoor dienen kan. Zij kent slechts plaatselijke kerken, die klassikaal en synodaal vereenigd zijn. Iets anders wil onze Synode ook niet met de vervanging van het Reglement van '69 door de Dordsche K.O. Maar deze D.K.O. erkent toch ook de eenheid in het innig, • confessioneel en kerkrechtelijk verband der plaatselijke kerken"j Acta d. Syn. v. Nederd. Geref. Kerken, 1891, blz. 87.

Het ééne lichaam van Christus openbaart zich dus institutair in plaatselijke kerken, die als onderling gelijke en zelfstandige kerken met elkander in gemeenschap of verband moeten treden, zonder door die verbinding eene nieuwe institutaire landskerk te vormen. Dat is afgesproken bij de vereeniging van de Nederduitsch Gereformeerde Kerken met de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1892.

Dat is volgens beide de leer van onze kerkenordening. Zoo leert het ook Voetius, die schrijft, dat er door kerkverband alleen maar eene verbinding en bondgenootschap van kerken ontstaat, maar geene bizondere of afzonderlijke kerk, zooals eene plaatselijke kerk dat is, welke laatste kerk heet in eersten, eigenlijken of principiëelen zin. Pol. Ecc 1. ed. Dr F. L. Rutgers, p. 251.

S. GREIJDANUS.

De Groote Cateohismns van Zacharias Uisinns. (XIX.)

191. Wat is het vijfde gebod? Eer uw vader en moeder, opdat gij lang leeft in het land, dat de Heere uw God u geven zal.

192. Wat wordt in dit gebod geboden? Dat alle menschen hun taak, waartoe zij door God geroepen zijn, getrouw zullen vervullen; de kinderen aan hun ouders, de onderdanen aan hun overheden en aan allen, die over hen gesteld zijn, eerbied, liefde, gehoorzaamheid (in alle dingen, die niet door God verboden zijn) en dankbaarheid zullen bewijzen, en in zekere verdragelijke zwakheden van hen geduld zullen oefenen. Dat anderzijds de ouders en allen, die over anderen gesteld zijn, zich zullen inspannen, opdat hun kinderen, en die aan hun bescherming zijn toevertrouwd, godvruchtig en rustig leven mogen.

193. Wat wordt verboden? Alle nalatigheid in onzen plicht; alle verachting van hen, die over ons gesteld zijn; alle ondankbaarheid; ook alle neuswijsheid en gehoorzaamheid, die geveinsd is of met eenig gebod Gods in strijd komt.

194. Waarom voegt God aan dit gebod een belofte toe? Om ons tot de onderhouding er van te lokken, en aan te wijzen, van hoeveel gewicht Hij haar acht, daar de maatschappij zonder haar niet bestaan kan.

195. Verkngt God dan altijd dit leven voor hen, die hun ouders onderdanig zijn? God volbrengt aan ons èn deze èn andere beloften van tijdelijke dingen in zooverre, als Hij weet, dat zij tot onze zaligheid dienen.

196. Wat is het eesde gebod? Gij zult niet doodslaan.

197. Wat wordt door dit gebod verboden? Niet alleen alle kwetsing, die kan worden toegebracht aan ons eigen of aan eens anders leven of lichaam, en. alle persoonlijke wraak, maar ook alle onrechtvaardige toom, haat en begeerte om te kwetsen of zich te wreken, en de aanduiding er van in woorden en gebaren.

198. Wat anderzijds geboden? Dat wij alle menschen als onszelven zullen liefhebben, en zooveel in ons is, hun leven en welzijn zullen beschermen.

199. Zondigt dan de overheid niet, wanneer zij de misdadiger» doodt of met andere straffen treft? Geenszins. Omdat zij een dienares Gods is tot wraak over hem, die gedaan heeft wat kwaad is. Daarentegen zondigt zij zwaar, als zij in dit ambt nalatig is geweest; zoowel omdat zij aan de booze menschen vrijheid laat om te woeden tegen anderen, als omdat, door 't ongestraft laten van misdaden, zij den toom en de straffen Gods over zichzelf en over geheele volkeren haalt.

200. Wat is het zevende gebod? Gij zult niet echtbreken.

201. Wat verbiedt dit gebod? Niet alleen het overspel, maar ook gemeenheid en schaamteloosheid in daden, gebaren, woorden, gedachten en neigingen; en in het algemeen teugelloosheid en alles, waardoor tot ongebondenheid aanleiding kan gegeven worden.

G. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's