GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven VII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven VII

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met plaatsruimte werd deze artikelenreeks even onderbroken. Thans gaan wij verder.

Schreven wij een vorig maal (Ref. 21 Aug.), dat het C.N.V. in een brief aan de Ministers van Sociale Zaken en van Economische Zaken den wensch had kenbaar gemaakt, dat tot de taken van de in te stellen Ondernemingsraden ook zou behooren het beoordeelen van de balans der onderneming en het recht tot het uitbrengen van advies daarover vóór de balans door de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders zou worden vastgesteld, inmiddels heeft men in de dagbladpers, o.a. in TROUW van 9 September j.l. kunnen lezen hoever men zijn wenschen van deze zijde in dit opzicht drijft. Deze ondernemingsraad zal dan volgens het bestuur van het C.N.V. in behandeling moeten nemen, als punt a. van de tot en met f. opklimmende reeks, door de in de onderneining werkzame werknemers naar voren gebrachte wenschen.

Het karakter van deze wenschen wordt in de omschrijving van dit punt niet nader aangegeven. Wat een werknemer maar zal wenschen zal dus besproken dienen te worden. Dat zijn wenschen van C.N.V.'ers, N.V.V.'ers, R.K. arbeiders en E.V.C.'ers, wenschen die nogal uiteenloopend zullen zijn, zoowel wat principe als richting, waarin zij zich bewegen, betreft. Ook van den arbeidenden mensch, die niet geleerd heeft ook zijn wenschen gevangen te geven onder Gods Wet'geldt nu eenmaal: Je mehr er hat, je mehr er 'will, nie schweigen seine Fragen still. (Hoe meer hij heeft, hoe meer hij wil, nooit zwijgen zijn vragen stil).

Ongebreidelde begeerte spreekt voor mijn besef ook uit dien eisch om niet nader aangeduide wenschen in bespreking te brengen, en ligt verder opgesloten in de verklaring van het C.N.V.-bestuur, dat het, aangezien de ondernemingsraden een onderdeel uitmaken van de bedrijfsorganisatie, gewensoht is aan het bedrijfsschap de bevoegdheid te verleenen aan die ondernemingsraden nog andere taken dan' de met name genoemde op te dragen. Welke die taken zijn of kunnen zijn vinden wij in dit persverslag weer niet vermeld. Ook bij dit laatste desideratum willen wij even stilstaan. Volgens deze opvatting van het C.N.V., is dus de ondernemingsraad niet alleen raad van en uit de onderneming, maar bepaald onderdeel van de bedrijfsorganisatie, en als zoodanig zouden hem dan ook nog andere taken wachten.

Hier ligt de greep van de vakorganisatie op den ondernemingsraad via de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, waarin paritaire vertegenwoordiging van werknemers-en werkgeverszijde door de vakbonden wordt begeerd. Die invloed van de vakbonden zal zich ook willen uitstrekken tot de verkiezing van de leden der ondernemingsraden. Wij lezen immers in hetzelfde nummer van Trouw, dat het C.N.V.-bestuur pleit voor een stelsel, waarbij de aanwijzing van de leden der ondernemingsraden zal geschieden door de vakorganisaties, echter met dien verstande, dat de aanwijzing niet zal geschieden door de bestuursinstanties, doch bij geheime stemming in de vergadering van de leden der organisaties. Het is duidelijk, dat men niet wenscht een onderlinge stemming van de leden van het personeel in de onderneming, doch zeer bepaald een stemming van werknemers als organisatiemenschen in vergadering bijeen. Hoe het dan moet met de niet-georganiseerde werknemers, wordt althans op deze plaats niet vermeld. Mogen zij meedoen aan de stemming en zijn zij ook zelf verkiesbaar, of zijn zij bij voorbaat de geboycotten? En mag de E.V.C, ook meestemmen met haar_ menschen ? Overigens komt het mij voor, dat men hier uitsluitend het oog heeft op de fabrieksarbeiders, die doorgaans het - best georganiseerd zijn. Maar de handels-en kantoorbedienden, de technici en het leiding gevende personeel, dat toch ook zal meedoen bij de stemming voor den ondernemingsraad en daarvoor zelf ook verkiesbaar is, is naar bekend in belangrijk mindere mate georganiseerd. Houden die dus een vrije ëtemming?

Dan krijgen 'wij dus deze figuur, dat de eene groep voor denzelfden ondernemingsraad stemt in organisa­ tie-verband en de andere vrij. Wij laten dan verder nog maar rusten de vraag of die leden der vakorganisaties in het verband van hun eigen organisatie zullen stemmen of collectief binnen den kring van de Be4rijfsunie, de dagelijksche werkeenheid van C.N.V., N.V.V. en R.K.A.P., buiten welke de E.V.C, dan weer gehouden zou zijn.

Ieder, die eenigszins kennis draagt van de praktijk weet, dat hier de moeilijkheden direct bij den aanvang al vele zullen zijn.

Men gaat nog verder in zijn eischen. Het C.N.V.bestuur wil, dat de ondernemer moet worden verplicht aan den ondernemingsraad alle gewenschte inlichtingen te verschaffen over den gang van zaken, opdat de leden van dien raad, zooals het heet, in den ruimsten zin op de hoogte zijn van den toestand der onderneming. Als noodzakelijk sluitstuk in dit geheel van verlangens komt dan die reeds vermelde eisch om, vóór vaststelling, inzage en bespreking te verkrijgen van de jaarbalans en verlies-en •winstrekening, voordat deze wordt voorgelegd aan de algemeene vergadering van aandeelhouders. Indien deze redactie volledig is zouden dus ondernemingen, die geen naamloozen vennootschapsvorm aangenomen hebben, niet onder die verplichting vallen. De firma en de commanditaire vennootschap b.v. zouden vrij uitgaan, want daarbij kent men wel firmanten, respectief vennooten, maar geen aandeelhouders met een algemeene vergadering daarvan.

Overigens noteerden - svij, dat de leden van dien ondernemingsraad alles vragen mogen en alles weten mogen en dat die ondernemer verplicht dient te worden dat alles maar te zeggen, en dat alles in den ruimsten zin van het woord, zoo onbegrensd mogelijk.

Het lijkt ons niet ondienstig hier eens nader op in te gaan met een aantal praktische opmerkingen. Zooals reeds eerder opgemerkt praevaleert voor ons de principieele vraag of dit alles rechtmatig is; - wij komen daarop nog nader terug. Doch ook de praktijk mag o.i. hier haar stem verheffen en .dit zal noodzakelijk een besliste stem tegen dit alles moeten zijn.

En dan willen 'wij eerst eens de vraag onder de oogen zien, hoe het er bijstaat met de vereischte kennis bij de arbeidersleden van die toekomstige ondernemingsraden, economische kennis, die toch vereischt is om met kennis van zaken te kunnen oordeelen.

Wij willen-dan maar eens beginnen met de bekwaamheden van den vrijgestelden vakvereenigingsleider. Zooals Dr J. P. P. Dijkhuis m.i. terecht opmerkt in zijn proefschrift over „De Rechtsgrond van het medezeggenschap" met als-ondertitel „Een onderzoek naar de gezagsverhoudingen in de onderneming" (Van Gorcum & Comp. N.V. Assen 1938) is er een groot verschil tusschen de bekwaamheden van dien vrijgestelden vakvereenigingsleider en den in de onderneming werkzamen arbeider, lid van den ondernemingsraad. Dr Dijkhuis schrijft dienaangaande: „Ongetwijfeld zullen ze er zijn, de personen, die leiderseigensohappen bezitten en de energie hebben zich deze kundigheden te verwerven; het zijn degenen, die men ziet opklimmen in het bedrijf, die een plaats vinden in vakvereeniging of politiek", (pag. 158)

Dat zijn dus de besten, die de meeste kennis bezitten of zich die althans het gemakkelijkst eigen kunnen maken. Hoe staat het er nu met hen bij? Volgens het oordeel van prof. dr W. F. de Gaay Fortman, zooals 'wij reeds zagen een warm voorstander van die economische medezeggenschap van arbeiders en van vakbeweging, als zijnde een zaak van rechtvaardigheid die geen uitstel kan dulden, is die toestand niet al te best. Hij schriift toch op blz. 38 van zijn „De arbeider in de nieuwe samenleving" (Uitgeverij Vrij Nederland, Amsterdam 1947) het volgende:

„Tot 1940 heeft de vakbeweging zich 'vrijwel geheel op sociaal terrein bewogen. De nieuwe taak, die niet gering is — ik noem alleen maar quaesties als de prijsvorming, de grondstoffenverdeeling, de vestiging van nieuwe ondernemingen —, zal veel van de kennis en ervaring van haar leiders vergen. Haar kader

is door de oorlog belangrijk gedund. Veel bestuurders Jiebben de pensioengerechtige leeftijd — 60 jaar — reeds bereikt of naderen die dicht. Het is niet mogel ij k, indien ook in de economische kamers der bedrijfsschappen pariteit wordt gewenst, een violdoend aantal geschoolde bestuurders ter beschikking te stelilen voor de dan te bezetten posten. De vakbeweging zal daarom verstandig doen zich op het oogenblik te vergenoegen met een vertegenwoordiging in de economische kamers en de economische scholing van haar leden'en van de bestuurders met kracht ter hand te nemen. Ik ben overtuigd, dat in de practijk bewezen zal worden, dat de arbeiders op de duur in deskundigheid voor de ondernemers niet zullen onderdoen. De ervaring, die in de sociale sector is opgedaan, staat daarvoor borg. Een dergelijke vertegenwoordiging van enkele arbeiders in de economische kamers heeft meer beteekenis dan een geforceerde pariteit, waarbij de arbeiders het doorhet noodgedwongen aanwijzen van ondeskundige krachten practisch tegen de grootere deskundigheid der ondernemers afleggen. (Spatiëering door mij aangebracht, G.)

Terwijl ik thans reeds opmerk en straks nog wel nader zal verantwoorden deel ik dat optimisme van prof. dr de Gaay Fortman ten aanzien van dat toekomstig niet onderdoen van arbeiders voor ondernemers op het punt van economische kermis en deskundigheid allerminst. Wat mij in dit citaat interesseert is dit, dat onomwonden wordt toegegeven dat zelfs bij deze vakvereenigingsbestuurders momenteel de voldoende economische kennis er nog niet is en dat men zelfs voor het aanvsajzen van vertegenwoordigers in het beperktere aantal van bedrijfsschappen tot ondeskundige krachten de toevlucht zou moeten nemen.

Doch wanneer dat nu reeds de situatie is ten aanzien van die m.eest ontwikkelde personen, uit de bedrijven voortgekomen, als vrijgestelde vakvereenigingsleiders, volgens het oordeel van dezen kampvechter voor de beweerde rechten van de vakbonden in dezen, hoe moet het dan wel er bij staan wat betreft de kennis van de arbeiders in de ondernemingen, die straks geroepen zullen worden om lid te zijn van den ondernemingsraad, die immers alles mo^en vragen en alles dienen te weten en die balansen en verlies-en winstrekeningen beoordeelen moeten en daarover praeadvies wenschen uit te brengen, of dit althans moeten gaan doen volgens het C.N.V.-bestuur. Feiteüjk is hiermede die vraag, hoe het er met de economische kennis van de arbeiders in de bedrijven voorstaan moet, op grond van de bovenstaande erkenning van prof. dr de Gaay Fortman, reeds beantwoord. Toch veroorloven wij ons het ijavolgende vrij lange citaat uit het meergenoemde werk van dr J. F P Dijkhuis, omdat de daarin gegeven opmerkingen, die tevens een weerlegging inhouden van het optimisme van prof. dr de Gaay Fortman ten aanzien van die spoedig te verwachten betere economische kennis bij de arbeiders, m.i. in het algem_een juist zijn te achten. Dr Dijkhuis schrijft dan op blz. 157: „Bezitten de arbeiders voldoende kundigheid om door hun medebeslissing de leiding gunstig te beïnvloeden? Zooals de zaken momenteel staan, volgt hierop vrijwel unaniem een ontkennend antwoord. De wet van de arbeidsverdeeling heeft hier zijn werk gedaan. Boven hebben we reeds met enkele woorden op de huidige ontwikkeling van de productie gewezen; zoowel het productie-apparaat zelf als het terrein van werkzaamheid heeft zich enorm uitgebreid, hetgeen leidt tot een specialisatie, ook, en wel in het bijzonder, van de leiding. De arbeiders en het andere personeel van de onderneming zijn niet in staat van hun positie af den productie gang te overzien en daarover een oordeel te vormen. De leiding wordt een eigen functie; — management is becoming a profession, wordt distinct in itself, waarvoor 'n aparte opleiding noodig is. D e z e kennis en bekwaamheid kanbij de arbeiders als totaliteit niet verwacht worden. In Duitschland werd na het tot standkomen van de wet op ondernemingsraden getracht dit gemis aan te vullen. Langdurige scholing zal echter noodzakelijk zijn en de uitslag problematisch. Niet omdat in het algemeen de arbeiders de capaciteit zouden missen, bij een goede opleiding zich dezelfde kennis en bekwaamheid te verwerven als degenen die door het lot in de gelukkige omstandigheid waren deze voorbereiding vanzelf te ontvangen, maar omdat noodzaljelijk deze opleiding gebrekkig moet blijv, en, daar immers de arbeider aan zijn werkkring gebonden is en niet dan als b ij zaak zich op het verwerven van die kundigheden kan toeleggen, wat voor anderen hoofdzaak i s". (Spatiëering van mij, G.)

De R. K. schrijver Dr J. Ph. M. van Campen komt in zijn werk „Onderneming en Rechtsvorm" (Dekker & van de Vegt N.V. — Nijmegen-Utrecht, 1945) feitelijk tot eenzelfde erkenning. Hij schrijft op pag. 127: „Van den anderen kant, wanneer van personee'szijde geen personen beschikbaar zijn, die met eenige kennis van zaken ondememingsvraagstukken kunnen bespre­ ken en rentabiliteit kunnen beoordeelen, is het wellicht noodig, dat van buiten de onderneming iemand, aangewezen door den ondernemingsraad, als vertegenwoordiger van het gezamenlijk personeel toezicht op de bestuurders houdt en met hen contact heeft". Hier zouden dus volgens den gedachtengang van dezen schrijver personen buiten de onderneming tehulp worden geroepen om de medezeggenschap voor de arbeiders te gaan uitoefenen.

Naar wij meenen wettigt het voorgaande volledig onze. conclusie, dat men bij het stellen van den eisch van economische medezeggenschap van den arbeider, de „zeggenschap" in den mond wil leggen van personen, die het „praten" nog moeten leeren en het waarschijnlijk nooit goed zullen leeren. Wij willen ons nu een woord herinneren van prof. de Gaay Fortman, hoewel door hem anders bedoeld, uit zijn meer genoemd werkje „De arbeider in de nieuwe samenleving" (blz. 50): „Bovendien is lang niet alles wat in de bepaalde sector van de maatschappij, die het bedrijfsleven vormt, groeit, goed". Naar onze stellige overtuiging hebben wij bij dezen aldus voorgestanen eisch van economische medezeggenschap voor den arbeider zulk een woekerplant en onkruid op den levensakker voor ons.

P. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven VII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's