GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„ZIET TOE...."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„ZIET TOE...."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziet toe, broeders, dat niet te eeniger tijd in iemand van u zij een boos ongelóovig hart, om af te wijken van den levenden God". Hebr. 3 : 12.

Dfe brief aan de Hebreen is gerieht op de praktijk van het leven des geloofs.

De schrijver zelf noemt dit geschrift een „woord van vermaning" (13 : 22).

Dit geldt trouwens van heel de Schrift.

De Bijbel is geen boek vol raadsels, die ons worden voorgelegd om onze scherpzinnigheid op te beproeven. God komt in zijn Woord tot ons met zijn beloften, opdat wij ze zullen gelooven. En Hij komt tot ons met zijn bevelen, opdat wij die zullen doen. Zeker mag ons door Gods Geest verlicht verstand de wonderen trachten te verstaan, die }n de Schrift alom zich openbaren.

Maar ook dato is ~'het den HEERE er om te doen onzen wil te buigen, onze begeerten te zuiveren, ons hart te neigen tot de vreeze des HEEREN.

Nadat in het eerste hoofdstuk uiteengezet is, dat Christus ver boven de engelen staat, volgt in het begin van hoofdstuk 2 de vermaning, dat wij daarom ons te meer moeten houden aan het Woord van den hoogsten Profeet.

Zoo gaat het nu ook in hoofdstuk 3. Christus is niet alleen verheven boven de engelen, maar Hij is ook meer dan Mozes. Deze behoort tot het huis Gods, maar Christus is de Bouwmeester van het huis des HEEREN.

Mozes was een getrouwe d i e n' a a r in de kerk van de oude bedeeling, maar Christus als de Zoon van , God is de H e e r van zijn kerk.

Mozes diende i n het huis Gods, Christus is gesteld over het huis Gods.

Nu heeft het oude volk naar de stem des HEEREN, die door den dienst van Mozes werd overgebracht, niet geluisterd.

De Israëlieten hebben hun hart verhard bij Massa

en Meriba (Exodus 17 : 1—7). Ze hebben niet geloofd, maar twijfelmoedig ge-, vraagd: s de HEERE in het midden van ons of niet ? (Ex. 17:7).

Dat vond de HEERE zoo erg, dat Hij in zijn toom zwoer, dat ze stellig niet in zijn rust, die Hij beloofd had, zouden ingaan.

Maar als het oude volk zoo zwaar gestraft is wegens z'n ongeloof, hoe erg moet de HEERE het dan wel niet vinden, indien wij ons hart toesluiten voor het Woord van Christus?

In dat verband nu vermaant de brief aan de Hebreen ons als volgt:

Ziet toe, broeders. Weest er op bedacht. Past er toch voor op.

Dat niet in iemand van u zij een boos, ongeloovig hart.

De schrijver zal wel in de eerste plaats bedoelen, dat elk op zichzelf moet acht geven. Ieder moet maar toezien, dat z'n hart niet boos, ongeloovig is.

Velen vinden dat maar een vreemde vermaning.

En ze hebben hun tegenwerpingen klaar: Een mensch kan z'n hart toch niet veranderen. Dat staat toch niet in onze macht om ons hart geloovig of ongeloovig te maken. En ze leggen deze waarschuwing maar naast zich neer.

Maar wie voor het woord des HEEREN beeft gaat toezien.

Als de twijfel aan Gods beloften in z'n hart opkomt gaat hij er tegen strijden. Houdt zichzelf voor, dat de HEERE toch waarachtig is en niet liegt.

Gaat z'n ongeloof als zonde voor God belijden.

En roept tot den HEERE: Ik geloof, help mij in den strijd tegen m'n ongeloof.

Want hij weet, dat een ongeloovig hart een boos hart is.

Een bron van allerlei ongerechtigheid. Een fontein van booze daden.

Want het hart is de bron van ons denken en willen en gevoelen en begeeren.

Uit dat hart komen voort naar het woord van den Heiland: ooze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valsche getuigenissen, lasteringen (Matth. 15 : 19).

Maar als ons hart geloovig op Gods beloften gericht is, dan wordt heel ons leven met alle levensuitingen op God gericht. Als we rijk zijn in God, dan zullen we de wereld verzaken, onze oude natuur dooden en godzalig leven.

„Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens" (Spr. 4 : 23).

V In de tweede plaats zal de schrijver van den brief aan de Hebreen ook wel bedoelen, dat we op elkander toezien. Opdat in geen enkel lid der gemeente zij een ongeloovig, boos hart.

De gemeente is het huis Gods. De geloovigen vormen een groote familie.

De „familia Dei" zegt Calvijn: het gezin Gods.

Maar dan moet het in de gemeente ook als in een gezin toegaan.

Wat is dat voor een gezin, waarvan de leden „als los zand aan elkaar hangen"?

Wat is dat voor een huisgezin, waar men op elkaar niet toeziet?

Wat is dat voor een gemeente, waar de één den ander naar het verderf laat hollen? Zulk een „huis Gods" is op weg een voorportaal van de hel te worden.

Zulk een gemeente wordt erger dan de , , wereld".

Want in de wereld zien de menschen nog wel op elkaar toe.

Als iemand ziet dat een vriend of kennis er - slecht uit gaat zien, dan zegt hij: Wat mankeert er aan? Ben je al naar den dokter geweest? En als hij goeden raad weet dan zal hij dien geven. En vooral familieleden hebben zorg voor elkaar.

Maar zullen leden van het huis Gods dan niet op elkaar toezien, opdat in niemand zij een boos ongeloovig hart?

Dat werk wordt maar al te vaak overgelaten aan

den kerkeraad. Maar als het toezien op elkander in de gemeente niet meer in praktijk wordt gebracht, dan kunnen geen tien predikanten en kerkeraden den afval keeren.

We moesten allen Mattheus 18 er nog maar eens op nalezen.

Ik noemde daar het woord afval. En met recht.

Wïint een boos ongeloovig hart is geneigd „om af te wijken van den levenden God".

Daar staat voor afwijken een woord dat beteekent: zich verwijderen van.

Wijken uit de nabijheid van. Het einde daarvan is: afvallen van den levenden God.

De Hebreen liepen dat gevaar. Dat blijkt uit heel den brief.

Ze waren traag om te hooren (5 : 11). Ze hadden trage handen en slappe knieën (12 : 12). Ze liepen gevaar te verachteren van de genade Gods (12 : 15).

Wat is dat vreeselijk: afvallen van den levenden God.

De Vader van onzen Heere Jezus Christus is geen doode afgod, maar de levende God. Doode afgoden kunnen niet zegenen en niet vloeken.

„Zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen, ook zoo is er geen goed doen bij hen" (Jer. 10:5).

Als de eene afgod teleurstelt kan men rustig een andere kiezen.

Er verandert niets. Een doode afgod kan niet straffen in zijn toom.

Maar anders is het met den levenden God.

Hij doet al wat Hem behaagt, in tegenstelling met de afgoden (Psalm 115).

Als ik in den Bijbel lees van den levenden God moet ik altijd denken aan Jesaja 40, waar de HEERE verkondigd wordt in zijn wonderlijke macht, tegenover een afgod. Zullen we God vergelijken met een afgodsbeeld? dien men maakt van een stuk hout, terwijl een goudsmid wat versierselen aanbrengt?

Neen, we zullen opzien tot Hem, die de hemelen uitspant als een tentdoek en die de Vorsten der aarde te niet maakt en de Rechters der aarde tot ijdelheid maakt. „Heft uw oogen op omhoog en ziet wie deze dingen geschapen heeft; die in getal hun heir voortbrengt, die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is: aar wordt er niet één gemist" (Jes. 40 : 26).

Hem zullen we vreezen. Ja, ook \vij. Want deze vermaning om ons hart te bewaren en om niet af te wijken van den levenden God, geldt heden nog. Er zijn verklaarders die letterlijk beweren, dat deze waarschuwing nu geen zin meer heeft. Zoo konden alleen de Hebreen worden gewaarschuwd tegen terugval tot den oud-testamentischen eeredienst. Mogelijkheid van afwijken van den levenden God zou er nu niet meer zijn.

Ik denk dat we allen maar naar deze waarschuwing moeten luisteren.

Juist omdat ons meer licht geschonken is, is onze verantwoordelijkheid grooter. Juist omdat de HEERE ons zoo groote zaligheid

schenkt, is afwijken van den levenden God zooveel erger. Ik denk niet dat de HEERE ons in zijn Woord tegen onmogelijkheden waarschuwt. Ik vind het een wonderlijke redeneering als men zegt: Hier wordt wel tegen afval gewaarschuwd, maar eigenlijk is afwijken van den levenden God niet mogelijk! Waarschuwt God dan voor niets?

Wonderlijk is ook de volgende redenatie: De geloovigen hebben zich deze waarschuwing niet aan te trekken, zij worden niet bedoeld. Alleen zij, die nog niet tot het geloof kwamen, moeten zich maar laten gezeggen. De ongeloovigen hebben het zich maar aan te trekken.

Maar dan is alle waarschuwing in de lucht gesproken. De geloovigen immers, die zich willen laten gezeggen, hoeven niet te luisteren, want het gaat hun niet aan. En de ongeloovigen, die niet luisteren vidllen, leggen het vanzelf wel naast zich neer.

Laten we maar toezien. Allen en een iegelijk. Op ons zelf. En op onze broeders en zusters. Opdat *e de gevoelige straf van den levenden God mogen ontgaan. En opdat we den zegen van den levenden God mogen deelachtig blijven.

Want in den weg van eenvoudig luisteren naar belofte en vermaning wil de HEERE zijn volk zegenen met vrede en troost.

„Want door de vermaningen wordt de genade medegedeeld; en hoe vaardiger wij ons ambt doen, des te heerlijker vertoont zich ook de weldaad Gods, die in ons werkt en zijn werk gaat dan allerbest voort. Welken God alleen toekomt, zoo vanwege de middelen, als vanwege de zaligmakende vrucht' en kracht daarvan, _alle heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen". (D. L. Hoofdstuk m en IV, 17).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

„ZIET TOE....

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's