GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Het rijke Romeinse leven tentoongesteld 1

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alweer twee jaar geleden, op 5 oktober 1998, is de bekende redacteur van DNK, Hans de Valk, bij M.G. Spiertz in Nijmegen gepromoveerd op deze bundel grondig herziene studies, dertien totaal, voorzien van een instructieve inleiding. Enkele ervan, waaronder de gedegen conclusie met de titel 'Spanningen tussen centrum en periferie', zijn nieuw, andere in een eerdere versie reeds bekend. Van deze zijn er drie in DNK verschenen, zoals noten bij de Inleiding precies vermelden. En met het woord 'precies' hebben wij een karakteristiek voor het hele oeuvre van de auteur, en met name ook voor dit boek in handen. Hij wil precies weten en dan ook nauwkeurig beschrijven wat door zijn handen is gegaan. En dat is heel wat. Een langdurige omgang met allerlei soorten romeinse bescheiden vormt de basis van zijn publicaties.

Wat hieruit resulteert is geen beeldenstorm. Dat zou De Valk allerminst liggen: hij is katholiek gebleven en ruimt de santenkraam beslist niet op. Wat wel gebeurt is in zekere zin veel fundamenteler: hij herziet en herstelt, grondig, naar de bronnen zoals in de stukken neergeslagen. Dat is zijn inzet, en zodoende is hij elke krampachtigheid te boven. Apologetiek is niet meer nodig, zou zelfs storen. Veel werkzamer is de humor waarmee hij het geheel en de details beschouwt en presenteert. Dat maakt het boek als geheel uiterst leesbaar.

Vanuit de Vaticaanse bronnen

Hoe heeft de auteur in dit boek nu de losse voorstudies tot een overtuigend geheel gemaakt? Daarop is het antwoord in principe heel

Prof. dr. F.R.J. Knetsch (Boerhaaveweg 2, 9761 HB Eelde), emeritus-hoogleraar Nederlandse kerkgeschiedenis, inleiding in de theologie en encyclopedie der Godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

simpel, maar in de uitwerking een zwaar en zeer langdurig karwei gebleken. In dit boek wordt namelijk de Nederlandse (kerkgeschiedenis sinds 1815 consequent belicht vanuit de Vaticaanse bronnen. Dat betekent dat vele jaren van studie besteed zijn aan het vinden van nieuw inzicht in doorgaans oude stof. Daarmee wordt Geyls gezegde over geschiedenis als een nimmer eindigend debat in een nieuw licht gezet in die zin dat nieuwe archiefvondsten - opzettelijk opgespoord - tot grondige heroverweging en nieuwe discussie leiden. Dat maakt dit boek tot een mijlpaal. Wie voortaan aan het discours wil deelnemen moet zeker dit boek gelezen en liefst ook zelf wat van deze bronnen gezien hebben.

Een andere vernieuwing in dit boek is de verandering van stof; het is namelijk niet allemaal 'oud', integendeel. Zeker het perspectief is nieuw, wat - sprekend voorbeeld - hierin uitkomt dat het geen eigen hoofdstuk heeft waarmee in 2003 goede sier zou kunnen worden gemaakt voor' 150 jaar kromstaf', integendeel. In paragraaf 3 van het slothoofdstuk, onder de titel: 'Effecten van het optreden van de Heilige Stoel', staat in een korte doch krachtige beoordeling van de keus (in 1853) voor Utrecht als aartsbisschoppelijke zetel (tegenover 's-Hertogenbosch, dat nadrukkelijk in beeld was):

Dat hier sprake was van historische beeldvorming, is moeilijk te ontkennen: zonder Utrecht als aartsbisdom zou de katholieke historiografie niet hardnekkig ruim een eeuw lang over het herstel 2 van de bisschoppelijke hiërarchie hebben kunnen spreken, om op die manier een continuïteit van het katholieke verleden te suggereren die er niet was. Zonder Utrecht zou het zwaartepunt van het katholieke leven elders gelegen hebben.

Daarna wordt getoond dat het nog tijden gekost heeft eer de de spanningen tussen katholieken van boven en van beneden de Moerdijk waren opgelost. De keus voor Utrecht was dus wij s, maar die sloeg op 'instelling der hiërarchie', 3 niet op herstel. Het onbedoelde effect ervan was het ontstaan van een geïntegreerd Nederlands katholicisme, met volle nadruk op Nederlands. Dat is dus de contekst waarin '1853' geplaatst wordt; als een mijlpaal op de weg naar de volledige integratie van het katholieke volksdeel in het Nederlandse leven.

Om die weg naar integratie te tonen was er niet een heel hoofdstuk nodig over '1853', een gebeurtenis waarover trouwens nog steeds

enkele nevels liggen. Wel belangrijk zijn in dit verband enkele hobbels die zich in het Verenigd Koninkrijk van Willem I voordeden en die uiteindelijk die vereniging ten onder deden gaan. Blijkens de Vaticaanse archieven werkten toen reeds processen die in het vervolg uitliepen op de weg tot integratie in het Nederland vanaf Willem II. De blik van Vaticaanse waarnemers moge door schabionen vertroebeld zijn geweest, het waren hun schabionen die de onze kunnen neutraliseren en, naar de hoofdstukken 2-4 overtuigend aantonen, dit ook werkelijk doen. Om die wat ik hierboven kortaf noemde 'Vaticaanse waarnemers' goed te kunnen plaatsen biedt trouwens hoofdstuk 1 eerst de 'kaders'waarin zij geplaatst moeten worden. Staatssecretariaat, congregatie 'de propaganda fide', nuntiatuur en al wat verder vanuit Rome in min of meer duurzaam contact met Nederland stond worden helder beschreven. Daarbij worden verkokering en competentiegeschillen zonder omwegen aangewezen. 'Rome', 'de Heilige Stoel', 'de Curie vormden geenszins het monolitische blok waarvoor vijand en menige vriend deze hielden. Zo zij hier terzijde genoteerd dat een van de dierbaarste gedachten van de Groot-Protestanten omstreeks 1853 een daverend misverstand was: de mening dat de bisschoppen hier als handlangers of zetbazen van de paus geplaatst werden. Een doorlopend thema van het boek is juist te tonen dat de bisschoppen dit niet waren en ook per se niet wilden zijn. Verbonden met de heilige Vader: zeker. Organen van zijn romeinse staven: absoluut niet. Boeiend is juist te zien hoe de geloofstrouw aan de paus voortdurend in contrast staat met de wijze waarop romeinse directieven opgenomen worden - of niet: regelrechte sabotage, bijvoorbeeld door eindeloos uitstellen, kwam voor. 4

Beeld en zelfbeeld

Hoe beeld en zelfbeeld van de paus in de negentiende eeuw, na de vernederingen door Verlichting, Revolutie en Napoleon, evolueerden, komt dan in hoofdstuk 5 aan de orde, dat volgens de auteur, blz. 15, 'in het geheel een centrale plaats inneemt' Het heet dan ook 'Van herder tot koning' en citeert zowel uit Schaepmans Pius-cantate (1871) als uit diens lijkrede op deze Pius IX (1878) om te laten zien hoe Christus' koningschap als attribuut van diens plaatsvervanger - bovendien sedert 1870 óók lijdend als gevangene van het Vaticaan - wordt bezongen. Daaraan is vanuit Nederland een hele inzet voor het behoud van de Kerkelijke Staat voorafgegaan, financieel (zonder veel

bisschoppelijk enthousiasme; hier was ook zoveel nodig!) en personeel: een enorm contingent zouaven trok uit Nederland op ten strijde. 5 Dat deze concentratie op het ambt van de paus het aanzien van de bisschoppen niet ten goede kwam, is evident. Daar kwam nog bij dat zij, in tegenstelling tot Pius' opvolger Leo XIII, conservatief waren en dus ook daarin geen blinkende voorbeelden. Toch hebben zij zich met succes weten te weren tegen romeinse inmenging in hun zaken.

Voor het eenheidsgevoel der Nederlandse katholieken was de stralende opgang van de paus alleen maar voordelig. Steeds sterker voelden zij zich een speciale - ja: voorbeeldige - tak van de wereldkerk. Een eigen tak, wel te verstaan, die dus uitblonk. Dat gevoel werd zeer versterkt door de heiligverklaring van de Gorcumse martelaren in 1867. 6 Tegen de Nederlandse bisschoppen in - als altijd bevreesd voor protestants protest - maar gesterkt door de franciscanen waartoe de meeste der Gorcummers hadden behoord, zette de paus door. Het moesten typisch contra-reformatorische heiligen worden, maar deze pauselijke opzet viel in het (Brielse Maas-) water. In plaats van de beoogde pauselijke helden verschenen er nationale, die de Nederlandse katholieken (precies toen Nuyens het beschreef, voeg ik toe) een eigen verleden gaven!

De vier hoofdstukken die dan volgen behandelen episoden tussen 1898 en 1914. Hoofdstuk 7 gaat over het conflict tussen bisschop Bottemanne en Henri Poels, het achtste over een rapport uit 1902 van de pauselijk zaakgelastigde over de criminaliteit onder de Nederlandse katholieken, het negende over de repercussies van de Borromaeus-encycliek in de Nederlandse politiek en (vooral) ten paleize, het tiende over 'de kardinaal en de ketterjager, het duel tussen (kardinaal) Van Rossum en (de journalist) M.A. Thompson, 1912-1914', waar L.J. Rogier al zo smeuïg over schreef, en dat in dit boek meer van de romeinse kant belicht wordt - zowel afstandelijker als trefzekerder. Tenslotte leveren de stichting van de Nijmeegse Universiteit en 'Italië, het Vaticaan en de NSB', twee onderwerpen uit het interbellum (al had het eerste een veel langere voorgeschiedenis), de stof voor hoofdstuk 11 en 12, waarna dus het reeds vermelde dertiende een zeer goed overzicht-met-conclusies biedt. Kortom, een boek dat eigenlijk, oecumenisch, in ieders kast zou moeten prijken.

Poels en het publicatieverbod

Om nu duidelijk te maken waarom dit werk mij getroffen heeft, wil

ik hier nog enkele overwegingen geven n.a.v. hoofdstuk 7 en hoofdstuk 9. De geschiedenis van Henri Poels was mij uit Rogier bekend; zij heeft mij altijd geïntrigeerd. 7 Van de gekwetste Wilhelmina wist ik niets; mijn lectuur van Fasseur was zover nog niet gevorderd...

Poels dus, de grote sociale voorman, maar ook de niet slechts door één bisschop uitgerangeerde exegeet. Hoofdstuk 7 gaat over de wijze waarop de Haarlemse bisschop Bottemanne - de naam is hier omineus - omsprong met een jonge Limburgse, in Leuven bij Albin van Hoonacker op een dissertatie over de geschiedenis van de Ark des Verbonds gepromoveerde oudtestamenticus. Hem was het professoraat in zijn vakgebied op het grootseminarie te Roermond reeds toegezegd, en in afwachting daarvan doceerde hij aan een opleidingsinstituut voor religieuzen in Antwerpen. Hij had tijd voor publiceren en deed dit in De Katholiek, reeds vóór zijn promotie trouwens. Al eerder was hem namelijk daar de kans geboden 'zich te verdedigen tegen de critiek, door de Leidse exegeet Kosters op een van zijn vroegste publicaties geoefend' . 8 Men late dit even tot zich doordringen: de opvolger van Kuenen die het de moeite waard vindt zijn oordeel te geven over een werkstuk van een jeugdig Leuvenaar. Die moet dus iets te melden gehad hebben!

Poels schreef dus voor De Katholiek, maar reeds het eerste artikel van de geplande serie, 'Belangrijkheid der geschiedenis van Israël', leidde binnen de redactie tot tweedracht, daar de Warmondse oudtestamenticus P.L. Dessens zich er niet mee kon verenigen. Wel werd het geplaatst, maar onder beding dat als het volgende artikel weer problemen zou opleveren, de zaak aan de bisschop van Haarlem zou worden voorgelegd. Dat artikel, 'De oorsprong van den Pentateuch', kwam binnen, werd door Dessens afgewezen en zo kwam Bottemanne aan zet. In een gesprek met Poels verwees hij deze overigens toch weer naar de redactie die een Salomonsoordeel velde: opname maar met de mededeling dat de redactie niet achter alles stond wat het artikel poneerde. Een luider 'neem en lees' had de auteur zich niet kunnen wensen: het artikel werd bij seminaristen en geestelijkheid het gespreksonderwerp van de dag, maar tevens steen des aanstoots. Voor-en tegenstanders lieten zich horen en zo kwam Bottemanne op het idee, een studie-commissie in te stellen tijdens welker onderzoek geen publicaties mochten plaatsvinden. Dit ging niet door; in plaats hiervan zond hij vijf stellingen naar Rome, aan de geschriften van Poels ontleend. Terzijde: een in Rome voor Jansenistisch rigorist

gehouden ordinarius komt met vijf stellingen aandragen 0 Overigens lijkt Dessens de opsteller ervan te zijn geweest: Bottemanne zelf kon nauwelijks meer lezen.

Het snelle antwoord van 'de Propaganda' onderstreepte de wijsheid van het publicatie-verbod en meldde de doorzending van de stellingen aan het Heilig Officie dat al meer klachten over Bijbelstudiën had gekregen. Poels' zaak werd dus algemeen. Maar de stellingen kreeg hij niet te zien, nooit, ondanks zijn verzoek aan Bottemanne.

Om nu alle verdenkingen te ontkrachten - ook de geenszins conservatieve exegeet J.P. van Kasteren s.j. had bij hem een te grote affiniteit met Kuenen gesignaleerd - schreef Poels een brochure van 122 blz., gedateerd 20 maart 1899, en stuurde die ook aan Bottemanne. Dit noch een gesprek in mei mocht iets baten, en daarenboven dreigden in het Heilig Officie, zwaar verdeeld, de stellingen veroordeeld te worden. Wel kwam er een Roermondse benoeming, maar niet tot exegeet: Poels werd kapelaan in Venlo. Edoch, dank zij personeelswisseling ging het Heilig Officie door de wind en zo ontving hij een benoeming tot consultor van de pauselijke Bijbelcommissie. Deze duidelijke rehabilitatie deed bij de Roermondse bisschop geen bel rinkelen; geen nieuwe benoeming volgde. En bij de Haarlemse? Bij hem werd - en het is De Valks verdienste dit precies te hebben opgespoord - zelfs bewust aan de bel getrokken: Bottemanne kreeg uit Rome bericht dat Poels' opvattingen orthodox bevonden waren met de (voorzichtige!) hint dit door te geven aan wie het aanging. Daar is niets van gekomen: noch Poels, noch zijn bisschop Drehmanns heeft er ooit van vernomen. En zo zag Poels geen andere uitweg dan naar Washington D.C. te trekken om daar docent te worden (1903). Maar in 1910 kreeg hij ongevraagd eervol ontslag: het Amerikaanse episcopaat, al onder Leo XIII op de vingers getikt, nam onder Pius X zeker geen risico 9 Ondanks alles bleef Poels ketter.

De Valks conclusie uit dit onderzoek luidt, kort samengevat:1. De bisschop van Haarlem, onbuigzaam, heeft bewust Poels onkundig gelaten van het gunstige oordeel uit Rome en zelfs diens superieur niet ingelicht. 2. Deze, bisschop Drehmanns van Roermond, moet echter onofficieel op de hoogte zijn geweest, doch hij, pas beginnend, moet voor de Haarlemse autocraat gebeefd hebben (Poels zelf was hiervan volstrekt overtuigd). 3. De (conservatieve) prefect van 'de Propaganda Fide' waaronder Nederland nog steeds ressorteerde,

Ledóchowsky, heeft - ter wille van Bottemanne èn zichzelf! - het harde oordeel van het Heilig Officie over Bottemannes optreden, tegenover deze al te sterk afgezwakt. 4. Diens machtspositie binnen het Nederlandse episcopaat moet enorm geweest zijn. 5. Het geval-Poels heeft het exegetisch onderwijs aan de Nederlandse seminaries ongunstig beïnvloed. 6. Het toont daarnaast aan, hoe weinig monolitisch 'de curie' moet worden voorgesteld. 7. Ook toont het, dat tussen de opeenvolgende pontificaten geen al te scherpe grenzen te trekken zijn (het hele treurspel voltrok zich onder Leo XIII). 8. (Als reeds gezegd: ) Poels bleef onder dit alles toch de ketter.

Door dit exposé is het verloop van wat Poels moest doormaken voor mijn gevoel geheel doorzichtig geworden, een compliment voor de onderzoeker. Voorzichtig zet ik toch een vraagteken en wel n.a.v. punt 5, dat eigenlijk buiten het onderzoek is gebleven. Is het hard te maken dat de exegese in seminaries hier te lande vergeleken bij elders achterop is geraakt? Was de exegese van het Oude Testament eigenlijk belangrijk? Zonder dit met zekerheid te kunnen zeggen denk ik van niet. Hier komt nog een ander punt naast: de eerste criticus van het Oude Testament die veel verder ging dan 'tekstkritische exegese' (zoals De Valk, 174, de literair-historische methode met een verkeerde term noemt) was Richard Simon. Deze lanceerde zijn analyse - het Oude Testament staat vol glossen, bijgeschreven door kopiisten - ter bestrijding van het protestantse Schriftbeginsel dat in de Bijbel de enige openbaringsbron vindt. Hij bleef dan ook, ondanks problemen met prelaten, beslist rooms-katholiek. Met zijn boek Histoire critique du Vieux Testament wilde hij n.1. de onmisbaarheid van de traditie, vertegenwoordigd in het levend leergezag, aantonen. 10 De vraag is nu: gold dit argument niet nog sterker na Vaticanum I ? Hoe zat het volgens Poels precies met 'de Bijbel voor de Roomschen'? Juist rond de eeuwwisseling was het hele kritische Bijbelonderzoek een punt waarover stevig gediscussieerd werd. Dat geschiedde in een kring die over kerkmuren, ook die van de Roms Katholieke kerk, heenging. Modernen en orthodoxen stonden overal tegenover elkaar, en bij het vernemen van het lelijks dat Poels is toegevoegd rijst de vraag of hij niet in een overeenkomstige positie stond als de ethischirenischen van het type Wildeboeren Valeton? " Zij zijn voor 'halven' uitgemaakt die teveel aan het modernisme toegaven. Is dit nu niet precies de positie waarin Poels (met andere Rooms Katholieke Bijbelgeleerden) verkeerde? Uiteraard gaat dit onderwerp ver buiten

het kader van de besproken dissertatie. Toch zou juist aan het 'interconfessionele' karakter van de polemiek eens een studie gewijd moeten worden. Wellicht in de school van C. Houtman te Kampen die exegese en historie zo smaakvol bijeenbrengt?

Wilhelmina contra Rome

Ook hoofdstuk 9, over 'Koningin Wilhelmina en de verwikkelingen rond de 'Borromeo-encycliek' van 1910' geeft mij enkele overwegingen in, zij het minder uitvoerig dan dat over Poels. Via Fasseur kan men zich snel een beeld vormen van de feiten. 12 Hoofdstuk 9 haalt breed uit en zet met name de achtergronden van het harde rondschrijven van Pius X neer: de 300ste gedenkdag van de heiligverklaring van Carlo Borromeo, aartsbisschop van Milaan en contra-reformatorisch polemist (1538-1584), moest luister bijgezet worden door in een klap de anti-modernistische en anti-reformatorische 'puntjes op de i te zetten'. Daarbij werden meteen de vorsten die de Reformatie bevorderd hadden gelijkgesteld met degenen van wie Paulus zegt 'welker god is de buik'. 13 Dat viel uiteraard niet goed in Berlijn, maar ook niet in Den Haag. In Duitsland regeerde het Zentrum met de conservatieven, hier de coalitie onder Heemskerk. Dat gaf de liberalen aan beide zijden van de grens hun kans. Maar dat niet alleen: zowel Wilhelm II als Wilhelmina achtten de eer van hun doorluchte voorvaderen aangerand. Het eerste was voldoende om Rome - na aandrang van Duitse kardinalen - er toe te brengen de encycliek niet in Duitsland te doen verbreiden. Maar hier?

De regering trachtte zich aanvankelijk van den domme te houden: het stuk was haar niet ter kennis gebracht en te Rome protesteren kon niet: geen gezantschap (sedert 1870)! Maar Wilhelmina voelde zich - het taaleigen van het stuk lokte dat ook uit - persoonlijk gekrenkt en dat konden juist de katholieke ministers niet ignoreren. Zo ontstond er een komisch rollenspel: de pauselijke zaakgelastigde in Den Haag kreeg van een der ministers een stuk toegespeeld waarin Rome diep zei te betreuren dat er zulke misverstanden konden rijzen. De ijdele maar onervaren zaakgelastigde, menende in de geest zijner lastgevers te handelen, nam het stuk over - om het de volgende dag in de Nederlandse Staatscourant afgedrukt te zien. Hij kon moeilijk aan de romeinse Staatssecretarie melden dat dat niet was afgesproken, verstrikte zich in halve waarheden en moest het veld ruimen; niet te gauw, want anders viel de opzet alsnog in duigen, maar toch.

Die opzet was namelijk geslaagd: minister Kolkman mocht van een dankbare vorstin vernemen hoe goed het excuus gevallen was° Terwijl in Rome toch wel gesist moet zijn, was in Nederland - geheel onbedoeld - het katholieke volksdeel weer een stapje dichter bij de totale integratie gekomen: vóór de eigen vorstin, tegen de curie, mooier kon niet. Zouden sommigen hier (mijn vraag) niet zeer tevreden zijn geweest zijn toen na het overlijden van Pius X staatssecretaris Raffaele Merry del Val 14 viel? Een dieper gaande vraag die deze geschiedenis achterlaat, is: wat bezielt sommigen toch in Rome? Men kan daar toch - zeker met zo'n trots gekoesterde eeuwenoude geschiedenis achter zich - voorspellen dat na zulke uitvallen onvermijdelijk geretireerd moet worden? Andere overwegingen - van hoffelijkheid en zo - blijven dan nog buiten beschouwing. Mij kwam het voor dat de auteur hier wat te sterk uitgaat van 'Tja, zo doen ze nu eenmaal in zulke constellaties in Rome' (en over zijn eigen mening terzake geen grein misverstand laat bestaan). De vraag is echter: zijn er gedurende de periode van het ontwerpen van het stuk - en vergelijkbare - geen stemmen opgegaan en in de stukken te traceren die laten weten: zo kan het niet?

Deze vragen doen niet anders dan mijn grote interesse in de stof van het boek demonstreren en vooral ook mijn vreugde over zijn verschijnen, zijn inhoud en met name over de stijl waarin het geschreven is. Moge de auteur nog veel van zich laten horen.


1. N.a.v. J.P. de Valk, Roomser dan de paus? Studies over de betrekkingen tussen de Heilige Stoel en het Nederlands katholicisme 1815-1940. Valkhof Pers, Nijmegen 1998, 408 blz. ISBN 90 5625 041 8. ƒ 59, 50.

2. Curs. van de auteur, p. 365.

3. Pag. 364, waar over 'bedoelde en onbedoelde gevolgen' wordt gesproken die '... het optreden van Rome in Nederland kon hebben'. Van de 'instelling' van de bisschoppelijke bestuursstructuur (is) het effect op lange termijn groot geweest (curs. K.)

4. Pag. 347-348: Teneinde de macht te breken die pastoors zich tijdens de Republiek over hun parochies aangematigd hadden, ontstond er een 'voorkeur van de bisschoppen voor het aanstellen van afzetbare pastoors in plaats van de kanoniekrechtelijke normale vaste aanstelling na een vergelijkend examen'. Terechtwijzingen vanuit Rome brachten hierin in 50 jaar geen wijziging.

5. Pag. 136: 3.000 op een totaal van 11.000.

6. Pag. 157-172, Hoofdstuk 6: 'Nationale of pauselijke helden'.

7. Vgl. mijn 'Een kerk in gisting', DNK 36 (1992) 76, een excurs over Poels in een passage over de strijd die de Pentateuch-kritiek rond de vorige eeuwwisseling alom opriep. Zie voor Poels bij L.J. Rogier, Katholieke herleving, 's-Gravenhage [1956].384-390, 428-430.

8. Rogier, Herleving, 428. - Het register hiervan verminkt Kosters tot 'prof. Koster'. Over W.H. Kosters, zie C. Houtman, Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme Hl, 227-229 In dit fraaie artikel wordt Poels' promotor Van Hoonacker met ere genoemd als één van Kosters serieuze opponenten, een ongezochte steun voor De Valks stelling dat tegen het eind van de negentiende eeuw de katholieken hun achterstand in de Bijbelstudiën hadden ingelopen.

9. Rogier, Herleving, 430. - Mijn opmerking (zie art., hierboven n.6) dat 'Rogier niet goed raad weet' met dit ontslag, is niet juist, al had er door hem meer verband gelegd kunnen worden met de golf van 'integrisme' onder Pius X.

10. Aldus J. Lindeboom, Geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme I, Huister Heide (U.) 1929, 130. Deze geschiedenis is n.m.m. het minst geslaagde werk van de auteur, door het voortdurend spannen van anders-denkenden voor de eigen kar. Ook Simon zou veel voor het bevrijden van het protestantisme betekend hebben. De omwegen waarlangs komen niet in beeld.

11 . Zie mijn 'Kerk in gisting', 67-69; 75-80 en vgl. Houtman, art. cit. (n. 6 hierboven).

12. Cees Fasseur, Wilhelmina, de jonge koningin, 480-482.

13. Filippenzen 3, 19.

14. Pag. 214 (n. 15): De kardinaal droeg deze ietwat komische namen dank zij een Spaanse vader en een Engelse moeder.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

DNK | 84 Pagina's

Het rijke Romeinse leven tentoongesteld 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

DNK | 84 Pagina's