GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

¶ Jan Mertens, Mijn leven als vakbondsman en politicus, bewerkt door Arie Kuiper. Valkhof Pers, Nijmegen 2004, 359 pp. EUR. 18,00

¶ Jan Jacobs

Deze autobiografie vormt het zeventiende deel in de zogeheten ‘MemoReeks’, waartoe het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen in 1998 het initiatief nam. In deze reeks worden levensverhalen, autobiografieën en memoires opgenomen waarin opmerkelijke maar ook gewone Nederlandse katholieken die opgegroeid zijn vóór of kort ná de Tweede Wereldoorlog, hun ‘geleefde geloof’ vastleggen en voor toekomstige generaties toegankelijk maken. Het betreft in alle geval mannen en vrouwen die te maken hebben gehad met de al dan niet knellende, want verzuilde kaders van de katholieke subsamenleving, maar ook met de gevolgen van de ontzuiling die medio jaren zestig zo abrupt intrad. Het is vaak bijzonder fascinerend te lezen hoe zij die ontzuiling hebben beleefd: voor sommigen was het een ontworsteling, voor anderen een ontworteling; bij weer anderen was het een beleving waarin beide processen samengingen.

Sporen van dat samengaan van met elkaar botsende gevoelens treffen wij ook aan in dit boek, gebaseerd op een omvangrijk manuscript dat tussen 1984 en 1995 werd samengesteld door P.J.J. (Jan) Mertens en nadien werd ingekort en deels ook aangevuld door de journalist Arie Kuiper. Mertens was van juni 1964 tot juni 1973 voorzitter van het Nederlands Katholiek Vakverbond (nkv). In die functie is hij vooral bekend geworden vanwege een toespraak uit oktober 1968, waarin hij de concentratie van economische macht in het Nederlandse bedrijfsleven beschreef als een ‘lijnenspel’ van ongeveer tweehonderd personen die elkaar in allerlei verbanden ontmoetten en daar dan zaken deden (‘de 200 van Mertens’). Aansluitend maakte hij als Staatssecretaris voor Sociale Zaken deel uit van het roemruchte kabinet-Den Uyl (1973-1977). De herinneringen aan deze beide episoden worden in dit boek heel geloofwaardig, maar soms ook wat naïef beschreven. Die naïviteit valt vooral op wanneer Mertens spreekt over zijn optreden als politicus in wat wel eens genoemd is ‘het meest idealistische kabinet van na de Tweede Wereldoorlog’, waarin ‘ego’s’ zaten als Dries van Agt, Ruud Lubbers, Wim Duisenberg, Hans Gruijters en Jaap Boersma om van Den Uyl zelf nog maar te zwijgen. In wezen was Mertens namelijk geen politicus, hij had zelfs een afkeer van het politieke bedrijf. Die afkeer steekt hij in dit levensverhaal niet onder stoelen of banken. Daarom zou hij aan zijn autobiografie zelf waarschijnlijk nooit die titel Mijn leven als vakbondsman en politicus hebben gegeven. Zijn werk voor de katholieke arbeidersbeweging ging bij hem voor alles; daaraan zijn beste krachten geven beschouwde hij als een roeping. Zijn politieke activiteiten waren hieraan volledig ondergeschikt. Daarom spreekt hij in dit ervaringsbericht waarschijnlijk soms ook zo badinerend over de politiek.

Gevormd in de wereld van de katholieke arbei-ders(jeugd)standsorganisaties, manifesteerde Mertens zich binnen de arbeidersbeweging eerder als een doener dan als een denker. Dat verklaart dat zijn herinneringen soms zo feitelijk zijn en weinig analyse bevatten. Vermoedelijk hangt dat ook samen met het feit dat hij zich heel sterk baseert op zijn zakagenda’s die hij steeds zorgvuldig bewaard heeft.

Jan Mertens werd op 14 juli 1916 geboren in Heerlen en overleed op 2 augustus 2000 te Oosterhout. Deze twee plaatsen spelen verder geen rol in deze levensherinneringen. Het is Kuiper, die – zich baserend op mededelingen van Mertens’ dochter en oudste kind Marijke Voorn-Mertens – deze beide plaatsen in een verklarende context zet. Jan Mertens werd geboren in de kraamkliniek van de Vroedvrouwenschool in Heerlen om te voorkomen dat de man die zijn – toen nog ongehuwde – moeder zwanger had gemaakt (dat was een gefortuneerde notaris in Tilburg) zijn reputatie zou verliezen. Zijn moeder trouwde kort daarop met de boerenknecht Janus Mertens uit Dongen, die het ‘voorkind’ van zijn echtgenote wettigde. Een tiental jaren later vertrok deze Janus met de noorderzon en wel met medeneming van het spaarbankboekje dat de zo juist genoemde notaris voor Jan had geopend. Oosterhout was de plaats waar Jan Mertens in 1995 vanwege toenemende dementie in een verzorgingscentrum moest worden opgenomen. Tevoren had hij het grootste deel van zijn leven in Dongen gewoond: eerst tot december 1953 en vervolgens weer vanaf begin 1976. In die tussentijd woonde hij met zijn gezin dat uiteindelijk tien kinderen telde, in de stad Utrecht. Mertens laat via een aantal inkijkjes in zijn huiselijk leven in Dongen en Utrecht duidelijk uitkomen wat zijn vrouw Riet ervoor heeft moeten doen (en laten) opdat hij zijn publieke rol kon spelen.

Het levensverhaal van Jan Mertens is ook het verhaal van het in 1925 opgerichte Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (rkwv) dat in 1941 werd opgeheven en in 1944-1945 werd heropgericht en omgedoopt tot Katholieke Arbeidersbeweging (kab). Tussen 1961 en 1964 werd deze brede katholieke arbeidersbeweging, waarin de katholieke vakorganisaties en standsorganisaties alsmede de verschillende met de beweging verbonden instellingen min of meer harmonisch met elkaar samenwerkten, omgevormd tot Nederlands Katholiek Vakverbond (nkv). Dit fuseerde uiteindelijk in 1982, maar dat was jaren na Mertens’ afscheid, met het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (nvv) tot de Federatie Nederlandse Vakbeweging (fnv). Mertens heeft dit vakbondsverhaal vanuit een autobiografisch perspectief verteld. Daarbij heeft hij zich niet laten verleiden om gebeurtenissen waarin hij een rol speelde, mooier voor te stellen dan ze waren. Het boek vormt daarmee een goede aanvulling op de meer algemene geschiedschrijving van de Nederlandse arbeidersbeweging in een periode waarin de verzorgingsstaat in Nederland steeds meer reliëf kreeg. —

¶ H.J. Kuiper, Om recht en waardigheid. Herinneringen van een katholiek vakbondsman, uitgegeven en ingeleid door Arie Kuiper. Valkhof Pers, Nijmegen 2002, 133 pag. isbn 90 5625 130 9.

EUR. 14,75

¶ Paul E. Werkman

Henk Kuiper (1897-1985), prominent vooroorlogs katholiek vakbondsbestuurder, had dertien kinderen. Eén van hen overtuigde in het midden van de jaren zeventig directeur Jan Roes van het Katholiek Documentatiecentrum ervan dat het levensverhaal van zijn vader de moeite waard was om op de band vast te leggen. Een ander kind, Arie, heeft een kwart eeuw later deze ‘oral history’ bewerkt tot een leesbaar boek, waarin in monoloogvorm het authentieke geluid van de vader is opgetekend. Dat was hem, als oud-hoofdredacteur van het katholieke weekblad De Tijd, ook wel toevertrouwd. De vraag is natuurlijk wel of de interviewer en de bewerker door hun vragen en selectie voldoende gelegenheid hebben geboden voor een kritische terugblik.

Henk Kuiper komt uit dit eigen levensverhaal, gepubliceerd in de Memoreeks, naar voren als iemand die voor niemand bang was. Als hij op bijna twaalfjarige leeftijd in zijn geboorteplaats Loosduinen zijn eerste baantje als ‘koffiejongen’ in de tuinbouw moet gaan zoeken, vraagt en krijgt hij twee gulden loon per week – vijftig cent meer dan gebruikelijk. Het onderhandelen had hij van geen vreemde. Zijn vader, eveneens tuindersknecht, had uit sociale onvrede persoonlijk een plaatselijke vakbond opgericht en weerstond geregeld de toorn van de lokale werkgevers.

Amper 22 jaar oud, trad Henk Kuiper in 1919 in dienst van St. Deusdedit, de landarbeidersbond, waarin vaders bondje inmiddels was opgegaan. Tot 1935 was hij voor deze bond in alle uithoeken van het land onverschrokken actief als propagandist, oprichter van nieuwe afdelingen, cao-onderhandelaar en – als het echt niet anders kon ook – stakingsleider. Dat laatste probeerde hij zo veel mogelijk te vermijden. Bij de katholieke en protestantse bonden was staking geen doel maar laatste redmiddel en had arbitrage de voorkeur; de socialisten waren eerder geneigd het op staking te laten aankomen. Maar volgens Kuiper was het niet moeilijk om staking te beginnen; de kunst was het haar tot een goed einde te brengen. Als het hem uitkwam, schrok hij er niet voor terug daarbij zelfs aartsbisschop H. van de Wetering voor zijn karretje te spannen.

In 1935 trad Kuiper in dienst bij het rk Werkliedenverbond (rkwv). Daar werd hij weldra belast met de bijzondere taak om de hulp aan gevluchte katholieke Joden uit Duitsland te gaan organiseren Aartsbisschop J. de Jong had hem daarvoor zelf aangezocht en het legde de basis voor hun vertrouwensrelatie. Dankzij Kuipers inventiviteit en vasthoudendheid – het kostte hem moeite bisschoppen te overtuigen van de noodzaak van de vluchtelingencollecte ’Actie voor God’ – vonden honderden Duitse Joden een veilig heenkomen naar Brazilië.

Op 25 juli 1941 werden het rkwv en het cnv onder nationaal-socialistische leiding geplaatst. Het nvv was dat al een jaar eerder overkomen. Tot dusverre werd in de geschiedschrijving over deze ‘gelijkschakeling’ aangenomen – Arie Kuiper vestigt daar in een stijlbreuk met citaten uit het werk van L. de Jong ook de aandacht op – dat alle bestuurders van rkwv en cnv, misschien bang, maar desondanks kloek en moedig ‘neen’ zeiden, toen ze door de nationaal-socialisten gesommeerd werden op hun post te blijven. Uit Kuipers herinneringen blijkt hoe bij zijn collega J.A. Schutte de angst wel degelijk overheerste, maar dat deze ‘gered’ werd door ontslag door de nieuwe bewindvoerders.

Met een relaas van Kuiper over zijn kortstondige internering in St. Michielsgestel en zijn rol bij de bevrijding van een gearresteerde verzetsman, eindigt het boek nogal abrupt in het jaar 1942. De hele voorbereiding van bevrijding, de wederopbouw, het lidmaatschap van de Eerste Kamer en de ser, de ruim twaalf jaar directie van de Sociale Verzekeringsbank, zijn werk voor Radboudstichting, het hoogste bestuursorgaan van de Katholiek Universiteit Nijmegen, en na zijn pensionering in 1962 zijn aandeel in de katholieke ouderenbond, blijven onbesproken. Dat is jammer, want ook daarover heeft Kuiper ongetwijfeld het nodige te zeggen gehad.

Egodocumenten blinken doorgaans niet uit door zelfkritiek. Daar vormen de memoires van Henk Kuiper geen uitzondering op. Alle herinneringen die hij ophaalt tenderen naar – vaak moeizaam bevochten – succes voor hemzelf. Er is geen enkele reden om aan het waarheidsgehalte van deze boeiende herinneringen te twijfelen. Maar de kritische reflectie op de eigen rol ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de terugblikken op de katholieke vakbeweging waarin hij opereerde. Verweven als zijn eigen leven en emancipatie was met die beweging, was zijn neiging om daar spontaan kritisch op te reflecteren niet erg groot. Wat ook opvalt is dat Henk Kuiper in dit boekje vrijwel nergens vraagtekens plaatst bij noodzaak van verzuilde vakbeweging. In dat opzicht was hij geheel en al een kind van zijn tijd, waarin het gescheiden optrekken normaal was en de emancipatie van het katholieke volksdeel zwaarder woog dan klassenbelangen.

In het voorwoord en de inleiding leggen de interviewer en de bewerker in heel bescheiden mate verantwoording af voor hun vragen en selectie en nemen ze wat ruimte voor een kritische terugblik. Een enkel voorbeeld moge duidelijk maken dat Henk Kuiper wel degelijk ook kritisch naar zijn eigen verleden keek. Na de gelijkschakeling vertoonde rkwv-voorzitter A.C. de Bruijn nog geruime tijd trekken van ‘Deutschfreundlichkeit’, en met merkwaardige vasthoudendheid lanceerde hij in 1942 eenheidsplannen, die de Duitsers in de kaart leken te spelen maar Nederlandse collega’s als E. Kupers (nvv) en W. de Jong (cnv) in grote verlegenheid en zelfs groot gevaar brachten. Uit historisch onderzoek is inmiddels bekend dat Kuiper mordicus tegen De Bruijns optreden was, maar onvoldoende gewicht in de schaal kon leggen om de autoritaire De Bruijn van zijn eigengereide optreden af te houden. Tegenover Marinus Ruppert, zijn cnv-collega uit de landarbeiderstijd, vroeg hij zich eens af of De Bruijn ‘krankjorem‘ was geworden.

Deze kanttekening laat onverlet dat Om recht en waarheid (de titel verwijst overigens naar een geruchtmakend rapport Om waarheid en recht uit 1926, waarin het rkwv de vloer aanveegde met asociale katholieke werkgevers in vooral het zuiden van het land) een onderhoudend en plezierig leesbaar boek is, dat vanuit het perspectief van deze ene, markante vakbondsman niet alleen kennis en inzicht biedt over personen en ontwikkelingen in de katholieke vakbeweging uit de eerste helft van de vorige eeuw, maar mutatis mutandis het verhaal vertelt van ervaringen en belevingen van veel collega-tijdgenoten bij andere vakbonden, ook die uit andere zuilen. —

¶ Maarten van der Linde, Het visioen van Eijkman. Dr. J. Eijkman, de Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen en de vernieuwing van Nederland 1892-1945. Passage Reeks 22. Verloren, Hilversum 2003. 457 pp. isbn 90 6550 764 7. EUR. 30,00.

¶ Gert van Klinken

De Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen (amvj) ontstond in 1918 uit twee protestantse voorgangers: de uit het Réveil stammende jeugdorganisatie Excelsior en de in 1909 opgerichte interconfessionele Amsterdamsche Jonge Mannen Vereeniging (amjv). Niet de oprichter, maar in het Interbellum wel dé personificatie van het amvj was de Amsterdammer Johan (roepnaam: Jo) Eijkman (1892-1945). Over diens gedachtegoed (‘het visioen’) is nu een lijvig boek verschenen van de hand van Maarten van der Linde, die eerder promoveerde op de geschiedenis van Kerk en Wereld. Van der Linde karakteriseert zijn boek als een biografie, met daarin opgenomen de geschiedenis van de amjv tot het jaar van Eijkmans dood.

Wat Van der Linde over zijn onderwerp boven water heeft weten te krijgen is imponerend. Zijn werk verdient des te meer respect omdat het vooroorlogse amjv-archief verloren is gegaan en op het moment van schrijven de voornaamste dramatis personae al overleden waren. Het heeft Van der Linde er niet van weerhouden om intensief bronnenonderzoek te verrichten en ook nog eens gesprekken te voeren met meer dan honderd personen. De geschiedenis van de amjv roept dan ook allerlei boeiende vragen op. Hoe valt te verklaren dat deze organisatie nadrukkelijk uitging van protestants-christelijke idealen, maar zich verzette tegen de meest karakteristieke uitwerking daarvan in het Interbellum, namelijk de verzuiling? Waarom keek de amjv zoveel positiever tegen lichaamscultuur en sport aan dan de gemiddelde Nederlandse protestant? Zelfs Olympisch zwemkampioen Johnny Weismuller (Tarzan) trok zijn baantjes in het zwembad van het amjv-gebouw aan het Leidse bosje. Zoals de naam al aanduidt was de karaktervorming in het amjv aanvankelijk voor jonge mannen bedoeld. Toetreding van jonge vrouwen verliep niet zonder strubbelingen. Vanwaar die beperking in een organisatie die zo nadrukkelijk uit was op het doorbreken van hokjesgeest?

Op dergelijke vragen geeft Van der Linde heldere antwoorden, daarbij geholpen door het feit dat weliswaar niet het archief maar wel talrijke publicaties uit de kring van de amjv bewaard zijn gebleven. Het grote belang van de theologie van Karl Barth komt daarbij duidelijk uit. Merkwaardig genoeg blijven de contouren van Eijkman zelf aanmerkelijk vager dan die van ‘zijn’ amjv. Hoe kwam deze zoon van een liberale docent Engels aan zijn belangstelling voor het protestantisme? Vader Eijkman was nauwelijks kerkelijk of politiek geïnteresseerd, leefde voor zijn werk en gezin. De zoon deed daarentegen met 17 jaar belijdenis in de hervormde Nieuwe Kerk, om vervolgens theologie te gaan studeren in het ‘bezadigd-kritisch orthodoxe’ Utrecht. Waar kwamen die opmerkelijke keuzen vandaan? Na het voltooien van de studie werd Eijkman niet predikant, maar adjunct-directeur van een christelijk jongensinternaat en secretaris voor het jongens- en zomerkampwerk van de kort daarvoor opgerichte amjv. Hij was en bleef een gelovig mens. Mede onder invloed van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (ncsv) ontwikkelde hij echter een uitgesproken hekel aan een ‘conventioneel’ christendom en het daarmee geassocieerde ‘onfrisse geteem’. In de kring van ncsv en amjv was deze ambivalentie jegens het vaderlandse calvinisme niet uitzonderlijk. Maar de meeste leden waren in een traditioneel orthodox-protestants milieu geboren (al dan niet tot hun spijt), terwijl Eijkman dat juist geheel uit eigen vrije wil had opgezocht! Even opvallend is dat uitgerekend hij al in 1940 zo’n duidelijk geluid liet horen tegen de Duitse bezetter. ‘Zijn’ amjv had, ondanks nauwe betrokkenheid bij de crisisbestrijding en een uitgesproken belangstelling voor het sociale vraagstuk, altijd zoveel mogelijk vermeden om een politiek standpunt in te nemen. Waarom nu dan wél?

Hier kan de deugd van de bronnenonderzoeker een ondeugd worden. Van der Linde heeft een schat aan gegevens over Eijkman opgedolven. Hij lijkt daar zó in opgegaan te zijn, dat hij de feiten toestaat hun eigen verhaal te vertellen. Juist op cruciale momenten in het leven van een gebiografeerde laten die feiten het echter afweten. Dan behoeft de interpretatie van een mensenleven het verlossende woord van de biograaf, die plausibel weet te maken wat in de bronnen niet te vinden is. Het lijkt erop dat Van der Linde in dit opzicht te bescheiden is gebleven. Feitelijke grondigheid vormt de kracht én de zwakte van het betoog. De mens Eijkman blijft schuilgaan achter zijn visioen – wat overigens in overeenstemming is met de titel van het boek. De lezer blijft zitten met de vraag of zó veel gegevens toch niet tot een krachtiger interpretatie hadden kunnen leiden. Laat niemand echter nalaten van dit boek te genieten. Het is tot in de puntjes verzorgd uitgegeven en prachtig geïllustreerd. Er komen opmerkelijke karakteristieken in voor van personen als Hendrik Kraemer en Nico Stufkens. Naast het eigenlijke onderwerp levert Het visioen van Eijkman ook nog eens een waardevolle bijdrage aan de geschiedenis van Amsterdam in de eerste helft van de twintigste eeuw. —

¶ Rineke van der Woerdt, Werken zolang het dag is. Jacqueline Cornélie van Andel-Rutgers (1874-1951), gereformeerd zendelinge in Midden-Java. Kok, Kampen 2004. 415 blz. isbn 90-435-0820-9. EUR. 39,90.

¶ Derk Jansen

‘’Vader, ik heb’s lange begeven: God dank, die boek is volschreven’’. Deze verzuchting van de twaalfde-eeuwse auteur van De reis van Sinte Brandaan kan ook Rineke van der Woerdt geslaakt hebben in de maand december van het jaar 2003. Een jarenlange speurtocht naar leven en werk van Jacqueline van Andel was ten einde en had geresulteerd in een boek van ruim 400 bladzijden, inclusief een rijk notenapparaat. Het eerste hoofdstuk geeft een biografie van de hoofdpersoon; het daaraanvolgende behandelt haar werk op het vlak van de Bijbel- en lectuurverspreiding in het Inlandse onderwijs. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van het zendingswerk onder vrouwen in Midden-Java, waarbij vooral de houding van de diverse – gereformeerde – zendende kerken en de Generale Deputaten jegens het vrouwenzendingswerk worden belicht. Ook de plaats van de vrouw in de Javaanse christelijke gemeenten krijgt de nodige aandacht. In hoofdstuk 4 wordt de zendingsarbeid onder Javaanse vrouwen in Solo beschreven. Het dan volgende is bijzonder interessant, omdat we hier een schets vinden van haar theologische ontwikkeling, die zal uitlopen op een eigen zendingstheologie. Hoofdstuk 6 tenslotte geeft de samenvatting en de conclusies. Ondanks het feit, dat deze studie wijd uitwaaiert over de diverse gebieden van de gereformeerde zending op Midden-Java is Jacqueline van Andel – terecht – de centrale figuur. Zij leverde daar gedurende een halve eeuw een grote bijdrage aan de zendingsactiviteiten van de gkn. Als enige gereformeerde vrouw hield zij zich bezig met alle facetten van de zendingsarbeid en mede hierdoor werd zij een pionier die de weg baande voor andere vrouwen. Zij was ook ‘de enige gereformeerde vrouw uit de periode voor de Tweede Wereldoorlog die zich met de theologische onderbouwing van de gereformeerde zending en in het bijzonder met de verhouding islam-christendom heeft beziggehouden’. Daartoe trachtte zij haar eigen gereformeerde spiritualiteit te verbinden met de Midden-Javaanse religiositeit en de context daarvan. Met voorbijgaan van de invloed van de islam richtte zij zich op het animisme en het hindoeïsme. Oude verhalen over een verlosser als Ratu Adil verbond zij met de verlossing in en door Jezus Christus; de ‘sporen van waarheid’ die zij in die religies meende te ontdekken trachtte ze in te bedden in het Evangelie.Van Andel verzette op Midden-Java ontzaglijk veel werk. Dat kon ook door haar krachtige persoonlijkheid die haar echtgenoot, de bekende dr. Huibert Anthonie van Andel, overschaduwde. Illustratief is hetgeen hierover in het notenapparaat (bv. 169 en 188) wordt vermeld. Tijdens vergaderingen die hij voorzat, souffleerde zij haar echtgenoot, en ‘Wie Dr. Van Andel wilde spreken, moest eerst Mevr. Van Andel passeren’. Dit notenapparaat is niet alleen illustratief maar, ik merkte het reeds op, ook rijk en uitdagend. Diverse zoals 224 over de (betekenis van) de theosofie – een belangrijke tegenstander van de zending – en 941, over de Javaanse mystiek, vragen een nadere uitwerking. Van der Woerdt heeft veel informatie boven water gehaald over een uitermate boeiende persoonlijkheid, die in haar eentje een soort emancipatiebeweging was; dat bij Van Andel soms ook minder zuivere motieven meespeelden heeft de auteur niet verzwegen. —

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

DNK | 74 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

DNK | 74 Pagina's