GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Trouw in het ambt.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Trouw in het ambt.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoewel overgangen van de eene Kerk naar de andere gewoonlijk meer voorkomen bij gemeenteleden dan bij predikanten, heeft de historie ook van onze Kerken wel getoond, dat dit laatste daarom toch nog niet tot de onmogelijkheden behoort. Reeds meer dan eenmaal is het voorgekomen, dat predikanten, hetzij uit de Hervonr.de Kerk, hetzij uit de Christelijke Gereformeerde Kerk, tot inzicht kwamen, dat het standpunt, waarop hun Kerk staat, niet juist was, en daarom begeerden tot de Gereformeerde Kerken over te gaan. Vroeger is dit een enkele maal voorgekomen bij predikanten in de Hervormde Kerk, in den laatsten tijd hoert men dit meer van predikanten uit de Christelijke Gereformeerde Kerk. Vooral het besluit van de jongste Sj'node, dat zulk een predikant, na behoorlijk colloquium docturn voor de classis te hebben afgelegd, beroepbaar in onze Kerken verklaard kan. worden, schijnt oorzaak geweest te zijn, dat, gelijk de pers dezer dagen meldde, rneer dan één predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk er over denkt dezen weg te volgen.

Nu kuiTnen we op zichzelf natuurlijk niet anders dan onze blijdschap er over uitspreken, dat ook in de Christelijke Gereformeerde Kerk bij meer dan één predikant de oogen schijnen open te gaan voor het zondige van een scheiding, die noch in Gods Woord noch in de Belijdenis eenigen grond vindt en veeleer door beide veroordeeld wordt. Er is in heel de Kerkhistorie ons geen tweede voorbeeld bekend van een schisma, dat op zoo lichtvaardige gronden is geschied als de afscheiding van dit Christelijk Gereformeerde Kerkgenootschap van de Gereformeerde Kerken. Toch willen we hierop thans niet dieper ingaan; het is een zonde, die tot het verleden behoort en waarvoor een jongere generatie natuiirlijk niet aansprakelijk kan worden gesteld, 'daar ze niet door eigen wilsdaad tot die scheiding hebben meegewerkt, maar in deze eenmaal bestaande Kerk zijn geboren of door de wilsdaad van hunne ouders daarin zijn overgebr3.cht en opgevoed. Veeleer dient het gewaardeerd, wanneer zij zich hebben weten te ontworstelen aan den invloed, die van zulk een separatistischen kring altoos uitgaat; dat ze, trots de vele valsche beschuldigingen, die in dezen kring tegen onze Gereformeerde Kerken worden rondverteld, uit eigen oogen hebben leèren zien, en zoo tot de overtuiging zijn gekomen, dat de Gereformeerde Kerken wel degelijk trouw zijn gebleven aan de Belijdenis, en het daarom, naar luid onzer belijdenis, schuldige plicht is van elk Gereformeerde om zich bij deze Kerken te voegen.

Zelfs het bezwaar, dat de theologische opleiding, die de predikanten der Christelijke Gereformeerde Kerk aaïi hun Theologische School genoten hebben, volstrekt niet op één hoogte staat met de opleiding die onze predikanten te Amsterdam of te Kampen ontvangen hebben, achten we wel ernstig, maar het mag, wanneer men te doen heeft rnet een daad van oprechte overtuiging, toch geen onoverkomelijke hinderpaal wezen. Wel zullen onze Classen natuurlijk bij het colloquium doctum hebben toe te zien, dat dit geen bloote formaliteit worde en dat niet de hand worde gelicht met de wetenschappelijke eischen, die in onze Kerken voor de bediening des Woords gesteld worden. Anders zou de verleiding wel eens groot kunnen worden voor zwakkere geesten, die tegen de lastige studiën aan onze scholen en de strenge examens onzer Kerken opzien, om eerst aan de Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk hun opleiding te zoeken, daarna enkele jaren in deze Kerk predikant te worden en dan door de achterdeur van het colloquium doctum onze Kerken binnen te komen. Men weet hoe dit vroeger meermalen geschied is met predikanten die geen academisch onderwijs hadden genoten, daarom in de Hervormde Kerk geen predikant konden worden, maar dan een poos naar België gingen bij de Zendingskerk en aldus als ïbuitenlandsche predikanten«, na een colloquium doctum het predikambt in de Hervormde Kerk verkregen. Een repetitie van zulke toestanden zou in onze Kerken allerminst wenschelijk zijn. En evenzeer" zullen onze classen bij dit colloquium doctum natuurlijk onderzoek hebben te doen, of de geheel onjuiste beschouwing van de verbondsleer, die in de Christelijke Gereformeerde Kerk den toon aangeeft, door deze predikanten als een dwaling wordt erkend, want anders zou, wat winste scheen, wel eens het paard van Troje kunnen blijken, waardoor allerlei twist en verdeeldheid in onze Kerken zou worden binnengebracht. Een uitdrukkelijke verklaring, dat zulk een predikant instemt met de beslissing, die de Utrechtschc Synode in zake de leergeschillen gaf, was wellicht de beste weg, om dit gevaar te voorkomen.

Ernstiger echter dan deze beide bezwaren, is voor ons de vraag, die we bespreken geheel afgedacht van het geval, dat op de Haagsche Synode ter sprake kwam, of zulk een overgang van een predikant, die zijn ambt neerlegt in zijn eigen Kerk, om als predikant in onze Kerk te worden toegelaten, zonder dat hij vooraf alles in' het werk heeft gesteld, om zijne gemeente met hem mede te doen gaan, wel de geordende en door God gewilde weg is. Nieuw is dit vraagstuk niet, want diezelfde vraag is ook

in de dagen der Reformatie meermalen aan de orde gesteld geworden, wanneer ambtsdragers in de Roomsche Kerk, hetzij priesters of bisschoppen, tot inzicht kwamen van de gebreken dier Kerk en nu vroegen aan onze Reformatoren, hoe ze te handelen hadden.

Het antwoord daarop nu is nooit geweest, dat ze dan hun ambt in de Roomsche Kerk hadden neer te leggen, om daarna persoonlijk zich bij de Gereformeerde Kerken aan .te melden en daar opnieuw in het ambt gesteld te worden. De eisch was, dat ze in het hun toébetrouwde ambt zouden handelen naar Gods Woord, de kudde, waarover ze als herders gesteld waren, zouden onderwijzen; en eerst wanneer dit onmogelijk bleek, of ze door de Roomsche hiërarchie uit hun ambt ontzet werden, vrij waren an hunne conscientie om hun ambt in die gemeente neer te leggen en naar het ambt in een andere Kerk om te zien.

De grondgedachte waarvan onze Reformatoren hierbij uitgingen, was, dat het ambt in de Roomsche Kerk, hoe gebrekkig de roeping tot dit ambt ook zijn mocht en hoeveel in de rechtspositie die de Roomsche Kerk aan dit ambt toekent, ook met de Schrift in strijd was, toch een wettig ambt was, wijl het een ambt was, dat niet door de Kerk, maar door Christus hun was verleend. Vandaar dat ze dit ambt ook niet eigenmachtig mochten neerleggen en nog veel minder de geloovigen, waarover ze gesteld waren, in de steek mochten laten, maar dat het hun roeping was deze geloovigen te onderwijzen in Gods Woord, wat ook hun roeping en plicht was, teneinde, indien mogelijk, heel de gemeente met hen uit te leiden. Een goed herder verlaat de kudde niet, omdat hij tot veel beter inzicht is gekomen, maar zorgt, dat de kudde met hem medegaat.

Ditzelfde nu geldt ook en zelfs nog in veel sterkere mate van de predikanten in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook zij hebben hun ambt niet van den Kerke-' J raad of van de gemeente, maar, gelijk ze bij hun bevestiging verklaard hebben. van God ontvangen. Anders zouden ze geen ambtsdragers zijn en als gewone ledematen moeten overgaan. Komen ze nu tot inzicht, dat de Kerk, waarin ze dienen, op een verkeerd standpunt staat, en meenen ze daarom, dat het hun roeping is zich bij de Gereformeerde Kerken te voegen, dan blijft toch altoos hun verantwoordelijkheid bestaan voor de kudde, die hun door Christus is toebetrouwd. Ze mogen daarom dit ambt niet zoo maar neerleggen, want dat zou een verzaking van hun roeping wezen, maar ze hebben eerst alle pogingen in het werk te stellen, om door onderwijzing en voorlichting de gemeente, die ze dienen, op den rechten weg te leiden. Zelfs bepaalt deze roeping zich volstrekt niet alleen tot hun eigen gemeente, maar waar ze in verband staan met heel een groep van Kerken, hebben ze ook de roeping en plicht, bij deze Kerken aan te dringen, om haar zondig en gedeeld leven op te geven. En eerst wanneer al deze pogingen mislukken, en het blijkt, dat noch bij hun gemeente noch bij die andere Kerken gehoor voor hun vermaan te vinden is, dan hebben ze de vrijheid om het ambt in deze Kerk neer te leggen en zich persoonlijk aan te sluiten bij die Kerk, die naar hun overtuiging de ware Gereformeerde Kerk is.

Juist omdat deze regel van onze Reformatoren voor zulke gevallen gegeven, in onze tijden schier geheel vergeten is en ­men het bijna overal als van zelf sprekend beschouwt, dat wie tot een andere overtuiging komt, zijn ambt zoo maar neerlegt en naar een andere Kerk overgaat, meenden we, dat wel goed was, op deze beginselen van het Gereformeerde Kerkrecht nog eens den nadruk te leggen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Trouw in het ambt.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's