GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Ds. G. WISSE. DE DOOD EN HET HIERNAMAALS Leiden. Buurman & de Kier. 1918.

II.

Ik kom thans tot de laatste 10 hoofdstukkeD. Hun titels zijn: EEUWIGE STRAF, Hos is DE LEVENSVORM AAN DE OVERZIJDE? A AN DE OVER­ ZIJDE KENNIS VAN DE DINGEN HIER? OVEE HET WEDERZIEN EN HERKENNEN HIERNAMAALS, SPIRITISME, DE EEUWIGE RAMPZALIGHEID. DE EEUWIGE GELUKZALIGHEID, DE WEDEROPSTANDING, DE VERNIEUWDE SCHEPPING en ZIJT GIJ VOOR DE AFREIS GEREED?

Ook nu weer zal ik samenvattiog van den inhcud verbinden met wat ik op den inhoud mocht hebben aan te merken.

Boven het eerste van de laatste tien hoofdstukken alzoo, wijl het boek er 18 heeft, het 9e., staat: EEUWIGE STRAF.

De inhoud van dit 9e hoofdstuk zou zeker duidelijker in het opschrift zijn-uitgekomen indien er boven stond: «Voorwaardelijke onsterfelijkheid? ! De geachte Schrijver is zich blijkbaar later van dit gemis aau duidelijkheid bewust geworden, want in de INHOUDSOPGAVE vind ik IX VOORWAARDELIJKE ONSTERFELIJKHEID? (of Is DE STBAF EEUWIG? ).

Daarmee zijn wij er.

Het gaat toch in dit hoofdstuk tegen de leer der »conditioneele onsterfelijkheidc of m.a.w. dat een mensch blijft voortleven onder beding' dat hij > bekeerde sterft. Is aan dit beding niet voldaan, dan wordt hij, volgens deze leer, vroeg of laat vernietigd.

Deze leer, in den nieuweren tijd door den Amerikaan Ch. F. RUSSELL weer voorgedragen en ook ten onzent verkondigd, zoekt haar steunpunt in de barnihartigheid Gods.

’n Gevoels-3.xg\rca^xiX dat, zooals WISSE terec opmerkt, > met een zuiver redelijk rechtsbegripc geen rekening houdt.

Maar bovendien is deze leer een dwaalleer, wijl zij vlak in strijd is, zooals dan ook wordt aangetoond, met duidelijke uitspraken der Schrift als Daniël 12:2 en Math. 25:46.

Het ware wellicht niet ondienstig geweest ook nog te verwijzen naar wat onze H. C. op vraag XI antwoordt.

En als WISSE het op p. 88 in dit hoofdstuk over het begrip leeuwigheidc heeft, zou het, ter verdieping van dat begrip, voor velen zijner lezers, zeker niet ondienstig zijn geweest indien hij even gewezen had op het verschil tusschen i€vaAtloosf. en »i)«iind!g< . Op de eindeloos voonloopende rechte hjn of de islechte» en op de in haar aanvangspunt terugkeeren de gebogene of de »warec oneindigheid, waarvan de cirkel het zinnebeeld is. Op de onzaligheid van het eindetoöj vergeefsche begeeren en de zaligheid der ^«eindige bevrediging.

Ik weet, dat mijn vriend WISSE deze dingen weet.

Maar waarom ze dan ook hier niet gezegd? Er is eeuwigheid en eeuwigheid.

Ea tegenover de eeuwigheid der zaligheid zou de eeuwigheid der onzaJigheid, die, naar Schrift en Belijdenis, den onbekeerde wacht, des te scherper zijn uitgekomen.

Met dit al staan er in dit hoofdstuk, waarin enkel wordt aangetoond, dat den onbekeerde geen vernietiging., maar eindelooze onzaligheid wacht, aangrijpende gedachten te lezen.

Volgen drie hoofdstukken — 10, 11 en 12 — die, wijl zij gaan over het kennen in het hiernamaals, weer zijn slam te nemen.

Uit de gegevens der Schrift tracht de Schrijver af te leiden wat de ivormc of het > hoe< van het ilevenc en dan bepaald van het ibewustzijnc na het sterven en tot de opstanding, zoo bij de onzaligen a!s de zaligen zal zijn (h. 10).

Daarbij bedient hij zich va^i den sleutel der analogie.

Mêe op grond van het f eft, dat de Schrift den bewustzijnstoestand der gestorvenen vaak met dien der slapenden vergeUjkt, ziet hij een analogie of overeenkomst tusschen hün bewustzijnstoestand ia het hiernamaals en öas > nachtbewustzijn€ hier.

Terecht ziet WISSE echter, dat, wanneer men met de gegevens der Schrift te rade gaat, het punt van overeenkomst of het derde der vergehjking hier niet z*' in wat men bij ons «nachtbewustzijnc onderscheidt als »diepslaap.«

Bewustzijn, iweetc hebben van wat in ons eigen wezen omgaat, is niet de ziel, maar is een toestand van de ziel. Zoolang nu ziel en lichaam vereenigd zijn, hebben wij, heeft ons /^, in den diep-slaap, geen weet althans niet van wat in ons eigen lichaam omgaat, iets wat de schrijver had kunnen verduidelijken aan Gen. 2:21. Of wij, of ons /A, dan toch nog »weetc heeft van zichzelf en van wat in de ziel omgaat, zou ik niet zoo kras durven verzekeren als WISSE het hier doet. .Dan, hoe dit zij, uit de gegevens der Schrift is wel met zekerheid af te leiden, dat zielen der gestorvenen niei zullen verkeeren in een toestand van bewusteloosheid. Zonder teksten als, eenerzijds Opet.b. 14:11 en anderzijds Openb. 6 : 9 te noemen, verwijst hij na? j die gegevens wanneer hij op bl. 92 schrijft: gt; De verlorenen hebben geen rust, dag noch nacht*, en de gezaligden riepen van onder het altaar: zij zingen*. Goed ben ik het dan ook weer met den schrijver eens, dat de leer van den »zieleslaapc of der PSYCHOPANNUCHIE, een woord waarïn •bsyche (ziel), pan (al of geheel) en nux (nacht) zit, reeds door KALVIJN bestreden, als onschrifluurlijk moet afgewezen.

Dat nochtans de Schrift den bewustzijnstoestand der gestorvenen vóór de opstanding, vaak met dien van slapenden vergelijkt en daarbij dus doet denken aan ons > nachtbewustzijn* tegenover ons tdagbewustzijn», kan dan ook niet anders worden verstaan, dan, zooals. Ds. WISSE het ook doet, dat er een punt van overeenkomst, een derde van vergelijking is tusschen den »vorm« of het > hoe< van het bewustzijn der zielen in den > staat der afgescheidenheidc en den > vorm* of het > hoe* van ons bewustzijn in den droom.

In ons droomen toch, als de poorten der zinhen gesloten zijn, hebben wij, heeft ons > ik* »weet* van wat in onze ziel omgaat, zij het dan ook niet in die mate of met dien graad van helderheid, als wanneer de vorm van ons bewustzijn zich weer gewijzigd heeft tot het > dagbewustzijn< na het ontwaken.

En daaruit valt, zooals de auteur, zonder zich wassen vleugelen der bespiegeling aan te schieten, ook doet, afteleiden, dat er bij den bewustzijnstoestand in het hiernamaals even als in bij den bewustzijnstoestand waarin wij, als wij droomen, in het heden verkeeren, wel besef van duur^ maar niet van tijd is ; herinnering aan wat in het heden doorleefd is; beleving van wat daa zal worden doorleefd.

Toch geldt ook hier, dat gelijkheid nog geen eenzelvigheid is. Imms-rs, en WISSE zal dit wel toestemmen, bij den bewustzijnsvorm in het hiernamaals zal niét als bij den bewustzijnsvorm in öas droomen Aiirr, het willen zijn uitgeschakeld ; niet daar, gelijk hier »'n onbestuurde gedachtengangï wezen.

Treffend is aan het slot van dit hoofdstuk de opmerking over de vormwijziging van het bewustzijn bij JAÏSUS' dochtertje, NAÏN'S jongeling en LAZARUS ra hun opwekking door Christus, in verband met hun niets-mededeelen van wat zij tusschen hun sterven en die opwekking hadden beleefd. Het was er toch mee, zegt hij met zooveel woorden, als wanneer wij in ons wakend bewustzijn alle • herinnering missen aan de belevingen van ons droomend bewustzijn. Met dit 10e hoofdstuk heeft de schrijver zich den weg gebaand tot de twee andere hoofdstukken. Tot hoofdstuk 11, waatTn hij een antwoord tracht te vinden op de vraag naar het, in den staat der afgescheidenheid, kennen van het gebeuren in déze wereld.

Op grond van bezonnen en bezonken exegese der desbetreffende teksten besluit hij dan, dat er enkel bij de gezaligden zulk kennen is en dan nog alléén, hetzij door wat men > helderziendheid* zou kunnen noemen, hetzij door mededeeling van de engelen of van Christus zelf, omtrent de dingen, die hier op aarde in betrekking staan tot Gods Kerk (h. 11.).

En in denzelfden weg komt hij dan in hoofdstuk 12 tot het resultaat, dat er in het hiernamaals zoo tusschen de onzaligen als tusschen de zaligen wel een wederkeerig herkennen is, maar dat de aardsche verhoudingen waarin zij tot elkander hebben gestaan, zooals die van echtgenooten, ouders en kinderen, dan afgedaan hebben.

Volgt, als No. 13, het: SPIRITISME.

Niet zoo vreemd als het oppervlakkig wel lijkt, want Ds. WISSE beantwoordt daarin de vraag: »is er tusschen gestorvenen en nog levenden eenige betrekking mogelijk? .* Deze ht vraag toch is, sedert in de tweede helft der vorige eeuw het geloof aan „spoken* weer opleefde, zeker up-to-date.

De schrijver, die, onder ons, specialist is in bestrijding zoowel van JNIEUWE-THEOSOPHIE* als van SPIRITISME, beantwoordt de hierboven gestelde vraag ontkennend.

Ik ga daarin geheel met hem mee.

En al denk ik omtrent > satanische invloeden* bij het spokengeloof ook anders dan hij, toch acht ik, al was het alleen maar ter voorkoming van vaak op krankzinnigheid uitloopende bewustzijns-ontreddering, de lezing van dit hoofdstuk niet waardeloos.

De twee hoofdstukken 14 en 15: EEUWIGE RAMPZALIGHIED en EEUWIGE GELUKZALIGHEID neem ik weer zamen.

Dat over de eeuwige rampzaligheid sluit aan bij dat over: EEUWIGE STRAF (h. 9). Werd daarin op grond van de Schrift aangetoond, dat er eeuwige straf is, hier wat die eeuwige straf zal zijn.

De bekende begripsbepaling van istraf": »kwaad des lijdens wegens kwaad van doening", ware hier te vermelden niet overbodig geweest.

De Schrijver zet voorop, dat de Schrift ons omtrent de eeuwige rampzaligheid der verlorenen »weinig in bijzonderheden inlicht", en ook, dat waar zij spreekt van > vuur, vlam, worm en duisternis", dit figuurhjk dient te worden verstaan, omdat de ziel, tusschen sterven en opstanding, haar lichaana mist. Maar dan wijst hij ook op de tintzettende werkelijkheid waar deze en andere beeldspraak op heen duidt. Op de Godverlatenheid, het ervaren van Zijn toorn, de beschuldiging der consciëatie en het samenzijn met duivelen en hun mede-verlorenen. En terecht wijst Ds. WISSE er tevens op, dat meer dan vaak geschiedt, de prediking der > verdoemenis" of der «eeuwige rampzaligheid" gehoord moet worden naast die > der eeuwige gelukzaligheid”.

Van de laatste zegt hij (h. IS), dat ook hier > de leer der Schrift veelal beeldspraak is, maar een beeldspraak die de gedachte wekt aan schoonheid, reinheid, vreugde en zaligheid. Aan verlost zijn van pijn en smart; van lijden en rouw; aan gemeenschap met en genieting in God en Christus, aan 'het samenzijn met heüige engelen en ontzondigde mede-gezaligden.

In hoofdstuk 16: WEDEROPSTANDING zet de schrijver voorop, dat in den »staat der afgescheidenheid" de toestand, zoo der verlorene in de hel, als der Dehoudene zielen in den hemel een voorloopige, een nog niet voltooide is. E=rsi in de wederopstanding des lichaams aanvaarden beiden met ziel èn lichaam hun eeuwigen staat. Die opstanding zal tot stand worden gebracht door Christus bij zijn wederkomst ten oordeel. Terecht wordt hier opgemerkt, dat de Schrift ons wel leert dat er een opstanding der verlorenen is, maar toch inzonderheid handelt over de opstanding der geloovigen en waarvoor dan 1 Cor. 15 het klassieke hoofdstuk is.

Op grond van deze en andere gegevens der Schrift besluit onze schrijver, dat er in strikten zin geen opstanding des vleesches, maar des lichaams zal zijn ; geen schepping van een nieuw lichaam, maar herschepping van het aardsche lichaam uit zijn, in de kracht des Heiligen Geestes bewaarde, levenskiem ; geen natuurlijk, maar een «geestelijk" lichaam, niet uit «geest" bestaand, maar aan andere wetten onderworpen, doch ook zóó, dat het, evenals ons aardsche lichaam, dat aangelegd was op de verbijzondering, onzer door God geschapen ziel, de verbijzonderingen in geslacht, naturel, en karakter zal vertoonen ; en dus herkenbaar wezen.

Aan het slot de treffende vergelijking met de «steenkool* als hek «natuurlijk* en den «diamant" als het vtrheerhjkt «opstandingslichaam.«

Hoofdstuk 17 zet de «vernieuwde schepping" in verband met het als profeten God en ZIJD werken kennen •, als priesters Hem dienen; als koningen met Christus heerschen in Gods wedergeboiene wereld, waarin al Zijn verkorenen in gelukzaligheid gelijk, in heerhjkheid onderscheiden zullen wezen.

Het boek eindigt met de ernstige tot zelfbeproeving stemmende vraag aan den lezer: «Zijt gij voor de afreis bereid? " (h. 18.) *

Ds. WISSE heeft met dit zijn jongste boek te schrijven een voortreffelijk werk verricht.

Hij heeft er ons blikken in de openbaring omtrent^dood en hiernamaals mee doen slaan, ons zoo coodig om, bij het «gedenk te leven" het «gedenk te sterven" niet te vergeten.

Men koope en leze het tot eigen opbouwing en vertroosting.

Men koope en geve het ter lezing aan die van «eeuwigheidsgedachten* vervulden, welke aan hun kerkgeloof reeds ontzonken, aan het Schriftgeloof dreigen te ontzinken.

Maar ook geve men het ter lezing aan die van «eeuwigheidsgedachten" vervulden, welke bij hun «God-zoeken" zoo dwalen, wijl zij meenen Hem te vinden buiten en zonder die Schrift waarin de eenig-Waarachtige aan de zoekenden Zichzelf en wat hun wacht in den dood en het hiernamaals, bekend maakt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's