GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Polemiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Polemiek.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In mijn vorig artikel heb ik getracht de beschuldigingen te ontkennem die door Ds Eapteya ; ln „Het Gereformeerd (Kerkblad voor Drente en Overijsel" geuit waren tegen mijn artikel: de mentaliteit van den evangelist. Dit was echter nog miaar een voorpostengevecht. In het Klerkblad van 1 !; Vpril is Ds Kapteyn overgegaan tot een front-aanval op de evangelisatie in het algemjeen. Wat er ook minder duidelijk moge zijn in zijne beschouwingen, het schijnt klaar als de dag, dat hij van de evangelisatie niets moet hebben. Hoewel een vijand van dikke woorden, gebruikt hij ontzaggelijk-zwaarwichtige ar-

gumenten. Hij loopt niet ftiet h, et snoeinajes om t^en wilde loot te knotten, niaar zweetend zwaait hij de zware zeis om, alles glad ai te maaien, kon htet zijn met één suizenden slag. Hopr slechts:

„En hier komt gi] dus aan het Evangelisatievraag-„stufc, waaromtrent zich opvattingen vastzetten en „voor een deel reeds vastgezet hebben, die o.i. „in strijd zijii met 'Gods Woord en die dreigen op „igroote schade niit te loopen voor de gem.eente, van „Christus en voor de wereld niet minder "

Drie zware beschuldigingen worden nier rustig op een rijtje gezet:

de evangelisatie (naar tegenwoordige opvatting) is in strijd met Gods Woord; is een gevaar voor de kerk'; is' een gevaar voor de wereld.

Ja, D's iKiapteyn vindt het noodig zijn requisitoir in eenigszins anderen vorm' nog eens te herhalen in het slot van zijn' artikel:

„En deze opvatting leidt tot vertroebeling van de „wezenlijke verhouding van kerk en wereld en van „het rechte inzicht van plaats en taak van de kerk „ten opzichte van „die buiten zijn". En dus tot „schade van kerk en wereld heide."

Allereerst breng ik gaarne aan Ds Kapteyn oen woord van waardeering. Ik stel de rondheid op prijs, waarnlede hij deze dingen uitspreekt. Bij het strijden voor de evangelisatie 'stuit men helaas zoo vaak op ondergrondsche tegenwerking, bedekte toespelingen en dubbelzinnige antwoorden, dat zulk een openlijke tegenstand waardeering verdient. Wij moeten weten, wat wij aan elkander hebhen.

In de tweede plaats gevoel ik iets van deernis voor hem'. Hij plaatst zieh in een zeer moeilijke positie, Hij is als Maurits, die aan het strand van Nieuwpoort zijn schepen zee deed kiezen, om' te overwinnen of te sterven. Zoo baseert D's K'apteyn alles op één worp. Want als hij zijn drieledige, zware beschuldiging niet behoorlijk kan bewijzen, heeft hij zichzelf ernstig geschaad. Wie als Dienaar des vVoords in een Eérkblad zulke inderdaad hoogst ernstige stellingen poneert, mioet daar al zeer deugdelijke gronden voor hebben. 't 'Kon wel .eens xijn, dat het Ds Kapteyn verging als een maaier, wiens zeis óver de grashalnlen heen in zijn eigen vleesch terecht kwamj. Ik wil nu eens nagaan op welke gewichtige motieven deze drieledige aanklacht is opgetrokken.

De geachte schrijver heeft zijn stof ondergebracht in drie korte artikeltjes. Het eerste heeft als opschrift: „Kerk en Wereld". Daarin wordt de volgende gedachtengang gevolgd.

„Christus vergadert Zijii kerk uit de geheelè wereld. Hij; heeft aan 'Zijne apostelen opgedragen: „Onderwijst alle volken". Nu wordt niet de geheele wereld tot God bekeerd. Ook waar schij'nbaar geheele volken gekerstend wtoen, treedt toch weer de afval in. De kerk is tegenover de w'ereld - altijd in de Iminderheid. Evenals in den eersten Christentijd is ook mi de ttelij'dende gemeente omringd van de massa, die zonder God en Christus daarhenen leeft en als de heidenen van alle tijden, leett uit en voor de aarde." '

Verkort maar zakelijk is in dit resumé des schrijvers gedachtengang weergegeven. Tot zoover kan ieder aan deze voorstelling adhaesie betuigen. Juist in het feit, dat niet de geheele wereld bekeerd wordt, ligt de drangreden tot evangelisatie. Bij de leer der algemeene verzoening valt de prikkel tot evangelisatie weg. Als alles toch eindelijk terecht komt en allen eenmaal in één schuitje komen, wie zal dan niet gelaten dien tijd afwachten. Wetende den schrik des Heeren, bewegen wij de menschen tot het geloof. Deze aanhef is eerder mlotief vóór dan wel tégen de evangelisatie. Maar dan gaat Dis Kapteyn aldus verder:

„Dit is het onderscheid tusschen de oude heiden-„wereld, in het midden van welke de eerste Christe-„lijke Kerk leefde en het moderne heidendom', „dat thans de gemeente omringt, dat tóen die men-„schen nog niet bekend waren geweest met het „Evangelie, terwijl thans de ontkerstende massa „afvallig is geworden en den Christus heeft ver-„worpen."

Wij zouden hierbij aan Ds /Klapteyn willen vragen, verliest gij niet het verschil tusschen zuivere en onzuivere prediking uit het oog? Dat een volk in cultureelen zin ^gekerstend is, is nog niet het bewijs, dat het de zuivere prediking van den Christus heeft gehQord. Zijn niet gansohe streken Roömsch gemaakt? Zijn niet evenzoo, gansöhe streken Hervormd gemaakt? Met hoeveel onzuiverheden in leer en practijk is de kerstening niet bewerkstelligd! Veel van ons evangelisatiewerk is niet anders dan een aflossen van de geestelijke schulden waarmede wij erfelijk zijn belast. In sommige plattelandsstreken zijn heidensche gebruiken nog in eere. Er is geen sprake van, dat de kerk van haar kersteningstaak zou kunnen zeggen: ze is af. Tegelijkertijd zijn andere volkslagen weer aan de kennis van het evangelie ontzo'uken. Ds Kapteyn erkent dit zelf:

„En nu mog-e het waar wezen, dat er onder ' „die massa velen zijn, die evenmin iets Weten van „den weg ter zaligheid" (nu komt het!) „evenwel neemt zulks niet wegi, dat de volkeren en „volkskringen, die in onwetendheid daarhenen leven „en zonder God en Christus leven en sterven, gie-„oordeeld zullen Worden als zulken, die den weg „der zaligheid hebben geweten en verworpen."'

Gelijk ik in het vorig artikel opmerkte, wreef Ds iKiapteyn aan het Geref. Congres voor Evangelisatie vaagheid en algemeenheid aan. Niemand zal hem echter voor deze uiteenzetting den lauwer van duidelijkheid kunnen uitreiken. Immiers hij begint tusschen de heidenen en de mioderne heidenen een onderscheid vast te stellen. De eersten verwerpen .onwetend, de laatsten willens en wetens den Christus. Dan gaat hij er toe over dit onderscheid goeddeels uit te wissdien, door te erkennen, dat het wel in theorie zoo-is, maar dat het feitelijk toch veelal niet bestaat. In het Oordeel — zegt hij dan zonder eenige motiveering — zal gedaan woeden niet naar den feitelijken, maar naar den theoretischen maatstaf. Waar Ds Kapteyn deze wetenschap vandaan haalt, heeft hij geheim' gehouden. Niet uit het Evangelie, waar in Lucas 12:46 en 47 eenvoudig weg gesproken wordt van dienstknechten, die den wil des Heeren geweten en die den wil des Heeren niet geweten hebben. Diat onder bepaalde omstandigheden niet weten = weten is eene speculatie, waartoe ons hier geen recht wordt gegeven. Maar het vreemdste komt nogi Onmiddellijk aansluitend aan bovengenoemde beschouwing, gaat de schrijver voort:

„Doch, hoe dit zij ...."

Maar wat is dat nu? Zoo pas heeft Ds Kapteyn gezegd, hoe het was. Zoo stellig mogelijk klonk het: „Evenwel neemt zulks niet weg". Eén volzin verder wordt alles weer O'p losse schroeven gezet, de stelling is in eene bloote veronderstelling verkeerd. Is het voor hem nu een zekerheid, een waarschijnlijkheid of louter eene mogelijkheid? Wij zullen er ons niet in verdiepen: hoe dit zij een argument tegen de evangelisatie, een bewijs voor de drieledige beschuldiging is het geenszins!

Indien ik goed zie, is de eigenlijke bedoeling van Ds Kapteyn deze. De zendingsvelden bieden den maagdelijken akker, terwijl over de gekerstende landen is gekomen het oordeel der verharding. De eigenlijke quintessence van deze beschouwing ïs: r zijn personen of vol'ken, die voor genade in aanmerking komen en zulken, die er niet voor in aanmerking komen. Daartegenover wijs ik op het heerlijke woord: Er is geen onderscheid!" (Rom. lö:12). Het evangelie is voor Blank én Bruin, het is ook voor Bruin én Blank. In des Heeren verborgen Baad hebben 'wij niet in te dringen, de gemeente is niet geroepen om visschers van Joden of visschers van Javanen, mtor visschers van menschen te zijn.

Ik ga nu over tot het tweede artikeltje, dat het opschrift draagt: „Roeping van de Kerk tegenover de wereld". De schrijver wijst allereerst op het zendingsbevel en de daaruit voortvloeiende zendingsroeping der gemeente. Hij erkent, dat deze roeping lang schandelijk is verwaarloosd, wij zouden er bij willen zeggen: laat ons die les der historie benutten! Dezelfde tegenstand eens tegen de zending gericht, keert zich nu tegen het evangehsatiewerfc. rhans, zegt Dis Kapteyn, wordt deze zendingsroeping onbedongen aanvaard.

„Doch anders komt het te staan, wanneer wij „ons afvragen, wkt is de roeping van de gemeente „tegenover die nabijte Wereld, die haar omrin-„gende massa, die met God en Christus gebroken „heeft."

Dat de zaak in beginsel anders komt te staan, kan ik niet toegeven. Er is in het wezen der zaak miaar ééne zending: e zending van den Zone Gods in de wereld. Hij is van den 'Vader in de wereld gezonden als de zendeling uit Gods heerlijkheid. Daar komt nu no'g niet eens een andere zending overheen, maar Jezus zet Zijne zending voort door het mediair van Zijne gemeente. Joh. 17:18; „Gelijkerwijs Gij mij gezonden hebt in de wereld, alzóó heb ik lien ook in de wereld ge.Tonden". De gemeente is daarom zendingsgemeeente. Ze is niet gezonden naar Java of Soemba, raa: r in de wereld. Ik Heb in m'n artikel: Evangelisatie en Zending" dat breeder trachten te ontwikkelen. Ds 'Kapteyn vervolgt:

„Dat Gods Kerk een roeping, een zeer dure „roeping heeft, ook tegen die haar omringende „Wereld, dat kan niemand betwisten. Maar is die „roeping gelijksoortig, althans moet die roeping „op dezelfde manier worden vervuld als die tegen-„over de volkeren, die van God en Christus nog „nooit gehoord hebben? Rust m'.a.wt. op de gemeente „de plicht om door expresse prediking zich te „wenden tot die wereld en precies te doen als bij „de zending onder de heidenen: gezanten uitzenden, „die den menschen vertellen van den eenigen Naam, „die onder den hemel gegeven is-Moet die arbeid . „worden georganiseerd evenals de Zendingsarbeid? "

Allerlei vragen van principe en practijk zijn Jiier dooréén geweven. Ds Kapteyn geeft volmondig toe 239 de kerk heeft eene roeping tegeno'ver de haar omringende wereld, een zeer dure en hooge roeping. Naar mijn gedachte kan die zeer hooge en dure roeping geen andere zijn dan die der prediking, die der onderwijzing. In het wezen is die gelijk aan de zendingstaak: heel de kerk is de missionaire dienares van Jezus Christus. Of de kerk die taak nhi precies moet vervullen als de zendingstaak, op' dezelfde manier, is geen quaestie van principe meer, maar van practijk. En nu is het wel hoogst merkwaardig, dat juist als het gaat over de manier, over de vraag of we precies zoo m'oeten doen — u voelt hoe zwak hier de zaa; k gesteld is — dat we dan juist de oorlogsverklaring krijgen:

„En hier komt ge dus aan het Evangelisatievraag-„stuk, waaromtrent zich opvattingen vastzetten en „voor een deel reeds vastgezet hebben, die o.i. in „strijd zijn met Gods 'Woord en 'die dreigen op „groote schade, uit te loopen voor de gerüeente van „Christus en voor de wereld niet minder, die „men zegt, in die Evangelisatiearbeid te zoeken en „die, als die opvattingen juist waren, de gemeente „des Heeren zouden plaatsen voor eene roeping, die „het haar onmogelijk zou zijh te volvoeren."

Hiermede eindigt dan artikel no. 2.

Als wij 'het even recapituleeren, krijgen wij het volgende Ds Kapteyn erkent de roeping der kerk tegenover de nabije wereld.

Ds Kapteyn geeft zelf niet aan, waarin die roeping bestaat.

Ds Kapteyn vraagt slechts of die roeping gelijksoortig is aan de zendingsroeping.

Ds Kapteyn beschuldigt de evangelisatie (zonder nadere omschrijving van wat hij daaronder verstaat) m strijd te zijn met Gods Woord on een gevaar te zijn voor Kerk en Wereld.

In een volgend artikel zuUen wij zien of het den schrijver gelukt is dit alles te niotiveeren en te bewijzen.

N. B.

Zelfuitbrelding. Zelfverzorging. Zelfregeering.

De Engelschen en Amerikanen zijn sterk in het uitvinden van gevleugelde woorden. Overbekend is b.v. het woo'rd, waarmee 40 jaren geleden de Stadent Volunteer Mission (studenten, die zich vrijwillig bonden om aan het einde van hun studie naar het zendingsveld te gaan) in Am'erika optrad, n.l. The Evangelisation of" the world in this generation, met het doel dus geheel de wereld het Evangelie te brengen tijdens het nu levend m'enscihengeslacht. Zulk een woord bezielt, vuurt aan, wekt enthousiasme; het houdt anderen een ideaal voor, dat waard is nagestreefd te worden. Wij lauwe Nederlanders mogen twijfelend het hoofd sdhuddeii en in een critisdh betoog wijzen op de onuitvoerbaarheid, het Angelsaksische ras Iaat zich daardoor niet influenceeren, en blijft met zijn devies dweepen.

Van over de zee komt ook de omschrijving van hel zendingsdoel als zelfuitbreiding, zelfverzorging en zelfregeering der zendingskerk (self-propagating; self-supporting and self-governing). , 0p de Wereldzendingsconferentie van Edinburg 19i0 werd dit ideaal algemeen aanvaard en ook bereikbaar geacht, al zou het ook niet overal zijn in afzienbaren tijd.

Bezien wij deze doeleinden van nabij en laten wij tevens onderzoeken, in hoever de zending haar wenschen heeft vervuld gekregen.

In een weinig geestdriftig geschreven artikel ia „The Int. Rev. of Miss.", onder den titel The Church in the Mission Field, klaagt Dt Brown over de kerken op het zendingsveld, en hij vindt, dat er van het nagestreefde ideaal al heel weinig toj-echt gekomen is, wat hij na een zelfstandig ingesteld grondig onderzoek bewijst.

Nemen wij eerst de zelfuitbreiding. Gelijk dit woord duidelijk aangeeft, behoort een zendingskerfc de prediking van het Evangelie niet aan de zendelingen over te laten, maar moeten de bekeerde inlanders zelf door woord en daad hun stanl-on volksgenooten trachten te winnen voor de waarheid. Ieder Christen moet zijn licht laten schijnen voor de menschen; is het goed, dan gaat er van den wandel der toegebrachten een sprake uit. Gelijk dan ook onze catechismus zegt, dat het doel der goede werken bepaald ïs om: onze naasten yooT Christus te winnen.

Wij gevoelen, hoe vooral onder heidenen en mohammedanen de verantwoordelijkheid der Christengemeente groot is; op 'de belijders van Jezus wordt scherp gelet; velen, die aarzelen met hun valschen godsdienst te breken, moeten in den middellijken weg den laatsten stoot krijgen door de uitblinkende vroomheid der Christenen. Overbekend is b.v. de kracht, die er uitgaat van het Christelijk gezin der zendelingen en de Christelijke barmhartigheid, in de zendingshospitalen beoefend. Leezingen weMcen, maar voorbeelden trekken.

In de eerste drie eeuwen, toen de apostelen en hun medearbeiders waren heengegaan, was het zendingswerk niet zoo georganiseerd als in onzen tijd; toch breidde zich het Christendom-in betrekkelijk korten tijd uit in alle Romeinsche en Grieksqhe landen; dat is onder den zegen des Heeren te danken 'geweest aan de geloovigen zeW; schier ieder

Christen was een „propagandist" van zijn geloof.

En 'hoe is het nu in de zendingskerken gesteld? Mei. lof kan worden gesproken van de Christenen in iKorea en 'Oeganda, wier ijver in het brengen van het Evangelie aan hun naburen wereldbekedlheid heeft gekregen. Dxoevig Klein en zwak wafon de kerken in den tijd van hun ontstaan, roaar zij hebben zich wonderlijk uitgebreid rrouwens, het werk der zending wordt schier overal gezegend. Ruim een eeuw geleden begon de Protestantsche zending zich eerst met volle kraciht te ontplooien; een groot deel der wereld is pas een halve eeuw bezet, en zeer belangrijke zendingsvelden ternauwernood eenige tientallen van jaren. Nu kan men niet teveel op cijfers aan, niaar het wil toch wel wa1, zeggen, dat, terwijl de toestand zoo is als wij die boven opgaven, in de eerste honderd jaren der' nieuwe zending het getal der Christenen op ? iet zendingsveld op zijn minst tweemaal zoo groot is als het getal Christenen was in de geheele wereld aan het einde van de eerste eeuw onzer Christelijke jaartelling. Nogmaals, al zegt dit nu nog niet zoo heel veel, het kan ons tooh benioedigen, en houdt de klacht terug, dat het werk der zending zoo goed als vruchteloos is.

Echter, nu kan het niet worden ontkend, dat - deze groote uibtreiding van het Christendom niet te danken is aan den propaganda-arbeid der inlandsche Christenen; verreweg de meesten gevoelen al zeer weinig hun verantwoordelijkheid en laten hel werk gaarne over aan de zendelingen en hun holpersv Zullen wij ze echter hard vallen? Hoe staat het met ons zelf? 'Zou er wel een georganiniseerde evangelisatie-arbeid noodig zijn, indien alle ware geloovigen hun roeping betrachtten? Ja, .'^ou er niet veel waarheid liggen in het zeggen, dat er-zelfs geen zending meer behoefde gedreven te worden, indien al Gods volk alle eeuwen door met woord en daad voor de zaak des Heeren geijverd had?

Bij de zelf-uitbreiding komt de zelfverzorging. Ook dit woord geeft duidelijk de bedoeling aan. Gelijk de zendingskerk er naar staan moet om de volksgenooten te winnen, zoo moet het ook haar streven zijn om tot finantiëele zelfstandigheid te komen. Het is wel gemakkelijk door de zendend*' kerken te worden onderhouden, raaar dat mag niet altijd doorduren; er moet een ^inde aan komen, hoe eer hoe beter.

En hoe staat het nu met dit ideaal? Dr Brown geeft enkele voorbeelden, waarvan het voor ons genoeg is één hier te noemen; een zendingsgenootschap in Amerika heeft bijna negentig jaren in Engelsch-Indië gewerkt, en brengt jaarlijks voor haar arbeid bijeen meer dan I1/2 millioen gulden, en toch heeft zij slechts vijf kerken in Tndië, die zi; h finantiëel kunnen redden! En zoo is het naar verhouding overal, ja dikwijls nog erger.

Regel is, dat de meest uitgebreide zending ook de grootste inlandsche kerken heeft op haar terreinen. Ligt het nu niet voor de hand, dat d'e kerken eindelijk den geldelijken steun der zending konden missen? Waar moet het heen, indien jnet den groei der inlandsche kerken de finantiëele lasten voor de zending in plaats van lichter juist zwaarder worden? Het is niet mtoeilijk in te zien, dat dit uitloopt op een ramJp; .

De draagkracht der kerken in het moederland heeft een grens. Het gaat niet aan, dat bij het vermeerderen der inlandsche kerk al maar m'eer geld van de zending wordt begeerd. Dat is niet vol te houden. Inlandsche Christenen moeten leeren zichzelf te helpen. Het is wel onze roeping het Christendom onder heidenen en mohamJmedanen te brengen, maar niet om het daar ten allen tijde m stand te houden. Het getuigt zelfs eer van wijs beleid, om, na het Evangelie te hebben gepredikt en kerken te hebben gesticht, en scholen en andere inrichtingen, ziclh dan voorzich.tig terug te trekken, om het werk elders met kracht on ie vatten.

Het geschrevene moet niet den indruk geven, alsof onze Gereformeerde zending bijzondere reden tot klagen heeft; dit is geenszins het geval. Onze inlandsche Christenen kennen op verschillende plaatsen groote o|fervaardigheid; ook moeten wij niet vergeten, dat vooral op Java de Inlanders zeer arm zijn, armer dan in de Buitenbezittingen; en ook moeten wij bedenken, dat wij op Java on Soemba nog maar enkele zendingskerken hebben; en het is niet te eischen, dat deze dadelijk zichzelf kunnen bedruipen; de Inlanders moeten tot f.elfonderhoud worden opgevoed, en er moet geduld, veel geduld worden beoefend.

Toch mag niet aan het doel worden getornd: de zendingskerk zoo spoedig miogelijk finantiëel onafhankelijk! Overal, dus ook op het zendingsveld, bederft het leunen op anderen het karakter; is het niet vreeselijk, dat er zoo talloos velen zijn in ons land, die o zoo gemakkelijk uit de staatsruif 3ten en te traa, g zijn om' zichzelf te redden? die altijd een beroep op anderen doen en zelf de handen niet uit de mouwen kunnen steken? Wachten wij er ons voor, om de inlanders op te voeden tot zulke Jcarakterlooze en futlooze mensohen! Door een onverstandige barmhartigheid kan toen de m'enschen, en ook Christen-inlanders dus, tot in den giond bederven. Waarom zouden zij ook niet bijdragen voor hjin nieuwen godsdienst? De oude was ook niet kosteloos!

Naiaw in verband hiermee staat het sociale werk. Olmdat - de Inlanders over het algemeen armi zijn, moet het streven zijn ze te verheffen. En dit doet de zending ook. Al is haar hoofddienst het prediken van het Evangelie, zij leert toch tevens, omdat het Evangelie het leert, dat er gewerkt moet worden, hard gewerkt; en de zending streeft er naar aan de Inlanders gelegenheid tot werken te geven. Al moet iiier voorzichtigheid worden betracht, opdat de zending haar eigenlijk karakter niet verlieze, toch, moet het zoeken van de maatschappelijke verheffing der inlanders worden toegejuicht. Mede om deze reden is het, dat de belangstelling van oazs Christen-arbeiders voor de zending gewekt wordt, en zelfs afzonderlijke arbeiders-zendingsconferenties gehouden worden. Zonder het gevaar van overdrijving uit het oog te verliezen, mag toch worden gezegd, dat wij hiermee op den goeden weg zijn. Zal een zendingskerk zichzelf finantiëel kunnen helpen, dan moe tzij eerst zelf finantiën bezitten!

Daar ons artikel te lang zou worden, indien wij ook nog over de zelfregeering schreven, laten wij dit over voor een volgend artikel.

J. D. WIELENGA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Polemiek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's