GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jörgen Falk Rönne.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jörgen Falk Rönne.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En de 'Noordzee bruist."

II.

In m'n vorig artikel maakte ik enkele opmerkingen over het werk van den Deenschen predikant Jörgen Falk Rönne in vergelijking met het algemeene type van de literaire productie der noordelijke landen en besprak daarna den eerstvertaalden roman „Het Geluksland".

In dit tweede stuk moet ik, met het oog opi de gelegenheid van den tijd, de twee andere romans samen nemen. En dan bespreek' ik eerst „En de Noordzee bruist" — ofschoon „Met Kerstmis naar huis" eerder verscheen — omdat dit nieuwste boek in vele opzichten met „Het Geluksland" te vergelijken is.

„En de Noordzee bruist" is een historische roman, ook over een predikantsgezin op de Faröer. Maar de verhoudingen zijn anders dan in „Het Geluksland", inzooverre, dat de predikant zelf nu de hoofdpersoon is en de tijd, waarover wordt verteld, een veel vroegere periode. Vergis ik me niet al te zeer, dan heeft „het Geluksland'' iets autobiografisch, is het boek min of meer de eigen geschiedenis van Rönne van toen hij zelf op de Far-öer arbeidde. „En de Noordzee bruist" daarentegen " handelt over personen uit de 17e eeuw.

Dit laatste vooral moeten we in het oog houden, omdat grondbeginsel van alle eerlijke critiek is, dat we goed ons oriënteeren in de sfeer van den tijd, waarover een boek, handelt. De I7e eeuwsche begrippen zijn gansch anders dan de onze, er is veel, voor ons gevoel ruw en stuitend; , dat voor 17e eeuwsche opvatting niets abnormaals heeft. Letten we b.v. op onze eigen literatuur^ historie, dan zien we vele voorbeelden. In sommige producten van Huygens, Bredere, Coster, zelfs in de hékelpoëzie vian Vondel, is veel, dat naar onzen smaa'k ruw is, terwijl toch het beschaafde publiek van dien tijd ervan genoot én de auteurs beschaafde menschen waren. En wat is er niet veel in Cats' werk, dat ons plat schijnt, terwijl toch Cats een hooggeplaatst en zeer gecultiveerd man was.

Als we nu dat verschijnsel al opmerken in onze eigen literatuur die spiegelt den grootsten tijd, dien onze historie aanwijzen kan, de gouden eeuw, hoeveel te meer zal het dan opvallen in een milieu, dat thans, nu de communicatie-middelen zooveel zijn verbeterd' en de cultureele waarden zooveel meer binnen aller bereik zijn gekomen, nóg van de wereld geïsoleerd is en in vele oph zichten zelfs „achterlijk'" mag worden genoemd.

Dus, als er ruwe tooneelen zijn in dit boek — en ze zijn er; de predikant is zelf een ruwe figuur — dan getuigt dat volstrekt nog niet tegen het geschrift zelf. Daarop dienen we allereerst te letten.

De stof van het verhaal heeft de Schrijver geput uit het zg. „liber daticus", het „dagboek, waarin door den predikant alle kerkelijke en andere gebeurtenissen en handelingen bijgehouden moeten worden", dat hij vond, toen hij z'n arbeid op de Faröer begon.

En daarin — ik' citeer de woorden van de korte inleiding — , ', trad in hoofdzaak' één figuur op den voorgrond. Hij leefde en werkte in de 17e eeuw, dus niet zoo heel kort geleden, en-toch was zijn spoor nog versch en wist iederéén nog van hem. te vertellen. Zijn beeld én dat van zijb. echtgenoote heb ik getracht hier te schilderen" ... (en dan volgt, waarop ik al bij voorbaat den nadruk heb gelegd) „met de sterke kleuren van dien tijd".

't Is een slechte tijd voor de eiland-bewoners, die tijd, waarover het boek' spreekt. Zeeroovers plunderen herhaaldelijk' de huizen en velden leeg, niemand durft meer ter zee om de vischvangst te beoefenen, en de algemeene ellende hééft dè energie der menschen verslapt. Er wordt niet gewerkt, maar veel geklaagd'. Alles teert op den voorraad van de pastorie, die door uitgebreidheid van bijbehoorend bezit nog 't meest heeft. En de oude predi'kant en z'n lieftallige, medelijdende dochter Elsebeth deelen uit zooveel ze kunnen.

Dan komt de nieuwe predikant, heer Clement. Een sterk geconcentreerd man, die een harde jeugd heeft gehad en veel heeft gezworven, die niets heeft, maar alles kan, omdat hij weet wat hij wil en niet uit den weg gaat voor bezwaren. Volgens de gewoonte is hij de aangewezen echtgenoot van Elsebeth. Zij voelt eerst een groeten afstand tusschen hem en haar, maar in onderling gesprek komt ze lot de erkenning, dat ze wel tegenovergesteldfe \vegen willen gaan, maar toch beiden hun „werk, willen verrichten voor Gods aangezicht".

En dan begint. de gesdhiedenis. Met onverbiddelijke strengheid breekt Clement de heerschende gewoonten af. Geen uitdeeling meer aan hen, die werken kunnen, geen winters bij den haard, oi thuis zitten bij regenweer. Werken is z'n parool, ontginnen, doen. Hij jaagt de menschen tegen zich in het harnas, maar 't deert hem niet. Hij gaat door, brekend wat er ook in den weg komt. Wel zien we Elsebeth soms in onvrede met zijn doen; vooral als hij al te hard aanpakt, maar hiji overtuigt haar, dat alleen langs dezen weg van hardheid verbetering voor de mensc'hen is te hopen. Gebruik makende van zijn machtspositie als predikant, ontneemt hij den grond aan hen, die dien niet genoegzaam bewerken en trekt dien aan de pastorie, wel langs den weg van koop, maar dan koop onder dwang. ZoO' wordt hij de rijkste man uit den omtrek, , maciitig door z'n bezit, z'n ambt, maar vooral door z'n persoonlijkheid. En het verzet van de rijkste boeren eindigt ten slotte met hun ondergang.

In de' wordingsgeschiedenis van dit alles zijn vele spannende tooneelen, grootscih' dikwijls als ze schilderen den strijd met de geweldige zee of de bulderende winden, ruw ook vlaak, als ze betref­ fen de botsingen met mensdh'en en verhoudingen. Er is ook veel van het geheimzinnige, dat immers de literatuur van 't noorden typeert omdat (het de mensc'hen beheersc'ht, maar dat is onafscheidelijk' van de begrippen, die in dit boek de begrippen van den tijd zijn.

De tegenlianger van de predikantenfiguur is die van Elsebeth. In de structuur is groote overeenkomst met het beeld van de domineesvrouw in. „Het GelA'sland", maar, waar in „En de Noordzee bruist" de predi'kant wordt gehaat en geschuwd, is de tegenstelling tusschen hem en de domineesvrouw een andere en factief scherper. Evenwel, precies als tusschen Alfred en pip, de band deiliefde is ook' hier sterker dan het verschil van opvatting — en Elsebeth wint het tenslotte.

Want als de tot rij'kdom en macht gekomen predikant, staande op een hoogte, zijn bezit overziet en in zelfverheffing en verzoeking zich de bouwer van dat alles noemt en gevoelt, komt men hem roepen, dat z'n vronw stervende is. En aan haar doodssponde wordt door haar woorden in hem alle eigenwaan, die langzaamaan in hem gegroeid was, gebroken. Ontroerend is zelfs 't laatste gedeelte van 't boek, als hij, na haar sterven, in de donkerheid van den nacht, op denzelfden heuvel der verzoeking, z'n ontzettende zieleworsteling strijdt in het besef, dat de steun van z'n leven is weggevallen en alle grootheid daardoor zonder waarde is geworden.

„Hoe vreeselijk is deze plaats" stamelde hij' met de woorden van de Schrift. „Vier uren geleden stond i'k 'hier en het was als de berg der verzoeking .... En nu sta ik hier weer als Jacob in vroegeren tijd, en moet zuchten als hiji: „Hoe vreeselijk is deze plaats! Dit is de poort des hemels en ik heb het niet geweten.

Moest jij heengaan, Elsebeth, opdat ik zoover komen kon? Moest God je prachtige oogen sluiten om de mijne te openen?

Moest jou dood de prijs zijn voor mijn redding?

Stil zonk hij op de knieën, en met de handen voor 'het gelaat sprak hij in den nacht:

„Nu, Elsebeth! nu heb je overwonnen".

Dit slot is de tegenstelling, die dit boek direct met „Het Geluksland" verbindt, en de levensrealiteit van beide 'doet zien. Want daar staat Pip, met 'haar 'kindje op den arm in het blozende licht van de openbloeiende lente — hier ligt in zwarte donkerheid een gebroken man, die verloor het gelu'ksland, dat voor den ander zich opende.

Zoo is het leven inderdaad!

De hoofdzaa^k van dit boek is de karakter-analyse, de ontleding van het zielebeeld van den man, die zich-door geweldige energie omhoog worstelt, maar pp het hoogtepunt van z'n glorie den verleider tén buit valt en dien dan door een weg van smart in diep terugzinken overwinnen moet.

Dat in idit alles zékere ruwheid is, ontken ik niet, ook al is ze te verklaren. Dat ook - het religieus gehalte soms zonderlinge gewaarwordingen geeft, stem ik toe, al voeg ik daar aanstonds bij' hetgeen ik ten aanzien vlan „Het Geluksland" opmer'k'te. Over 't geheel is de lectuur van dit laatste misschien meer bevredigend, omdat we nu eenmaal onze subjectiviteit bij het lezen niet kimnen terzijde stellen en blijheid en gezonde humor ons meer bekoren dan een steenen-strakheid als van heer Clement. En deze is als predikant een zoo geheel andere figuur, dan we zelfs in zijn omstandigheden en tijd verwachten, dat 't moeilijk is hem objectief te beschouwen.

Maar, zijn we door rustig nadenken deze bezwaren meester geworden, dan komen we tot dezelfde conclusie, als ten opzichte van „Het Geluksland"'; oo'k dit boek heeft in z'n scherpe analyse en sterkomlijnde uitbeelding ons iets te zeggen en is daarom voor ons van beteékenis.

Over het derde boek van Rönne, „Met Kerstmis naar .huis'.', kan ik thans kort zijn. Want hier vinden we al de eigenschappen van Rönne te zamen, zoowel de humor uit „Het Geluksland'', als de strakheid van „En de Noordzee bruist". Ook komen al de personen, die we tot nu toe in Rönne's werk ontmoetten. Clement evenzeer als Pip, in andere nuancleering soms wel, rnajar tenslotte als type duidelijk' verwant, hier voor. Maar, waar in beide andere boeken de zielkundige waarheming hoofdzaak' is, is het, dunkt mij, hier het verhaal; de frissche, fleurige geschiedenis van een paar studenten, die met Kerstmis naar huis gaan, naar de oude pastorie, die daar veel beleven, omdat thuis een vriendin van de zusjes logeert, maar toch nog heel van hart, al is het dan met gebro'ken illusies, uit de verwikkelingen te voorschijn komen. En over het laatste zijn ze een dag later weer heen.

Er is veel tintelende humor in dit boek, veel geest, veel van diezelfde blijheid, die Pip' (in „Het Geluksland") kenmerkt; soms ook wel weer iets van d'at ruyre, en dat geheimzinnige, maiar de hoofdzaa'k is toch naïeviteit in gezonde vreugde. En ook hier zijn de natuur-teekeningen fijh.

Waar „En de Noordzee bruist" in de eerste plaats is voor ouderen, is „Met Kerstmis naar huis" vooral voor jongeren. Ze zullen er zeker in genieten.

In ander verband hoop ik' nog eens op dit boek terug te kunnen komen, want sommige fragnienten verdienen nadere bespreking. Thans, nu wé vooral op den geest van Rönne's werk hebben gelet, kan ik volstaan met deze enkele aianwijzing, die toont hoe ook „Met Kerstmis naar huis" een goed vertegenwoordiger is van het soort-Rönne, dat we met ingenomenheid in onze literatuur begroeten. Het heeft in vele opzichten de kracht van. tegenwicht en dat is in onzen tijd wat wajard! Maar ook', het heeft zonder twijfel opbouwenden invloed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Jörgen Falk Rönne.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's