GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ontslag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontslag.

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Buijtendijk nam ontslag uit onze Redactie.

Waar hij dit niet wilde beschouwen als een. ontslag-a an v rage, k-aii niet anders gedaa, n dan in dit besluit te berusten.

„Het woord, waarmee hij .afscheid . neemt, vindfJiS men hier,

Aan de Lezers.

Met een enkel woord wil .ik even toelicbteii, 1-vaarom ik heb gemeend mij uit de redactie van 'iit blad te moeten terugtrekken.

Het is mijn vaste overtuiging, dat 'de uitvoerii.g der reformatorische denkbeelden, zooals deze i: > het aanvankelijk omschreven program waren neergelegd, .een andere wijze van werken vereischen, dan die door den eindredacteur wordt gevolgd.

Alhoewel de vlotte pen en de journalistieke vaardigheid van' Br Hepp niet onderschattend, is het • naar mijn persoonlijke in.eening noodzakelijk, dat zoowel de ethische e& aesthetische als ook de kerkelijk-tlieologische kwesties van een ander — n.l. liooger plan — worden bezien, wil men niet • alleen de wereldtaak van het Calvinisme in hare juiste afmetingen waardeeren, maar ook aan liet klassieke Calvinistische levensbeginsel een nieuwe verwerkelijking geven, die in deze cultuur toch wol tot' een even kleurrijk en seigneurale levenseenheid kan uitgroeien als Hit in de 17de eeuw het geval was.

Mijn persoonlijke wetenschappelijke werkzaamheid, mijne overtuiging, dat 'ook schijnbaar eenvoudigfi kwesties alleen na ernstige studie tot een openbare bespreking, bovenal een populaire, mogen komen en bovendien een onmiskenbare jonrnalistioke onbekwaamheid, deden mij slechts zeer zelden iets in dit 'blad publiceeren.

Ik mag tenslotte niet verhelen, dat, hoewel bij mij reeds herhaaldelijk bezwaren tegen het redactioneel beleid gerezen zijn, de doorslag tot hei nemen van dit mijn afscheid gegeven is door do artikelen, gewijd aan de studententooneelvoorstelling — welke, het zij terloops opgemerkt, ik met genoegen bijwoonde — artikelen, waarvan m. i. in hooge mate geldt wat hierboven door mij in hét algemeen werd opgemerkt.

Hoewel ik zeer wel een andere cultuuropvatting dan de mijne kan waardeeren en zehs in haar eenheid kan achten, komt in het schrijven van Dr Hepp, naar mijne meening, telkens een gemis aan juistheid en zuiverheid in de reproductie van gegevens, eenheid van levensstijl, waardeeriug van de opvattingen van anderen (Gereformeerden) tot uiting, die mij verplicht te zeggen, dat ik niet langer met mijn naam deze volksvoorUchting mede wensch te dekken.

F.. J. J. BUIJTENDIJK.

Het doet ons leed, dat Prof. B. om deze oorzaak van ons scheidt. Wij waa, rd^eren, wat hij voor ons blad heeft gedaan. - iüü^f

Konden wij er zeker Vail zïjli, dat men de functies van redafc'teur en hoogleeraar goed zou onderscheiden, dan zouden wij bij dit afscheidswoord gaarne eenige kantteekeningen maken.

Maar waar dit „onderscheiden" in den regel uit het oog word-t verloren, wenschen wij uit collegiale overwegingen het hierbij te laten.

HEPP.

Van Amerikaansche Boeken.

II.

W.aar bij ons. Gereformeerden, het kerkelijk' leven in het centrum staat, zal vanzelf ook!, het kerkelijk leven in Amerika ons interesseeren.

Om met een der belangrijfcste kerkengroepen kennis te maken, bewijst het boek van Dr 'H. Beets, over wien in ons blad reeds vaak werd geschreven en die onze medewerker is, uitnemende diensten.

Hij schreef kort geleden: The Christian Reformed Church in North America, its history, schools, missions, creeds a.nd liturgy, distinctive principles and practices and its church government. Dit boek werd uitgegeven bij de Eastern Avenue Book' S.tore, Grand Rapids, Mich.

Voor onze lezers, die geen Engelsch verstaan, deelen we even mede, dat in dit book' onder den titel van „De Christelijke Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika", wordt gehandeld over haar geschiedenis, scholen, zendingsa.rbeid, belijdenis en liturgie, kenmerkende beginselen en praktijken en haar kerkregeering.

Dit alles wordt gegeven in 255. bladzijden.

En dan laat hij de historie-beschrijving zijner-

kerk aanvangen met het laatst van het heidensche tijdperk in Noord-West-Ëuropa en met name in Nederland.

Ik geloof niet, dat een Hollander dit zou aandurven.

Daarvoor moet men zich de Ameri'kaansche mentaliteit hebben, eigengemaakt.

Men stelle, echter dit boek niet op één lijn met het beruchte „The history of Mankind" of ia vertaling: „De Geschiedenis der Menschheid" van Hendrik van Loon.

Zoo onbetrouwbaar het laatste is, zoo betrouwbaar is het eerste.

Want Dr Beets heeft echten historischen zin.

Oot moet men hier niet verwachten een optelsom van gegevens a la het „Jaarboek' van de Haagsche Post".

Zeker, • de gegevens kunnen hier haast niet in een getal worden uitgedrukt.

Maar Dr Beets is weer een te voortreffelijk publicist, dan dat hij ze niet tot een smeeïg, prettig leesbaar geheel zou verwerkten.

Natuurlijk, wie een wetenschappelijk onderzoek naar onderdeelen zori willen instellen, heeft aan dit werk van Dr Beets niet genoeg.

Daarvoor is het trouwens ook niet bedoeld.

De schrijver • zelf omschrijft het karakter van zijn boek als een studie-leiddraad voor vereenigingen van verschillenden aard, als een lees-en handboelt.

In dat opzicht kon Dr Beets moeilijk beter zijn geslaagd.

Wiè zich over de Christelij'ke Gereformeerde Kerk in 'korten tijd oriënteeren wil, kan nergens zoo goed terecht als hier.

Over de leiders van de emigratie naar Amerika, over de moeilijkheden, waarmede zij te kampen hadden, over de oorspronkelijke vereeniging met de in Amerika bestaande „Reformed Church" (Gereformeerde Kerk) en over de breuk er mee in 1857, over de groeistuipen na 1857 en de verdere ontwikkeling, over den leerstrijd, welke Dr G. Vos bewoog om een benoeming naar het seminarie te Princeton aan te nemen, over de Slackensa.ck-kwestie, het sociale probleem en de Maranatha-beweging, over de uitbreiding van de kerkelijke pers en het stijgen van het kerkelijk budget vindt men in het historische deel het noodige. Wat na 1920 is gebeurd, wordt hier buiten beschouwing gelaten.

Hierbij veroorloven we ons één vraag: k'on van de kerkelijke statistiek geen latere opgave worden gedaan dan die van 1910?

In, wat ik zou willen noemen, het tweede deel wordt een overzicht .gegeven over het ontstaan en den uitbouw van de Theologische School te (irand-Rapids; het Calvin College; de zoogenaamde, „hoogere" scholen en de christelijke lagere scholen.;

Het derde deel overschoiiwt den inderdaad zeer actieven arbeid van Zending en Evangelisatie. Men voelt hierin het hart van Dr Beets, den zendingsdirektor, kloppen. Alleen hier zijn dan ook twee kaartjes-— de eenige „illustraties" — ingehecht.

Vervolgens worden inlichtingen gegeven over den lleidelbergschen Catechismus, de Nederlandsch© (ieloofsbelijdenis en da Dordtsohe leerregels met beknopte inhoudsopgave. Bijzonder' interessant is voor ons het voorstel, dat aan de Synode van 1920 is gedaan in zake de verbetering der liturgie. Wij laten hier volgen:

De Liturgie van den Morgd i e n s t. (Voorspel van het orgel.)

Eerste Deel. Inleidende dienst. „Votum". Zegen. Psalm (95, 84 enz.)

Tweede Deel. Dienst der verzoening (Reconciliation.) . ' Hoofdsom van de Wet. (Matth. 22:37—40). Belijdenis van zonde en boetepsalm. Afkondiging der zondeverge-• ving. , , . 6'fe'^ïfc Apostolisohe, GelQ, al: belijdenis. Lofpsalm.

Derde Deel: ., . Dienst der DiaiifcBaarheid. Algemeen gebed, besloten met het „Onze Vader". Inzameling der gaven. Psalm van darikzegging (Psalm 116 enz.).

Vierde 'Deel. Dienst des Woords. Schriftlezing. Preek.

vijfde deel­ Slot-dienst. Dankzegging. Psalm of Doxologie zing Gods) of beide. Slof-zegen.

Wel een merkwaardige overeenkomst tusschen dit voorstel'en dat van ds Liturgie-commissie voor onze* Synode van 1923!

In een volgend deel, waar sprak'e is van de beginselen en „praktijken", waarin de Christelijke Gereformeerde Kerk zich van andere onderscheidt, wordt o.m. de vraag beantwoord, waarom deze kerk een „psalmzingende" kerk is. Ook komt er een § in voor over de „Geheime Orden" en de

„Wereldsche Verrnakelijkheden". De schoone § 1 over 'het Calvinisme mag ik hierbij niet vergeten te memoreeren.

Het 'laatste deel loopt over de k'erkregeering, de verschillende systemen en de Dordtsche Kerkenorde, gelijk die op de (Araerikaansche) Synode van 1914 is herzien.

Wij betuigen Dr Beets gaarne onze hulde voor zulk knap werk.

Wij wenschen, dat hiervan spoedig een 2de druk moge verschijnen, waarin vele illustraties worden opgenomen.

Een van de groote verdiensten van dit boek' is het, dat het zich zoo uitstekend tot propaganda leent.

En wij • kunnen het niet anders dan betreuren, dat wij zulk een boek missen.

Mocht iemand zich opmaken zoo iets te schrijven, het werk van Dr Beets kan daarbij als model dienen.

Dupliek.

Gelijk men verwachten kon, heeft Dr Geelkerken in de „Overtoomsche Kerkbode" ons geantwoord..

Nu is het onze bedoeling, om de polemiek over dit onderwerp^ in ons blad niet al te lang voort te zetten.

Naar mijn meening behoort men in een polemiek aanstonds zooveel te zeggen, dat men er weinig meer aan heeft toe te voegen.

In dit stadium verkeeren wij thans.

Open en rond hebhen wij kenbaar gemaakt, hoe wij er over dachten.

En gezien alles, wat daarna, geschreven is, kunnen we niet anders dan ons oordeel over de bekende tooneeluitvoering onverkort handhaven.

Het ingaan op verschillende détails leidt zoospoedig de aandacht va, n de hoofdzaak' af.

Er pleit dan ook' véél voor, op Dr G.'s repliek geen dupliek te laten volgen.

Te meer, daar zijn argumentatie ons bijster zwak lijkt.

En het is dan ook alleen uit respekt van Dr G., dat we nog van antwoord dienen.

Dr G. blijft er op hameren: de Vrije Universiteit is er bij betrokken. En dan geeft hij' een vrij uitvoerig relaas van wat er achter de schernien zou zijn voorgevallen. Maar aa, n het einde komt dan toch de slotsom, dat het Studentencorps zich tegen deze tooneeluitvoering verzette en dat toen het bestuur van een der studentenvereenigingen besloot „de uitvoering voor eigen rekening te organiseeren". Let wel: niet deze studentenvereeniging zelf, maar het bestuur. Nu voelt een ieder, dat een bestuur zoo iets niet k'an 'beshsseh. De'personen, die het bestuur uitmaken, hebben dit niet als bestuur iaesloten, maar als private personen. De uitvoering is dan ook niet gegeven door die vereeniging, maar door hen, die door die private personen werden uitgenoodigd en er zich voor lieten vinden. Wat dan' Ook de heer Prins als voorzitter (niet als ab-actis) der Theol. Faculteitsvereeniging verklaarde en wat .Prof. Dr C. van Gelderen, Rector Magnificus van onza Universiteit, bevestigde, staat, spijt het victorie-gekraai van Dr G., nog altijd onomsto o lelijk vast: geen enkele studentenvereeniging aan de Vrije Universiteit mag voor deze uitvoering aansprakelijk gesteld. Men heeft hier te doen met een in elkander getimmerd gezelschap, volstrekt niet enkel uit studenten aan de Vrije Universiteit bestaande en allerminst door het Studentencorps erk'end. Hieraan-valt niet te wrikken of te wringen.

Laat Dr G. hierin zijn ongelijk' bekennen.

Dr G. betwist, dat er slechts „enkele" studenten aan de V. U. bij zouden betrokken zijn.

'Prof. Grosheide had dit indertijd in „De Heraut" beweerd. En ona.fhankelijk van hem had ik dezelfde informatie bekomen, nog wel afkomstig uit studentenkring. Het schijnt er, in den eersten tijd nog al eens gespannen te hebben, zoodat men niet. recht wist op \vie men reifcenen • kon. Ge-, durende den tijd van zijn bestaan heieft het gezelschap nog al veranderingen ondergaan.

En laten we nu de werkelijkheid goed onder de oogen zien.

Niets in een doofpot stopp'en.

Tot ' ons leedwezen moeten wij meedeelen, dat niet minder dan 14 studenten aan de Vrije Universiteit aan d§ze tooneeluitvoering hebljen mee-

gewerkt.

Niemand-Ikan-dit meer betreuren - dan wij. Wij kregen hiervan , echter eerst zekerheid, toen ons j.l. Zaterdag, dus na het verschijnen van ons vorig nummer en vier dagen na de tooneeluitvoering, ongezocht het Programma in handen kwam. Op dit programma beroept zich Dr G. En wij lazen daaruit niets anders dan hij. Hij heeft er alleen eer. inzage van gehad.

Wij willen in de détailleering nog vergier gaan dan hij en ook de verhoudingen noemen.

Onder die studenten Van de V. U. zijn 5 juristen, 4 theologen en 1 die, wel voor theologie is ingeschreven, maar nog geen propaedeutisch examen heeft afgelegd. Bovendien 4 medici, die wel de meeste colleges aan de Stedelijke Universiteit 231 loopen, maar toch ook bij de Vrije zijn ingeschreven.

Rekent men nu, dat er 31 personen op het tooneel verschenen (Dr G. rekent 'alleeii de rolspelers, waardoor hij de verhoudingen ongunstiger ma.akt) en dat er 14 bij de V. ü. staan ingeschreven, dan volgt daaruit, dat de meerderheid niet bij de V. U. behoort, zoodat ook hierom weer van een V. U.-studentenvereeniging geen sprake kan wezen.

Om één reden ben ik blij, dat ik' van het Programma niet eer afwist.

Imm.ers blijkt daaruit, dat mijn artikel , ., Oaerido's Saul en David" zich niet tegen personen, maar tegen zakten richtte.

Toen. ik ' Zaterdag de namen las van zooveel sympathieke studenten, leefde het in mijn hart: Heere, reken hun deze zonde niet toe!

Dr G. - komt vervolgens met de onthulling, , , dat de repetities herhaaldelijk gehouden zijn in het gebouw der V. U."

Inderdaaid is dit een onthulling.

Zooals vanzelf spreekt, weten - de hoogleeraren als zoodanig van het gebruik der lokalen in de uren, dat er geen colleges zijn, niets af.

Zij dragen daarvoor geen verantwoording.

Toch hoor ik van alleszins betrouwbare zijde, dat men bij de aanvrage der lokalen het eigenlijke doel niet heeft genoemd, en een veel algemeener doel heeft opgegeven.

Zoo ka, n iedereen er in loopen.

Dat Dr G. zulke dingen nalpJuist, moet .hijzelf' weten. Maar dan moet hij het goed doen. Tot het uiterste einde. En dan zon hij bevonden hebben, dat bij het gebruik van een lofcaial of lokalen om-den-tuin-Ieiding een rol heeft gespeeld.

Wij hadden er ons opi gespitst, dat Dr G. bewijzen zou bijbrengen voor zijn stelling, dat deze opvoering ligt in de historische Calvinistische lijn.

Maar hij keert het blaadje om, maakt zich de polemiek erg gemakkelijk en zegt: lever gij het bewijs, dat 'het niet zóó, is.

Doch dat is een afschuiving van den bewijslast.

Wat Dr G. beweerde gaat vrijwel tegen de alge-' meene opinie in.

Bijna ieder Gereformeerde is er van overtuigd: nooit zou Calvijn zulk een - tooneelstuk hebben goedgekeurd.

Waar Dr G, er een afwijkende meening op na houdt, mag toch zeker geëischt, dat hij-de redenen daarvoor uit de geschriften en 'de levensgeschiedenis van Calvijn en de historie van het Calvinisme zal bijbrengen.

Wij moeten daarop blijven aandringen.

Ons jirotest daartegen maajkten we als „in het voorbijgaan", opdat Dr G. zijn plicht zou kennen dit te bewijzen.

Onttrekt hij zich hieraan, dan hebben wij dit te beschouwen als een blijk van zijn onvermogen, in deze.

Maar hoe het ook ja, of Dr G. zich waagt aan bewijs of niét, eerlang, als de atmosfeer wai rustiger is, hopen we de tooneelkwestie in haar geheel te behandelen en da, arbij vooral te handelen over: Calvijn en het tooneel.

Over - de „Stille Week" zullen we maar weinig zeggen.

Onze Gereformeerden laten, ook' blijkens de pers, Dr G. daarin vrijwel alleen staan.

Dr G. verwijst hierbij'naar de Paaschviering der Oude Kerk? Onder de "Oude Kierk" verstaat hij dan de kerk omstreeks de 5de eeuw.

Ik begrijp eerlijk niet hoe Di: G. met zulk een argument voor den dag kan komen.

Weet Dr G-. dan niet, dat er to> en reeds tal van dwalingen de kerk waren binnengeslopen en dat die van de boetepraktijk, waaronder ook de dagen vóór Paschen vielen, een van de diepst doorgedrongene wasj? Ketters als Arius, werden veroordeeld, maar de boetepraktijk was zoozeer gemeengoed geworden, dat aan veroordeeling daarvan niet gedacht werd.

Va.ndaa.r dan ook mijn zeggen, dat de „Stille Week" is te beschouweai : als een zuurdeesem 'der Roomsche Kerk, die ook de onde Hervormde .Kterk had doortrokken.

Ook met een tweede argument is 'Dr G. weinig gekdikig.

Hij vraagt: „Wie zal b.v. op ha, a, r sterfdag zijn in Jezus' ontslapen moeder herdenkend, het gepast vinden dan zonder noodzaak 'deel te nemen aan een overigens geoorloofd, feestelijik' maal, omdat zij toch immers „leeft"? "

Men gelooft zijn oogen bijna niet als men dit leest.

Daargelaten nog, dat deze ideale beschouwing in de praktijk meestal moeilijk Valt door te voeren en betrekkelijk zelden doorgevoerd wordt, vragen we toch: hoe durft Dr G. den sterfdag van oen geloovige te vergelijken bij den sterfdag van Christus ? Is dat niet de kracht van Christus' opstanding, zij het voor een oogenblik', uitschakelen? Is dit niet al te menschelijk over Christus öordeelen? Onze lieve dooden, die in den Heere zijn gestorven, wachten den dag der opstanding af. .Daarom spreken we van hen als onze „dooden". Maar mag men Christus ook noemen: onze Doodè? Neen,

nietwaar. Hieruit proeft ge reeds aanstonds het verschil. Over onze dooden mogen we treuren volgens den apostel, maar niet als degenen, die geen hoop hehben. En dan stelt hij hun opstanding in het vooruitzicht. Maar over Christus mogen we niet treuren, want Hij is waarlijk' opgestaan en' is van Simon gezien. De Heiland wil trouwens niet, dat wij zullen treuren over Hem. Maar dat we zullen treuren over onze zonde. Christus leeft in den hemel airders dan onze ontslapenen. Hij leeft er met ziel en lichaam. Vergelijking is hier niet mogelijk'.

Plassen we toch op, dat we 'door de , , Stille Week" de glorie der Opstanding niet voor ons zielsoog verduisteren.

Zwak staat Dr G. in de verdediging van zijn houding, waarin hij de professoren tot verantwoording riep, wat zij hadden gedaan om de „Stillo Week" te ontzien.

Hij zegt: „Nu moet ik' al dadelijk deze vergelijking van eenerzijds de hoogléeraxen der Vrije Universiteit en anderzijds de leden van een kerkeraad als ontoelaa.tbaar wraken. Immers een kerkeraad oefent • opzicht en tucht over een gemeente, d.i. om zoo te zeggen een besloten kHng. En is dus deswege aan niemand buiten dien kring verantwoording schuldig, óf en zoo ja, op • welkte wijze hij zich van deze roeping kwijt. xMaar de Vrije Universiteit nam openlijk ook een zedelijke taak op zich in het midden van ons volk, inzonderheid ons 'Gereformeerd volksdeel, over welker vervulSng zij deswege door dit volksdeel dan ook openlijk' ter verantwoording kan worden geroepen. En één der organen, waardoor dit volksdeel dit doet, is ook zijn kerkelijke pers".

Hier zijn de logik'a en de 'kerkrechterlijke Beginselen wel een beetje zoek'.

Zou waarlijk een 'fcerkeraad van zijn opzicht en tucht verantwoordelijk zijn aan de gemeente? Ik zal hierop maar geen etiket drukken, 'doch het is zeker niet in overeenstemming met het Gereformeei-de kerkrecht.

Worden hier voorts niet verward de Vrije Universiteit en de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op' 'Geref. grondslag?

Meent Dr 'G. 'niet te zeer, dat hij het Gereformeerde vol'ksdee] is ?

En hoe hoog we ook de „Overtoomsche Kerkbode" stellen, als een orgaan van het Gereformeerde volksdeel kunnen we het toch kwalijk erkennen ?

Stel u voor, dat ieder kerkelijk blad het maar voor het-ter-verantwoording-roepen had!

Alles zou dan zeker niet eerlijk en met orde geschieden.

Dr G. heeft, naar het schijnt, niet begrepen, waarin het derde van de vergelijking school, n.l. in de geheimhouding.

De kerkeraad is omtrent zijn opzicht en tucht tot geheimhouding verplicht.

De senaat der Vrije Universiteit ook.

Ieder college van zedelijk'en aard ook.

Wij weten het best: de kerkeraad is geen senaat en oök geen zedelijk college.

Maar alle drie hebben zij hun te bewaren. geheimhouding

Dr G. vertelt, wat hij in dit geval heeft gedaan. „Ik (heb), zoodra ik van de zaak vernomen had, de bedoelde voorstelling in de Stille Week' niet alleen ten sterkste ontraden aan de betrokkenen, maar vaai hen ook' onmiddellijk de toezegging ontvangen, dat zij alsnog al het mogelijke zouden doen om den datum te verzetten."

Natuurlijk!

Dat zij, die het tooneel zouden 'inrichten, gaarne den datum zouden verzet hebben, indien zij' op den moreelen steun van een Gereformeerd predi-'kant kondeir rekenen, is nog al begrijpelijk.

Zoo'n faveurtje krijgen zij niet alle dagen.

Maar als Dr G. nu eens tegen d'eze tooneelvoorstelling ware geweest, afgezien van de Stille Week', zouden zij dan ook voor hem hebben gevlogen?

Het resultaat van zijn bemoeienis is niet bepaald moedgevend.

Ter bestrijding van mijn uitlating over „Tooneel en Kunst" beroept Dr G. zich op... een Gereformeerden Jongere in de „N. R. Ct."

Ook dit beroep-munt niet bepaald uit door kracht.

In het laatst van zijn repliek begint Dr G. iets te doen, wat eenigszins lijkt op een vuurtje stoken tegen de V. U.

Men heeft mij van verschillenden kant gevraagd: wat drijft hem er toe?

Ik heb geantwoord: ik wil er zelfs niet naax gissen.

Dit herhaal ik in het openbaar.

Ik kan niet aannemen, dat Dr G., zelf een discipel der V. U., zijn Moeder (Alma Mater) ongunstig gezind zou zijn.

Er ware op nog veel kleinigheden kritiek te oefenen.

Maar wij gelooven niet, dat iemand er ons van beschuldigen zal, dat wij aan de repliek' van Dr G-. te weinig • aandacht hebben geschoriken.

Nog één ding.

Dr G. vindt het jammer, " dat; 'if-"ae'^, ', ingrijpéM^ motieven" tegen de veelbesproken tooneeluitvdering met geen enkel woord noemde.

Ik voldeed aan zijn wensch, misschien nog eer dan hij dien neerschreef, in het nummer van de vorige week.

Hoe Dr Geelkerken, straks „in het Hcht van het Pinksterfeest" kan spreken over „het Tooneel", als hij zulk een stuk in bescherming neemt, is mij een raadsel.

Wat ik de vorige week deed hooren v/as een conscientiekreet!

En ik ben verblijd, dat hij weerklank vond in duizende harten.

Ik rekende ook niet anders.

Want, waimeer zoo iets als dit toonéelstuk er bij ons Gereformeerden, door 'kon, zou de verflauwing der grenzen al'in een ver gevorderd stadium zijn.

Dan zouden we slechts Gereformeerd in naam zijn

als de booze begin­ Wij moeten waarschuwen selen nog klein zijn.

Anders is het te laat.

Overeenstemming.

Het is zeer zeker van groot nut, wanneer men ook een andere stem in het tooneelgeding eens hoort.

Haalden wiij vroeger reeds het stukje van Prof. Grosheide uit , , De Heraut" aan, nu willen we zijn artikel uit „N.-Holl. Kerkbl." onzen lezers niet onthouden.

Onder dezen titel schreef de „Overtoomsche Kerk Ijode" van 6 April over de opvoering van een toonéelstuk door een Christen Studenten-gozelschap iii de z.g. Stille Week.

Inderdaad, deze zaak is hoogst betreurenswaardig.

Dit stukje moest, om in dit nummer te worden geplaatst, reeds vroeg naar de drukkerij. Zoo zou het kunnen zijn, dat de bedoelde uitvoering, in verband met de vele en terecht daartegen ingebrachte bezwaren, op het laatste oogenblik was af besteld, zonder dat we bet op dit oogenblik nog weten.

We zouden ons daar van harte over verblijden, meenen echter in elk geval om de groote ontroering, die deze zaak gewekt lieéft, wel iets er over te mogen schrijven.

Betreurenswaardig is deze zaak, zoo zeggen we met de „Overtoomsche Kerkbode".

Toch 'is er tusschen haar en' ons een verschil. Begrijpen we onze, • Perszuster goed, dan is liaar bezwaar, dat de opvoering in de Stille Week geschiedt en zou ze tegen de zaak zelf geen bedenkingen willen inbrengen.

Wij denken er juijst anders over; we achten de opvoering zelf betreurenswaard en daarentegen iiet feit, dat ze in de Stille Week geschiedt, waarvan wij zelf met vele anderen eerst door het, gedrukte prospectus kennis hebben gekregen, van ondergeschikt belang. We kennen één feestdag, dat is de Zondag. En verder lezen we bij Paulus: „Gij onderhoudt dagen en maanden en tijden en jaren, ik vrees voor u, dat ik eenigszins te vergeefs aan u gearbeid heb".

Als iets goed is op zichzelf, dan mag het ten allen tijde geschieden, ook in de z.g. Stille Week.

Hoogstens kan men overwegen, of zulk een opvoering in de Stille Week niet bijzonderen aanstoot geeft.

De wereld gaat dan niet naar de komedie, de kinderen Cï-ods hooren er dan dus zeker niet. - Maar in elk geval is dat het bijkomstige.

Ons bezwaar gaat tegen de opvoering zelf.-

We gaan nu niet over het tooneel spreken. - Zelfs - indien tegen een tooneeluitvoering in besloten kring geen bezwaren bestonden-^ die naar ons oordeel zeer zeker bestaan — dan moest deze uitvoering in den Stadsschouwburg ongetwijfeld worden afgekeurd.

Het spelen in den Stadsschouwburg is maar niet het doen van een voordracht op het ja^arfeest van een jongelingsvereeniging. Men kan niet een opvoering in den schouwburg geven of men moet gebruik maken van heel den rompslomp, die met het gewone theaterleven samenhangt. Deze vereeniging van Christenstudenten heeft zich reeds door de voorbereiding van haar opvoering m-idden in het wereldsche leven geworpen, zonder eenige noodzaak. Ze heeft niet, naar bet woord van den apostel, zelfs den rok, die met het vleesch besmét is, gehaat, ze heeft dien aangetrokken, ze heeft een kring gezocht, waar de goddeloosheid den boventoon voert. Ze heeft zich moedwillig in gevaar begeven.

Bovendien zijn de uitnoodigingen, de voorstelling te komen bijwonen, in zoo ruimen kring verspreid, dat van een besloten uitvoering alleen in naam sprake kan zijn.

En nu ons tweede bezwaar.

Deze Christenstudenten weten, dat ze met hun gedoe ons Christenvolk pijn doen. Ons Christenvolk, dat voor hen bidt, dat het hun mogelijk maakt te studeeren.

Maar deze jonge mannen stoorden zich daar niet aan. Hun plannen zouden doorgaan.

We schrijven dat. onder bet voorbehoud, aan het begin van bet artikel gemaakt, dat niet op het laatste oogenblik betere gedachten de overhand hebben gekregen. ^ISiP

Dat zijn onze bezwaren.

Daarbij komen dan nog die tegen alle tooneel, waarover we niet zoo lang geleden in 'dit blad hebben geschreven en die we niet zullen herhalen.

Daarom spreken we ook van betreurenswaard.

Maar die kwestie van de Stille Week is voor ons het bijkomstige.

Men ziet, hier worden weer andere argumenten aangevoerd.

Maar de konklusie is dezelfde.

Geen floofpot-taktiek.

Voor enkele weken verklaarden we geen ingezonden stukken in zake de opvoering van „Saul en David" te kunnen 'plaatsen.

Een heele stapel legden we daarom ter zijde..

Al die stukken dienden om tegen de tooneeluitvoering te protesteeren. Gingen dus in de richting A^an wat wij schreven.

Slechts ontvingen wij twee ingezonden stukken, waarin de tooneeluitvoering verdedigd wordt.

DaaiTan plaatsen wij er één.

Men zal gevoelen, dat dit wel het tegenovergestelde is van een dqofpot-taktiek, die sommigen èn onze dagblad-én' onze kerkelijke pers ten laste leggen.

En ook bij de plaatsing van dat ééne stuk gingen we niet willekeurig te .werk.

Het is van de hand van den Jonathan-sipeler, die bij de opvoering ook het slotwoord sprak.

Indien iema.nd bij machte is om deze opvoering te verdedigen, dan moet hij het wel zijn.

Het kan zijn. nut hebben, dat onze lezers met zijn kritiek kennis maken en zijn argumenten wegen.

Maar hieruit volgt nu niet, dat we nog voor andere stukken in dezen trant onze kolommen openstellen.

Voor dit maken we een uitzondering.

Doch voor geen ander.

Zeer geachte Redactie,

Beleefd A'orzoek ik U de plaatsing van het volgende naaj' aanleiding van het artikel van Profe-s-•sor Hepp in „De Reformatie" van 18 April j.L, in verband met de opvoering van , , Saul en David" door „het Christelijk Studententooneetgezelschap" in den Stadsschouwburg alhier.

Prof. Hepp zal' het publiek „eenigszins" met den inhoud van het treurspel op cte hoogte brengen en geeft een reeks citaten, waaruit de argelooze lezer slechts kan opmaken, dat men liier met „afkeerwekkende lektuur" te doen lieeft.

Er worden dan ook uitdrukkingen gebezigd als „zedekwetsend" en „driedubbel walgelijk", terwijl de hoogleeraar „stom verbaasd" is, „dat het „Christelijk" publiek niet geweldig floot" en „dat ieder, die op den Christennaam prijsstelt, niet haastig den schouwburg verliet en voor God op zijn knieën is gevallen" om schuld te belijden.

Hij vertrouwt dan oolv, dat er heel weinig Gereformeerden' aanwezig waren behalve „de enkelen onder de spelers". Een feit is, dat de twdntig verschillende personen in de sprekende rollen allen tot de Gereformeerde K-erk behooren en 14 hunner zijn ingeschreven als student aan de Vrije Universiteit.

In de „goedbezette" zaal (zie o.a. , , , D'e Telegraaf" van 16 dezer voorm.) bevonden zich tal van Gereformeerden, die op overtuigende Wijze tijdens en na de vo-orstelling van hunne instemming deden blijken en zich zelfs „zeer voldaan" betoonden (zie o.a. „De Nederlander" van 16 dezer).

Er is geen sprake geweest van eènig protest.

Wel is dit thans het geval ten opzichte van het artikel van Prof. Hepp.

En dit is zeer verklaarbaar!

De hoogleeraar onthaalt zijne lezers op een verdienstelijke bloemlezing van zwoele passage's, welke in den tekst voorkomen en voegt hier aan toe:

„Dat walgelijke kan er niet door coupure's uit verwijderd zijn. Want het zit door dit heële tooneelwerk heen."

Hiertegenover wensch ik op te merken, dat men op soortgelijke wijze te werk gaande, een zelfde onjuist licht zou kunnen laten vallen op verschillende geschiedenissen uit het Oude-'ljestament en met name op den Bijbelschen David.

Overigens kunnen wij nog vermelden, dat ten einde de uitvoering ni«t onnoodig te rekken, van de 120 bladzijden druks ruim 700 regels werden geschrapt, d.w.z. ongeveer een vijfde deel van het geheele stuk.

Een ieder, die den inhoud van het werk onbevangen nagaat zal ontdekken, dat de gewraakte versregels alle te zamen nog niet een honderdste deel van het geheele treurspel uitmaken.

Verder weet elkeen, die de voorsteUing heeft bijgewoond, dat verreweg het meerendeel der bestreden' passage's bij de opvoering niet is uitge-. sproken, zoodat er geen sprake is geweest van een „pikante saus", te meer wijl alles, wat er nog aan weelderige uitdrukkingen werd getolereerd, bij de voorstelling op afdoende wijze is verzacht, hoogstens , , ev'en aangeroerd, gielijk onder ons goede zede «ischt" en allerminst , , naar den voorgrond geduwd".

Aan het eind van zijn betoog beweert de schrijver nog iets over mijne opmerking als „speler-slotspreker" met betrekking-tot de vraag of tooneelspelen wel' , , Kunst" is, welke vraag door Prof. Hepp persoonlijk ontkennend werd beantwoord, toen hij schreef in , , De Reformatie" van 22 Februari j.l., „dat er geen igrooter vijand van echte kunst is, dan ' juist het tooneel".

O'm zijn lezers e-ens goed het verschil duidelijk te maken tusschen Kunst in hoogeren zin en kunst als technische vaardigheid, voert hij aan:

„Het zo'u voor nüj esn heele kunst zijn om een middagmaal behoorlijk klaar te maken."

Deze opmerking lijkt mij voor de hand ligjgend!

Het schijnt echter voor raenig scribent no-g moeilijker „Kunst" te zijn om-het publiek „behoorlijk" in-te lichten omtrent onze .Tooneelvoorstelling van

„Saul en David".

Met vriendelijken dank voor de genoten .gastvrijheid.

Mr .W. BAKHUIJS ROOZEBOOIM.

Amsterdam, 21 'April 19, 24.

Hierbij dan een paar opmerkingen.

De afgezaagde „argelooze lezer" had beter met rust gelaten kunnen worden. Inderdaad waa het mijn bedoeling Oiierido's „Saul en David" als kwetsend voor' de 'Gereformeerde, ruimer nog voor de Christelijke zede, voor te stellen. Ik hoop, dat al onze lezers, of ze argeloos zijn of niet, onder dezen indruk blijvend zullen verkeeren.

Want daarop valt nu eenmaal niets af te dingen.

Eigenlijk erkent de inzender dit zelf.

Volgens hem gaf ik een „bloemlezing van zwoele passages" uit dat stuk. Nu is „zwoel" de euphemistische (vergoelijkende) term voor „zinnelijk" of in dit verband voor „zedekwetsend". Tegen zulke enphemistische termen hebben we op zichzelf reeds liezwaar. Ze geven aan het leelijk'e een glimp van schoonheid. Ze stellen het zondige voor als niet „zoo erg". Onder zulke euphemismen wordt veel verkeerds bedekt.

Inderdaad gaf ik slechts een „iDlóemlezing" (ofschoon „onk'ruidlezing" beter ware). Want zooals men in mijn artikel zelf kan lezen staat er in het tooneelstuk van Ouerido nog meer.

Ik - voorzag natuurlijk, dat het stuk niet in zijn geheel zou worden gespeeld. Daarvoor is het te lang. Met het oog daarop scTireef ik: „Dat walgelijke kan er niet door coupure's uit verwijderd zijn. Want het zit door heel het tooneelwerk heen".

Nu verneemt men van Mr B. R., dat er coupure's (weglatingen) zijn gemaakt. En dat daaronder ook zedekwetsende regels behooren. Maar wordt daardoor het karakter van het stuk veranderd?

Allereerst: wie het spel goed wilden volgen, zullen zich als tekstboekje Querido's „Saul en David", uitgegeven door de Wiereldbibliotheek, hebben aangeschaft. Zij hebben van te voren die zinnehjfce gedeelten gelezen, met spanning Verwacht, ho-e ooK dit zou worden uitgevoerd; Daarmee ree.ds wordt aan goede Christelijke zede afbreuk gedaan.

Vervolgens: geen coupure's Idinnen b.v. de Davidfiguur, zooals die hier ten tooaieele wordt gevoerd, veranderen. Hij wordt hier uitgebeeld als een van jongen man af zinnelyk schepsel. Zóó wordt hij door de Schrift niet beschreven. Zoo is hij uit Querido's fantastisch brein voortgekomen. De polygamie, in David's dagen geduld, wordt hier uitgebuit om er David door te fcarakteriseeren. Dit mag' ter wille van de goede zeden, maar ook ter wille van de waarheid niet geschieden.

Dan. Mr B. R. verzekert, dat, wat er aan te weelderige uitdruikkingen werd geduld, bij de voorstelling op afdoende wijze is verzacht. Te „weelderig". Ook hier weer een euphemistische uitdrukking. Als men zulke termen gedurig moet bezigen, Iiewijst dit toch wel, dat de zaak, waarover men het beeft, niet deugt. Deze urtdruHcingen zonden bij de voorstelling op afdoende wijze zijn verzacht. Men noemt dit gewoonlijk „wegspelen". Door heel lad of zacht te spreken wordt gezorgd, dat het publiek er geen indruk van meeneemt. Maar daar heeft men weer hetzelïde. Wat door den beugel kanj behoeft niet te worden „weggespeeld". 'Dat „wegspelen" op zichzelf toont reeds, dat het stuk zóó afkeurenswaai'dig is, dat men er in zijn geheel niet mee voor' den dag durft te komen. Het staat opi één lijn met den woordenvloed van sommige beklaagden voor de rechtbank. Daardoor meenen zij hun leugenaehtige verklaxingen te verbergen. Het is een spekuleeren op de domheid of op' de vermoeidheidsverschijnselen bij het p'Ubliek. Maar wie het treurspel Van Querido zelf in de hand heeft, kan men niet misleiden. 'Zijn aandacht valt nog te meer op de weggelaten passages.

Daarenboven zal Mr B. R. niet kunnen ontkennen, dat de stootendste passages, door 'ïnij aangehaald, niet zijn weggesp'eeld. Het „gij liegt boeleerster", werd wel degelijk met nadruk uitgesproken. Ook de samenspraak tusschen Abjathar en David, waarover wij een .„driedubbel walgelijk!" deden hooren, heeft wel degelijk' aöcent gehad. Evenzeer de samenspraak tusschen David en Abichaël, die wij de vorige wepk niet noemden. Dat kon ook niet .anders. Anders zou het heele stuk in elkaar zijn gevallen. Daarom blijft ons „driedubbel walgelijk" van kracht.

En of Mr B. R. nu al ter verdediging inbrengt dat de gewraalkte regels nog niet een honderdste van het geheele treursp'el (ik heb het niet nagemeten) uitmaken, doet hier niets ter zake. Hier moet niet geteld, maar gewogen worden. In die gewraakte regels worden juist de personen getypeerd. Trouwens, als 'iemand om de, laat ik zeggen, tweehonderd woorden een vloek. gebruikt of zich een zinnelijke uitdrukking Veroorlooft, dan is hij daarmee voor ons reeds geoordeeld. Dan zullen we hem onze vriendschap-niet schenken. Al zou dan slechts een honderdste van dit treurspel zinnelijkheden bevatten, zoo moet het toch door ons worden veraischuwd.

Het gewone argument, dat men dan ook den bijbel moet veroordeelen, ontbreekt ook in dit ingezonden stuk niet. Maar miskent men daarfoor, zij het onbewust, niet de geheel eenige beteek'enis van de Schrift? Wat God in Zijn Woord zegt omtrent de zonden van Zijn volk', mag de mensch niet misbruiken om er allerlei zedekwetsends op te borduren. In de gewijde sfeer Van Gods Woord kan gezegd, wat in geen andere sfeer mogelijk is, allerminst in de tooneel-sfeer. De Schrift, in haar verband genomen, brandmerkt het zinnelijke als zonde. Waar geschiedt dit in het treurspel van Querido? Daar geldt het juist als iets interessants. Neem David. Men ziet hem dikwijls alleen èan op zijn overspel met Bathseba. En men redeneert dan terug: zoo moet hij vroeger ook wel geweest zijn. Wat reden heeft men daarvoor. Het gebeurt, dat iemand na dertig jaren van eerlij'ke dienstvervulling tot diefstal komt. Mag men daaruit konkludeeren: hij zal van zijn jeugd aan wel hebben gestolen? Doch dat is niet het eenige. Men verhaalt van Voltaire, dat hij een spotdicht wilde vervaardigen op David's overspel met Bathseba, maar dat hij, toen hij den ölsten psalm las, zijn plan niet ikon volvoeren. Men moet den heelen David willen zien. Men moet hem zich niet alleen verbeelden, gelijk hij daar in ledigheid wandelt op' het dak van zijn paleis, maar men moet hem zich ook' voorstellen, gekromd liggend voor zijn God en al maar kermend: „zijt mij genadig, o 'God! naar uw goedertierenheid Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, wat kwaad was in Uw oogen Schep-mij een rein hart, o God!" Zoo k'rijgt men alleen de rechte visie op David. Maaï wat, vraag ik', wat vindt men • van den berouwvollen David in Querido's treurspel terug?

Over het aantal studenten sprak!-i.k reeds in mijn dupliek aan het adres van Dr G.

Over de „goedbezette" zaal zal ik' ook niet uitweiden. Naar ik vernam waren er p-l-.m. 400 menschen. Hoeveel maal meer er in den Schouwburg kunnen, weet ik niet. Maar dit legt geen gewicht in de schaal. Als er 400 waren, waren er ook 4-00 te veel.

In - dit stuk leest men, - dat er „tal" van Gereformeerden tegenwoordig waren. Nu is „tal" een tamelijk rekbaar begrip. Het getal - Gereformeerden kan op pl.m. 400 menschen in geen geval groot zijn geweest, ofschoon toch altijd te groot. Dat juist de Gereformeerden zich „zeer voldaan" betoonden, kan ik uit „De Nederlander" van 16 dezer nog niet afleiden. Daar staat alleen: „Het publiek, dat in vrij grooten getale aanwezig was, toonde zich over de voorstelling zeer voldaan en bewees'dit — gelukkig niet op storende wijze — door applaus". Als onder.het publiek', zeg, 50 of 100, aan het applaus niet meedoen, of er aan meedoen om a.nderen niet te prikkelen, beteekent dit nog niet, dat zij „zeer voldaan" waren. Ook hebben sommige toeschouwers, onder wie althans enkele - Gereformeerden, de zaal verlaten. Men meent, dat zij. zich verveelden. Kan het ook zijn, dat hun conscientie sprak?

Is het te veel gezegd, dat het pleidooi van Mr. B. R. voor - deze tooneelopvOering, niet steekhoudend is?

Dat er armoede aa.n argumenten in op-e-nbaax werd ?

Dit treft men niet .alleen in zijn stuk, maar ook elders aan.'

Men bezinne zich - daarom.

Het zou niet te verwonderen zijn, indien enlvele verdedigers van - de tooneelvoorstelling na al wat er over geschreven werd, ' bij zichzelf besloten: en we gaan er toch mee door.

Dat is iets menschelijks.

Ook, iets christelijks?

Als men deze zaak-voor den He-ere brengt, toetst aan Go-ds Woord, tot alle zelfverloochening bereid is, dan komt men in een andere stemming.

Dan gaat men ook a.nders oordeelen.

Want we moeten het ons goed indenken: wanneer het beginsel, dat aan dit tooneelstu'k ten grondslag ligt, onder ons zou doorwerken, zou ons Gereformeerde volk worden een hoop slappelingen, zo-u onze Vrije Universiteit te gronde gaan, zou onze Anti-Revolutionaire Partij met volkomen lamheid zijn geslagen, zou „Patrimonium" en met haar alle sociale actie aa, n de ongeloo-vigen zijn overgeleverd en ons Nederlandsch Calvinisme zou tot het verleden behooren, het zou niet meer zijn.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Ontslag.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's