GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hoe men den strijd voert.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe men den strijd voert.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de ouderlingen van Amsterdam-Zuid, die door de Synode werden afgezet, behoort ook de heer A. Naafs. Hij is een ijverig volgeling van Dr Geelkerken en meent door woord en geschrift diens partij te moeten kiezen. Dat is natuurlijk volkomen zijn zaak, en wij zouden er niet aan denken, dit feit in ons blad te memoreeren, ware het niet, dat hij steeds weer op hetzelfde punt zijn betoog richt, en zoowel in voorheen geschreven stukken, als in de woorden, die hij op een groote vergadering in het concert-gebouw zeide, alsook nu weer in de „Overtoomsche Kerkbode" steeds op hetzelfde aambeeld hamert, en dat met zooveel overtuiging, dat het op sommige menschen indruk maakt.

Steeds weer speelt de heer Naafs op de éene snaar van de viool; steeds weer hetzelfde wijsje; steeds weer even wijs; steeds weer met dezelfde vaersen.

Nu schrijft hij in het jongste nummer van genoemde Kerkbode:

Classical© ervaringen.

Het is opvallend liet. telkens terug'keerend feit, dat. als ik oA^er de beslissing van de Synode te Assen denk, ik altijd weer met mijn gedacliteu in de Classb cala vergaderingen terugkeer. Altijd weer hoor ij Ds Sclionten als rapporteur van de Commissie, die' twee malen de klacht van br Marinus ondei-zoclit zeggen: , , wij twijfelen niet aan dei rochtzimiigheid van Dr Geelkerken"; welke uitspraak door geen enkel aanwezig Predikant of Ouderling werd teigen gesproken of betwist, integendeel door verschillende Predikanten werd bevestigd.

En toch, al was bet resultaat van het herhaald onderzoek: „Dr Geelkerken gaat vrij uit, br Miuinus heeft niet goed geluisterd", toch moest Dr G-. de verklaring afleggen: „noch bedoeld, noch gezegd." Geen schuld werd in hem gievonden, maar toch moest hem die verklaring op den rug gieplakt, AVas het niet hoogstaand, dat Dr G. onder zulke omstandighsden dit niet wilde Arerklaren.

En dan, 1 April 1925, woirden Deputaten Art. 40 K.O. er bij gehaald. Dr Waterink, voorzitter vau de Classe, vraagt hoe de Heeren Deputaten meenen, dat moet worden gehandeld. En Ds Breukelaar antwoordt: „wij zijn hier om inlichtingen te verkrijgen--dus wie die kan geven, moet maar spreken." Maar dan wordt miji, hoe ik er ook op blijf aandringen, het woord geweigerd, en mag ik mij slechts met de' Deputaten in het Kamertje verstaan; Dr AV at er ink bielet mij in de Classicale> vergadering te spreken.

Volgt die merkwaardige vergadering van 22 April 1925. Hoorden wij op de vorige vergadering; eir telkens spreken over het niet twijfelen aan de rechtzinnigheid A'an Dr G-., nu zou bet wel anders worden; luistert maar!

Dr Waterink is weer Voorzitter. Er wordt besproken, vragen te" doen formuleeren, aan Dr G. tot het geven van „nadere verklaring" van zijn gevoelen ter beant woording voor te leggen. Daarbij komt Ds Ferwerda miet zijn pleidooi voor Dr G. en eindigt met het indienen va.n een amendement, strekkende om de formuleering van het besluit om Dr G. vragen te stellen aanmerkelijk te verzachten. Ieder weeit met welk gevolg. Ds B. van Schelven rijist op en zegt: „Dat amendement van Ds Ferwerda mag niet worden aangenomen, want Dr Geelkerken is ernstig verdacht." En wat doiet de A'"oorzitter Dr Waterink? Komt hij zijn collega Dr Geelkerken, aan wiens rechtzinnigheid op . de Classe niet werd getwijfeld, thans fo hulp? Vraagt hijs Ds v. Schelven eenige motiveering van zijn zoo krasse beschuldiging? Neen, nogmaals neen! Het eenige-, wat gebeurt, is, dat Ds Ferwerda na dé opmerking van Ds van Schelven zijn amendement intrekt. '

Op dit oogenblik blijkt wel zeer duidelijk, hoöS Waterinlj de leiding op de Classe kwijt is, en M Deputaten A''an Schelven, en Breukelaar deze hebbenï oviergenomen. Ook op de volgende vergadering, als Dr Waterink is afgetreden, houden, zij d© leiding in handen. Een paar sprekende voorbeelden: Da vacantiotijd is aangebroken. Amsterdam-Zuid wil, dat de behandeling der zaak wordt verdaagd tot het najaar. Dan echter roept Ds v. Schelven uit: „Wat? vacantia? nu de kerk in brand staat? " Ds Van Schelven zeid^ er niet bij, door wien die brand in de kerk iiTOT vergadering van 22 April 1925 was gesticht. ^

Een ander voorbeeld: Dr Geelkerken wordt „geciteerd" om ter Classicale Vergadering te kome-n. Hij schrijft daar over aan de Classe, en verzoekt inlichtingen daaromtrent. Schrijver dezes, afgevaardigde van Amsterdam-Zuid, weet, dat die brief door Dr (T. is verzonden. Ter classicale vergadering, bij de ingekomen stukken, echter geen brief van Dr Geelkerken. In het koffie-uur vraag ik, waar de brief van onzen Dominé blijft, en belooft Ds Schouten mij voorlezing van dat schrijven. Als echter tegen 4 uur nog geen schrijven van Dr G. ter tafel isi gebracht, eisch ik als afgevaardigde van Amsterdam-Zuid onmiddpllijke

I-voorlezing. Dan komt eindelijk de brief te voorschijn; uit de portefeuille van Ds Breufcelaar, Deplitaat van dei Partic. Synode van N.-HoUand, aanwezig om de . Classe van advies tOv^ie^ieP-

A. NAAFS,

ouderling Amsterdam-Zuid.

Omdat het me bleek, dat meer dan één dit betoog Siogal van beteekenis scheen te vinden, in verband met de bewering: „Dr Waterink belet mij in de Classicale vergadering te spreken" - —• iets, dat dan wijzen zou op een partijdige behandeling van de zaak! — en omdat we hier met een echt staal van scheef gezette voorlichting te doen hebben, zooals er zoo talloos vele werden gegeven in den laatsten tijd, vinden we dit stuk belangrijk genoeg om het te bespreken.

Ofschoon we van te voren zeggen, dat dit niet beteekent, dat we een debat tot in het oneindige over deze kwestie zouden willen voeren.

Voor ditmaal wil ik echter, hoezeer ook dergelijke ^polemiek moeilijk uit mijn pen wil, de zaak behandelen. We zullen de onderscheiden alineas op den voet 'yolgei^^j^':

E'i^fe^linea.

Inderdaad werd herhaaldelijk op de classis door meer dan één predikant in het begin van het geding uitgesproken: we twijfelen niet aan de rechtzinnigheid van Dr Geelkerken. Niet aan de rechtzinnigheid van zijn persoon. Maar een rechtzinnig persoon kan nog wel eens onrechtzinnige dingen zeggen. En reeds lang vóór de vergadering van i April was de opmerking gemaakt, dat de preekcoupure van Dr G. wel degelijk tot nadeuken aanleiding kon geven, — dat nadenken dan in den zin van bedenking. Er werd b.v, de uitdrukking gebruikt, dat deze coupure aanleiding gaf en ruimte liet voor afwijkende gevoelens. Maar de uitlating van Dr G. werd toen nog beschouwd als een incident, niet als een symptoom. Om dit duidelijk te maken, werd er herhaaldelijk op gewezen, dat men niet Dr G. in het algemeen verdacht, maar dat daarom temeer het noodzakelijk was, dat Dr G. zich losmaakte van de ongelukkige uitdrukking in zijn coupure. Dit nu kon hij doen, zonder dat hij die ongelukkige uitdrukkingen in zijn coupure behoefde te herroepen, enkel door te zeggen, dat datgene, wat br. Marinus in zijn preek meende te hebben gehoord, door hem was „bedoeld noch gezegd". Deze regeling was voor Dr G. zoo bizonder welwillend, dat het voor velen nog steeds maar op éen wijze verklaar-^baar is, waarom Dr G. dit niet heeft-gezegd.

Tweede alinea.

Het resultaat van het herhaald onderzoek was nimmer : „Dr G. gaat vrij uit". Men had dat resultaat kunnen bereiken, wanneer Dr G. was te bewegen geweest, zijn „bedoeld noch gezegd" te spreken. Dan had men Dr G. geloofd. Maar het onderzoek, waarbij o.a. Dr G. - iijn „coupure" gaf, wees veel meer in de richting, dat er inderdaad dingen gezegd waren, die niet door den beu-, gel konden. Het was van de classis zeer hoogstaand, 'Èbijna te toegefelijk, dat ze Dr G. met een enkele ver-'|klariiig zijnerzijds die heele coupure wilde schenken. 'Maar van degenen, die de vergadering bijwoonden, zul-' len wel héél weinig menschen den indruk gekregen hebben, dat het , , hoogstaand was van Dr G." om de ver-Jdaring te weigeren. Ik herinner me het woord van den priend van Dr G., Ds Sillevis Sniitt, die ter classis tot ^hem zeide: „Geelkerken, je hebt het psychologisch moment laten voorbijgaan!"

Derde alinea.

I April 1925. De dag, waarop de heer Naafs telkens ^terugkomt. De deputaten ad art. 49 K.O. zijn aanwezig. 'De kerk van Amsterdam-Zuid is vertegenwoordigd door Dr Geelkerken en br. J. K. van Loon. De heer Naafs is geen lid der vergadering, maar aanwezig, wijl de ambtsdragers uit de kerken der classis vrijen toegang hebben ook tot de besloten vergaderingen. Na de Dep. ad art. 49 te hebben verwelkomd, deelde ik hen mede, dat het mij wenschelijk voorkwam, eerst de notulen der vorige zitting te doen lezen, opdat zij van de zaken, waarover het ging, konden kennis nemen. Aldus geschiedde, zonder eenig protest van iemand uit de vergadering. Toen deze notulen gelezen waren, vroegen de Dep. het woord over de „praealabele kwestie", of n.l. de zaak hier voor behandeling vatbaar was, een kwestie, waarover de meeningen verdeeld waren tusschen de kerk van Amsterdam-Zuid en de classis.

Ter beantwoording van die vraag werd allereerst nogmaals het bewuste gedeelte der notulen gelezen, en verkreeg eerst Dr Geelkerken en daarna de commissie, die de vorige vergadering de classis van advies had gediend, het woord. Toen evenwel, na het spreken van Dr G. een der (niet met Dr G. accoord gaande) ouderlingen van Amsterdam-Zuid het wooi'd vroeg, heeft ondergeteekende, die voorzitter was van die vergadering, aan de vergadering gevraagd, of het naar haar oordeel noodig was, dat een niet-lid sprak. Op zijn voorstel werd het woord aan dat niet-lid niet verleend.

• Zoo spraken dan in eerster instantie de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid en de 'commissie; in tweeder instantie spraken dezelfden. Tijdens dit debat nu vroeg de heer Naafs —• geen lid der vergadering — het woord. Het spreekt vanzelf dat iemand, die een weinig oog heeft voor de goede orde in een vergadering, en die bescheidenheid betracht, er niet aan denken zal, dat hem, wanneer nog pas het woord aan een niet-lid is geweigerd, als niet-lid het woord zal worden verleend. Het was alzoo onmogelijk den heer Naafs het woord te geven; Dit klemt temeer, waar de voorzitter, toen even tevoren enkele gewone leden der vergadering het woord hadden gevraagd, dezen broeders had verzocht, van het woord af te zien, aangezien het hem beter voorkwam, dat het standpunt van de classis werd verdedigd door hen, die in eerste instantie het woord hadden gevoerd, terwijl het standpunt van Amsterdam-Zuid volledig kon worden toegelicht door de beide afgevaardigden.

Daarbij kwam bovendien nog, dat reeds aan het begin was meegedeeld, dat de deputaten in de gelegenheid zouden worden gesteld, alle broeders, die zij wenschten te hooren, zulks te doen; terwijl de deputaten zelve bereid waren, allen, die zich tegenover hen wilden uitspreken, daartoe de gelegenheid te geven. De heer Naafs kon dus onder-ons aan de commissie straks de inlichtingen geven, die hij kwijt wilde. Maar zijn verzoek op de vergadering was tegen de orde, niet ter plaatse, en alleen iemand met andere opvattingen dan de mijne over het recht van een niet-lid-ouderling op een classis, kan eraan denken, in dergelijke omstandigheden nog wel, nadat anderen in dezelfde positie het woord was geweigerd, het woord te vragen. Laat staan zich er later over te beklagen, dat hij 't woord niet kreeg.

Dat deze gang van zaken nu juist is, blijkt uit de notulen van die vergadering, die ten dezen opzichte als volgt luiden:

„Ds W, Breukelaar, een der Dep. ad art. 49 K.O., doet een enkele vraag omtrent de praealabele kwestie, in art. 21 dezer notulen en art. 28, 2e ged., genoemd. De afgevaardigden van Amsterdam-Zuid geven de noodige toelichting van hun zijde; de classicale commissie geeft het vereischte licht van haar kant. Hierna wordt op de zaak zelve nader ingegaan, zoowel van de zijde van de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid als van de zijde van de classis bij monde van haar commissie.

Op verzoek der Dep. ad art. 49 K.O. wordt de vergadering daarna voor eenigen tijd geschorst, om verschillende broeders te hooren en ook degenen, die gehoord wenschen te worden, gelegenheid daartoe te geven."

Toen heeft de heer Naafs, evengoed als ieder, kunnen zeggen tot de commissie, wat hij wilde.

Dat de heer Naafs evenwel in zijn stuk wegliet, dat hij geen lid van de vergadering was, en dat hij wegliet, dat ook anderen het woord niet was gegeven, die in zijn positie waren, en dat zelfs de leden der classis het spreken overlieten aan een paar broeders— dat maakt zijn stuk tot een scheeve, om niet te zeggen valsche voorstelling van zaken.

Echt een type van de voorlichting, zooals we ze in het laatste jaar helaas in tientallen gevallen van zekere zijde kregen te verwerken.

Derde en vierde alinea.

Niet op 22 April werd het anders — reeds op i April en eerder had Dr Geelkerken telkens verwezen naar het in werking stellen van het onderteekeningsformulier. Hij is het geweest, die het eerst daarover heeft gesproken. Steeds heeft hij gezegd: ik antwoord alleen, indien men dat in werking zet. Dat beteekent, in dit geval : indien ge mij „suspect" verklaart.

En nu , , liet amendement-Ferwerda". Ds Ferwerda heeft zelf in de „Overtoomsche Kerkbode" reeds aan den heer Naafs duidelijk gemaakt, dat hij een scheeve voorstelling van zaken geeft. Maar de heer Naafs schijnt beter te weten, wat Ds Ferwerda zeide en deed, dan Ds F. zelf. Hield Ds F. „een pleidooi voor Dr G." ? Allerminst. Alleen stelde hij een amendement voor op het voorstel der commissie, waarbij nu ook de Dep. ad art. 49 K.O. waren inbegrepen. De commissie stelde voor, aan Dr Geelkerken vragen voor te leggen, „opdat blijke, of zijn gevoelen niet in strijd is met de belijdenis onzer kerken". Ds Ferwerda wilde liever lezen: „opdat duidelijk blijke, dat zijn gevoelen niet in strijd is....", enz. Dat was alles. Nu maakt evenwel Ds van Schelven de opmerking, - dat de vragen worden gedaan, nadat Dr G. suspect is verklaard, en het dus niet aangaat, iemand, die verdacht is volgens het eene besluit, volgens den considerans van het andere niet-verdacht te noemen. De onderhavige formuleering moest zulks in het midden laten. En dus niet zeggen: dat blijkt dat, — maar dat blijke, of.... Een opmerking, waartegen in ieder geval de voorzitter niet had op te komen.

Alleen hij, die de porté van de voorgaande besluiten en besprekingen niet begrijpen kan of niet begrijpen wil, kon verwachten, dat hier zooiets als een protest van de zijde des voorzitters zou komen.

De leiding van een vergadering hebben beteekent dan ook wat anders dan een vergadering drijven in een bepaalde richting. Dat schijnt de heer Naafs zoo ongeveer hetzelfde te vinden. Voor mij is een vergadering leiden: zorgen, dat de juiste vorm van behandeling wo'rdt gehandhaafd; dat ieder recht geschiedt; en dat de vergadering vrij is, voorzoover dat kan; en overigens: dienaar der broederen te zijn, met inachtneming van de eischeii van de verhouding tusschen de klok en de importantie van een punt in kwestie.

De rest.

Ik zou wel kunnen zéggen: de rest is net zóó.

De kwestie van „de brief" heb ik niet persoonlijk meegemaakt, maar ik weet van anderen, dat de heer Naafs, op zijn zachtst gezegd, ook hier weer door weglating van belangrijke onderdeden een scheef beeld geeft. Precies als in het begin van het stuk. Nog dit.

Een paar weken geleden schreef ik ook reeds een „correspondentie" over de beweringen van den heer Naafs. Volgens drie verslagen van zijn spreken in het concertgebouw had hij het toen gehad over de vergadering, waarin de vragen aan Dr G. werden vastgesteld. Het schijnt, dat nu dan toch wel vaststaat, dat dié vergadering ook volgens den heer Naafs niet door mij werd gepraesideerd.

Het doet mij leed, een artikel als dit te moeten schrijven. Toch kan het geen kwaad, dat de lezers eens kennis maken met de strijdmethode, die men in „Zuid" erop na houdt. Ik zou zeggen: wat moet men toch zich arm voelen in een geding, wanneer men in dergelijke kleine dingen zijn kracht zoekt, — en het dan bovendien nog noodig heeft, die kleine dingen scheef en verdraaid voor te stellen! Zeker, ik geloof wel: niet opzettelijk. Daarvoor acht ik den heer Naafs weer te hoog. Maar de onrust, die sommigen tijdens heel het geding beheerschte, heeft hier de herinnering parten gespeeld, en het juiste oordeel schier onmogelijk gemaakt.

En dat in een geding, waarin het gaat om zulke groote en ernstige belangen!

Hoe bar groot moet de ontgoocheling zijn, wanneer men zijn oorlogspsychose kwijt raakt, en ziet, wat men heeft behouden, en wat men heeft verzaakt!

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Hoe men den strijd voert.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's