GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Synode-indrukken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synode-indrukken

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIV.

, .Bezwa_arsc: hrift-Ds G. R. Knijper.

'n Sympathiek' schrijven.

, Meer een verzoekschrift dan een bezwaarschrift.

"De schrijver was 'toit in de ziel ontroerd, dat Ds 'van den Brink buiten de Gereformeerde Iverken stond. iNaax uit zijn toelichting viel op te malven, had hij van vroeger, aj relatiën met Ds van-den Brink. Hij kwam er voor uit, dat hij persoonlijk in de leiding ran zijn leven veel aan De van den Brink heeft te danken. Nu richtte hij tot de Synode het verzoek o^m nog een weg te zoeken, ten einde met Da van den Brink een nadere saamspreking te houden en zoo mogelijk de breuk 'te herstellen. Er moest zich, een komplex van misverstanden hebben voorgedaan, oordeelde hij. Als de Synode nu eens een commissie benoemde om te trachten, die misverstanden uit den weg te ruimen?

In zulk een pleidooi zit iets moois.

Iets wat te zelden onder ons voorkomt.

Reverentie en piëteit jegens een ouden leidsman zijn hier aan het woord.

Indieai er termen waren geweest om aan dit verzoek te voldoen, de Synode zou het voorzeker niet hebben nagelaten.

Doch zulke termen waren niet te vinden.

De onderstelling, dat er bij Ds van den Brink nog misverstand kon bestaan, was moeilijk te aanvaarden.

Lang en veel was er op de classis Haarlem met Ds van den Brink gesproken.

Zóó lang en zóió veel, dat deze zelf verzocht er een eind aan te maken. • •

En waar Ds van den Brink openlijk had verklaard en geschreven „aan de zijde van Dr Geelkerken" te staan, hadden de Synodale Deputaten geen ander advies kunnen geven, dan de maarregelen, dooT de 'Synode voor zulke gevallen uitgestippeld^ toe te passen.

De bynode stond hier voor een gedane zaak.

Zij was er van overtuigd, dat niets onbeproefd was gelaten, om Ds van den Brink te overtuigen.

Desniettegenstaande was hij uit de Gereformeerde Kerk van Zandvoort getreden en had daarmee het verband met de Gereformeerde Kerken verbroken.

Met Ds Knijper betreurde ieder Synode-lid dezen gang van zaleen.

Doch gelijk zoo vaak in het leven voorkomt, ^moest ook deze zaak worden overgegeven. -

En de uitkomst heeft wel bewezen, ' dat (§^^ node in haar beslissing niet faalde. > < {5|4ft;

Was men eerst nog van meening, 'dat heW^i; wijkende gevoelen bij Ds van den Brink zich hoofdzakelijk op het kerkrechtelijke samentrok, sindsdien bleek, dat hij ook in dogmaticis het oordeel vstn Dr Geelkerken deelt.

Men heett er op gewezen, dat Ds van den Brink steeds „oer-Geretormeerd" is geweest.

Wij laten deze uitdrukking voor wat ze is.

Maar het „eens oer-Gereformeerd.'^'; , sluit nog - niet in zich „altijd oer-Gereformeerd".

Ieder kan dwalen.

En wanneer wij Ds van den Brink moeterij.óiOi'deelen naar zijn eigen woorden — en wij mogen immers geen anderen maatstaf aanleggen ? —, dan is hij thans op een dwaalweg. -

Hoe dit mogelijk is?

Velen staan voor deze vraag.

Ds van den Brink is, ..weL.een droevig raadsel?

B ez waarschTi^f-Dr B. Wielenga.

Ook dit was meer een verzoekschrift dan éeribezwaarschrift.

Immers daarin werd verzocht een nader^#^-' klaring van de Synode omtrent de slang en haar spreken en aangaande de scheppingsdagen.

spreken en aangaande de scheppingsdagen. Ook dit schrijven sloeg een hoogst korrekten, broederlijken toon aan.

Het beteekende een groote vooruitgang op de bekende brochure „Ons aller Moeder", waarvan, gelijk verluidde. Dr "VVielenga als de eigenlijke vader moet worden beschouwd, terwijl de andere onderteekenaars zoO' ongeveer als peetvaders optraden.

Als wij aan deze brochure ."denken, betreuren wij het schrijven van Dr Wielenga aan de Synode niet.

Het is onze eerlijke overtuiging, dat geen énkele brochure — ook geen van Dr Geelkerken — zooveel kwaad in onze kerken heeft aangericht als juist „Ons aller Moeder".

Niet alleen onthoudt zich het verzoekschrift van Dr Wielenga van de onbillijke, onjuiste en noodeloos scherpe kwalifikaties, welke in „Ons aller Moeder" voorkwamen, als „onduidelijk: , onwetenschappelijk, ondoelmatig, onpraktisch, ontactisch, onpaedagogisch", maar daarin komt zelfs de gulle bekentenis voor „D'ankbaar voor dit herderlijk schrijven, dat het m'ij vergemakkelijkt heeft uwe d o-g m a t i s c h - e x e g e t i-sche beslissing te aanvaarden".

Neemt men in aanmerking, dat de Synode!, behoudens enkele punten, de Classis Amsterdam in het gelijk stelde, en dat nu Dr Wielenga zich gedrongen voelt openlijk te verklaren, dat hij de Synode-beslissing aanvaardt, dan valt dit stellig als niet maar één stap, doch s^^f^y^p stappen in de goede richting te boeken..

Weliswaar zou onze blijdschap volkomen • zijn geweest, indien Dr Wielenga „Ons aller Moedet", wat de geïncrimineerde-passages betreft, met •evenzooveel w-oorden had verloochend, maar ook izóó stemde zijn schrijven de Synode toit vreugde; gelijk zijzelf uitsprak.

Evenwel kon zij aan zijn verzoek om inlichtin-, gen niet voldoen.

De 'Synode had tevoren reeds het' standpufif'''ÈK' genoanen, dat zij wel ingekomen beswaren ouder de o-ogen zou zien, maar dat zij zich niet geroepen gevoelde om allerlei vragen te beantwoorden.

Zij had dan ook reeds, vóór dat het bezwaardschrift van Dr Wielenga in behandeling • kwam, a'an een broeder, die een vragenstroom' op •' de Synode had gericht, ten bescheid gegeven, - dat hij' zich daarmee tot zijn leeraar ol-kerkeraad had te wenden.

Nu zou het toch wel — om nog eens de uitórdk-' king te bezigen, waarvan tegenwoordig de oor-en^ tuiten — „meten met twee maten" geweest • zij'n; indien de Synode op de vragen van Dr Wielenga wél ware ingegaan.

Naar de methode, aanbevolen doÖr v, 0ns'*i& 3fêr'-' Moeder", zou men yoor „speciale kinderen''''uitzonderingen moeten scheppen.

Op dien grond zou men dan een afwijking van den regel voor Dr Wielenga wenschelijk hebben kunnen achtn.

Maar die methode deugt o.i; niet. • • •'• Zij zou, in de kerk tot twist en krakeel aanlei­ ding geven.

Algemeene „kinderen" zijn er nu eenmaal, niét. Elk kind is een „speciaal kind".

Elk kind is een „speciaal kind". 'i' Evenmin als in een gezin is het in de kerk te verdedigen, dat de-een wordt voorgetrokken boven den ander.

Daarenboven, de vragen van Dr W. waren niet zóó urgent, dat zij niet konden wachten.

Hing het van haar beantwoording af of Dr W. zich met de beslissingen der Synode kon vereenigen, dan zou de Synode hem een weg' hebben kunnen wijzen om meer licht te verkrijgen.

Maar zóó stond het niet.

Dr W. meldde, dat hij de dogmatisch-exe-getische

'beslissingen aanvaardde. Daarvoor bezat hij derhalve licht genoeg.

De Synode had daartoe het hare bijgedragen. Meer verlangde de Synode niet en kon ook niet van haar worden verlangd.

Waar zou het heen moeten, indien zij moest

uitmaken ol deze en die Oipvatting zich met haar uitspraaJk jerdraagt?

Wordt zoo'n opvatting werkehjk door iemand aangehangen, dan verandert de zaak.

Maar dat is niet het geval VOOT zoover wij kunnen nagaan.

Dr W. noemt de opvatting, dat de Satan in het Paradijs „als slang" zou zijn verschenen. Satan zou de gedaante van een slang hebben aangenomen.

Zelf staat Dr W. deze opvatting echter niet voor.

Het is niet bekend, dat iemand die op dit oogenblik vooi'staat.

De kwestie is alzo'O louter spekulatief.

Mag een Synode zich met spekulatieve kwesties bezig houden?

Immers neen!

Zou-iemand werkelijk die opvatting huldigen, dan kan hij die aan het oo^rdeel der Synode onderwerpen, maaj dan behoiort hij daarvoor tevens schriftuurlijke gronden • aan te voeren.

En die gronden mogen dan wel wa, 't steviger zijn dan de tekst, waarop volgens Dr W. iemand zich z'O'U kmmen beroepen.

Hij haalt hier aan 2 Cor. 11:14, waar gezegd wordt, , dat de Satan zelf zich verandert in een engel des lichts.

Zou deze tekst eenige bewijskracht bezitten, dan zou: ~hij moeten beteekenen, dat Satan zich in een engelenverschijning manifesteerde.

Maar daarvan is allerminst sprake.

Het verband wijst dat uit.

Paulus waarschuwt tegen de valsche apostelen, die zich uitgeven voor apostelen van Christus.

En - ^ zoo zegt hij — gehjk nu Satan zich voordoet, als een engel des lichts, zoO' 'doen zijn dienaren, zich .voor als.dienaars der gerechtigheid.

Dat doen zij door hun spreken en handelen, niet door eenige gedaanteverwisseling.

De gevolgtrekking zou dan moeten zijn, dat Satan in het Paradijs sprak en handelde als ee^n slang!!

Wie kan daaruit wijs worden?

Indien iemand alzoiO deze opvatting .Wild'é-Vóofdragen, , zou hij zich van deugdelijker argumenten moeten voorzien.

Zeiden wij boven, dat onze blijdscha^ftW^eïï^Sfêt schrijven van Dr W. vo^lkomen zou zijn, , , indien hij de kwaad stichtende passages uit „Ons. allex Moeder" herriep, wij moeten er nog aan toavoegep.: indien hij zijn vragen achterwege "had gelaten.

Want zeker.: het zijn maar vragen. .

Maar evenmin als bij de uitgave van „Ons aller Moeder", heeft Dr W. er zich bij het stellen van deze .vragen voldoende rekenschap van gegeven; . welke. psychologische uitwerking dit op anderen moet hebben.

; Opi deze wijze wordt hij oorzaak', dat anderen zijn vragen in gravamina gaan oanzetten.

Dat vragen produceert gravamina.

Het kweekt onrast.

Er zijn altijd menschen, die denken: kijk eens, als „ik dat aanneem, behoef ik de Synode geen gelijk, te geven en neem ik toch geen standp-unt. in, dat zij kan veroordeelen.

En terwijl Dr Wl. zelf de Asser beslissingén'i'aan-vaardt, w'erkt hij het in de ..hand, dat anderen aan de aanvaarding zich onttrekken.

Dat is heusch niet denkbeeldig.

Juist over Jiet bezwaarschrift van DT W. en het antwooTd van de Synode daarop hebben wij eenige brieven liggen, welke als ingezonden stukken zjjn bedoeld, maar welke wij onzen stelregel getrouw niet opnemen.

In een daarvan wordt het standpunt van Dr W. aan scherpzinnige en scherpe ontleding onderworpen. Uit een paar andere straalt door, dat men eigenlijk in die door DT W. zelf niet gedeelde opvatting de oplossing van de kwestie ziet, men meent, dat dit de reddingsplank is, welke den schismatieken broederen slechts behoeft te worden toegestoken, om hen op het droge te brengen. Daargelaten, dat zij zich in dit laatste vergissen, is het toch teekenend voor de uitwerking van DT Wielenga's schrijven. Weer een ander gelooft, dat Dr Wielenga door zijn vragen juist te verstaan geeft, dat hij slechts onder drievoudig voorbehoud de dogmatisch-exegetische beslissingen aanvaardt en zich daardoor aan het hoofd stelt van een groep in onze kerken, die zich slechts uiterlijk konformeert, die zich niet openlijk verziet, maar zijn bezwaren giet in voOirzichtig vragenden vorm. Natuurlijk moeten wij tegen zulk een onderstelling opkomen. 'Zij is met de uitdrukkelijke verzekering van. Dr W. in strijd en tast zelfs zijn otpirechtheid aan. Dit moge echter" dienen om aan te toonen, welk een verwarring DT W.'S schrijven wekt.

Wij strijken werkelijk geen.hard vonnis over hem.

Wij spreken niet van onduidelijk, onwetenschapf^ pelijk, onpraktisch, ontaktisch, onpaedagogisch.

Wij uiten alleen den wensch, dat hij voortaan • wat meer de gevolgen van zullce daden overrekene en er voor oppas se, dat hij; zwakken broederen niet worde tot ©en skandalon, tot een, oorzaak van struikelen en dwalen. Wr.-'.»: j»««^^^ ;

Aan de zuiverheid vansMgfittiMoMëii'-twijfelen' wij-geen oogenblik.

Wij zullen bësch'erming nemen.

Maar laat hij nu, waar' hét héln volgens zijn eigen zeggen dooï-het herderlijk schrijven van de Synode gemakkelijker gemaakt is om haar beslissingen te aanvaarden, op. zijn beurt het ook anderen, 'die nog bezwaard zijn, gemakkelijk maken om de juistheid van de beslissingen te erkennen.'

Door rede en pen kan hij grooten invloed oefenen. Wende hij die dan allereerst aan om anderen op te voeren tot het plan, waarop hijzelf mede door den Open Brief der Synode gekomen is.

Dat zal meei verhelderend werken dan duizend vragen.

En wat aanga.at de kwesties, welke hem nog duister zijn, wij hebben genoeg mannen, met wie hij daarover kan samenspreken. Daarvoor behoeft hij niet bij de Synode aan te kloppen. Ook op andere manier kan hem het licht wel opgaan.

Bezwaarschrift-Dr W: J. A. Schouten.

Dr W. J. A. Schouten, leeraar aan het Geireformeerd Gymnasium te Kampen, zond ook een uitvoerig bezwaarschrift aan de Synode, dat van geheel anderen inhoud is.

Wel heeft het punten van aanraking met het gravamen van Dr v. Leeuwen.

Zijn hoofdbezwaar ligt hierin, dat de Synode van Assen geen rekening heeft gehouden met het antieke wereldbeeld.

Over dat antieke wereldbeeld en de sporen daarvan in de Schrift had hij reeds eer gehandeld in een referaat, dat is opgenomen in het „Orgaan VOOT Chr. Natuur-en 'Geneeskundigen".

Hoe hij zich den invloed van dat antieke wereldbeeld op de Schrift denkt en hoie weinig gefundeerd zijn oo-rdeel in deze is, kan onder moer blijken uit het rappoTt, dat op de Synode werd uitgebracht en dat 'in ons blad nog niet werd gepublioeerd.

Later verscheen over hetzelfde onderwerp een artikel van Prof. Aalders ter bestrijding van het gevoelen van Dr Schouten. • •

En het laatste woord is hierover zeker nog niet geschreven. '

Slopen er in het rappoTt, ' gelijk dat werd afgedrukt in onze dagbladen, een paar kleine fouten in, wij nemen de vrijheid die hier te coTrigeeren.

Bij de beoordeelirig van, dit bezwaarschrift meende uw oommissie het standpunt te moeten innemen, dat lop deze missive slechts in zooverre behoort te worden ingegaan, als ze bezwaar bevat tegen de vier bekende bijzonderheden uit Genesis 2 en 3, waaromtrent de Synode uitspraak • deed.

Het eerste bezwaar richt zieh tegen „de Schriftbeschouwing der exegetisch-dogmatische commissie"^ "Volgens Dr Schouten is bij' da inspiratie der H. Schrift, gebruik gemaakt van het wereldbeeld, de exegese en de historie-beschouwing van.den auteur, der heilig? boeken. Hieraan _zoa de bedoelde commissie geen voMe recht-hsbk^B laton wedervaren.

Hiertegenover merkt uw comrnissie op: . wat het z.g. antieke wereldbeeld betreft — dat door Dr-Schouten niet wordt bewezen, dat dit wereldbeeld bij het te boekstellen van Gen. "2 en 3 den auteur bekend was, en dat daarvan door dezen ge'bruik is gemaakt; evenmin dat de zintuiglijke waarneembaarheid van de vier genoemde bijzonderheden iets te maken heeft met het z.g. antieke wereldbeeld; b. wat de historiebeschrijving der Schrift aangaat, dat door Dr Schouten niet wordt bewezen, dat de historiebeschrijving der Schrift in afwijking van de tegenwoordige niet zintuiglijk waarneembare realiteiten als zintuiglijk waarneembaar voorstelt. Zijn "beroep op het geslachtsregister uit Matth. 1; op Hebr. 9:4 en 1 Kon. 8:9, raakt het punt in kwestie niet.

Het tweede bezwaar geldt deuitspraak der Synode aangaande de beide bijzondere Par a d ij s b o o m e n. Hierin is volgens hem üiet voldoende rekening gehouden met het Joodsch-geografische wereldbeeld, dat geen onderscheid zou maken tusschen het hemelsche en het aardsche Paradijs.

Dr Schouten verwondert zich, dat de Synode niet heeft .weerlegd de beschouwingen van Ildefonce de Vuippens in zijn „Le paradis au troisieme ciel".

Te dezen opzichte is uw commissie van oordeel, a. dat door Dr Schouten niet bewezen wordt, dat l„het Joodsch-geografische wereldbeeld" bij het teboekstellen van Gen. 2 en 3 den heiligen schrijver bekend was en dat daarvan door dezen gebruik is gemaakt; b. dat door hem niet bewezen wordt, dat de Schrift het bemelsche en aardsche Paradijs vereenzelvigt. De teksten, welke hij als bewijsplaatsen aanvoert: penb. 14:17; 22:1, 2; 2:7; Hebr. 9:24; 2 Cor. 12:14; Luc. 23:43, zijn allerminst overtuigend. Hij' gaat bij de verklaring van die Schriftplaatsen uit van de stelling, welke juist bewezen moet worden. Bovendien past Dr Schouten een exegese toe, welke geen rekening houdt met het oaderscheid tusschen de uitlegging van historische gedeelten der Heilige Schrift eenerzijds en profetische of apocalyptische gedeelten der H. S. anderzijds; c. dat het niet op den weg der Synode ligt om geschriften niet afkomstig van een lid van een onzer Gereformeerde Kerken en niet aan de Synode geadresseerd, te weerleggen.

Het derde bezwaar gaat tegen de uitspraak der Synode aangaande de slang en haar spreken. Aangevoerd wordt, dat er 2000 soorten slangen zijn, welke onderMng onvruchtbaar zijn en alzoo niet uit één slangenpaar Kunnen zijn voortgekomen; dat alle' slangen op haar buik gaan en toch niet' vervloekt kunnen zijn om een soort, waarmee zij niet in • physisch verband staan; dat het Spreken met een geischapen stem door een dier zonder spraakorganen en - spraÊiJvzenuwen, bezwaarlijk „liet sjpreken van een slang"

kan worden genoemd; dat het spreken der slang in Gen. 3 niet als een wonder verhaald wordt; dat in de yóóT-exilische boeken de booze macht doorgaans met diernamen wordt aangeduid, b.v. met dien van bokken (Lev. 17:7; Jes. 13:21; Jes. 34:14).

Uwe fommissie meent daaitegenover te moeten stellen: . dat de Synode niet heeft verklaard, dat er slechts één slangenpaar zou zijn geschapen; b. dat door Dr Schouten niet bewezen wordt, dat de rechtvaardigheid Gods.eischt, dat het eene schepsel slechts oju een ander schepsel vervloekt tan worden, wanneer beide met elkamler in physiscli (hier zal wel bepaaldelijk bedoeld zijn: enealogisch) verband staan; c. dat de Synode over de wijze van het zintuighjk waarneembare spreken van de slang geen uitspraak heeft gedaan en dat overigens de Schrift ook elders (bijv. 2 Petr. 2:16) een .ongewone wijze van spreken evenzeer „spreken" noemt; d. dat zonder in te gaan op het wonderbegrip, niet kan worden volgehouden - dat de Schrift alleen dat als wonder verhaalt, wat Zij zelf met evenveel woorden als wonder aanduidt (Gen. 11:7 en andere plaatsen); e. dat, daargelaten de vraag of de teksten welke Dr Schouten tot staving van zijn gevoelen, dat de voor-exilische boefeen doorgaans de booze macht onder diernamen voorstelt, dooi-hem juist zijn uitgelegd, een zoodanig gebruik van diernamen toch niet in de historische gedeelten der Schrift voorkomt, maar dat daartegenover de booze macht meermalen „booze geest" en „duivel" wordt genoemd (vgl. o.a. Richt. 9:23, 1 Sam. 16:15, 23; 18:10; 19:9; Deut. 32:17).

Het vierde bezwaar raakt' de Dr GeelkerK; en voorgelegde verklaring. Volgens Dr Schouten was het niet toelaatbaar, dat de dogmatischexegetische commissie uit uitdrukkingen van de confessie als „bevende vlood" e.d. de zintuiglijke waarneembaarheid van de vier bekende bijzonderheden als confessioneel bindend afleidde, want dat men dan met evenveel recht op grond van art. 4 der Geloofsbelijdenis predikanten zou, kunnen veroordeelen, " die de mogelijkheid stellen dat het boek Predifeer niet door Salomo en de brief aan' de Hebreeën niet door Paulus geschreven zijn. Ook gelooft hij, dat de Synode wel degelijk een exegetische uitspraak deed. Eindelijk meent hij dat de Synode voordat Dr Geelkerken een beslissing nam had moeten uitsprelcen, dat de uitspraken, der Synode appellabel zijn aan het Wioord Gods.

Uw.commissie wijst hiertegenover op het volgende: a. dat de opmerking van Dr Schouten inzake de uitspraak van de Ned. Geloofsbelijdenis omtrent de Prediker van Salomo' en den brief aan de Hebreeën van Paulus, hoewel zij thans niet behandeld kan worden, toch bewijst dat ook hij uitdrukkingen als bevende vlood e.d. in eigenüJKen zin opvat; b. dat de vaststelling van de bedoeling der Geloofsbelijdenis der Geref. Kerken speciaal itot de bevoegdheid van de Gen. Synode dier merken behoort; c. dat in den Open Brief, welke van de Synode is uitgegaan, wordt verklaard, „dat het hier in den grond geen kwestie' van exegese betreft, maar dat het hier een zaak van Schriftgeloof geldt. Immers, wanneer de Heilige Schrift ons op zoo onmiskenbare duidelijke wijze mededeehngen doet, als hier het geval is, dan: kan men de feitelijklieid 'van bet medegedeelde niet maken, tot een vraagstuk van exegese" (blz, 14) en dat deze verklaring door Dr Schouten niet wordt weerlegd. Zijn beroep op den naam „dogmatischexegetische commissie" kan toch kwalijk als zoodanig worden aangemerKt; 6. dat het overbodig mag geacht, dat een Gereformeerde Synode opzettelijk verklaart, dat haar uitspraken apellabel zijn aan de Heilige Schrift, wijl' verondersteld mag worden, dat eik lid eener Geref. Kerfc hiervan doordrongen is; e. dat ten overvloede in het rapport van 'de dogmatischexegetische commissie nog uitgesproken wordt, dat de belijdenis altijd appeUabel blijft aan de Heilige Schrift (zie Acta, Bijlage XVI, blz. 49). Waar dit van de belijdenis verklaard wordt, geldt dit des te meer van een uitspraaK, welke slechts een speciale toepassing van de belijdenis behelst. Dit rapport was in handen van Dr Geelkerken vóór hij een beslissing nam.

1 Het vijfde bezwaar is vau kerkrechtelij'ken aard en betreft het afzetten van een deel van den Kerke raad van A in ster dam-Zuid d o o r d e Synode. Door die afzetting zou volgens DT Schouten op bedenkelijke wijze te kort gedas-u zijn aan de rechten der zelfstandige, plaatselijke Kerk van Amsterdam-Zuid. Hij verwijst naar de brochure van Dr van Lonkhuyzen, maar voert overigens geen gronden aan, waarop zijn bezwaar rust.

. Uw commissie meent, dat zij aan haar beoordeeliug van deze bezwaren nog iets moet toevoegen. Mag 'haars inziens op formeele gronden niet over vraagstukken van meer algemeeneii aard als het antieke en moderns wereldbeeld, Schrittbeschouwing en organische inspiratie worden gehandeld, toch kan zij niet nalaten, er op te wijzen, dat er in dit bezwaarschrift een gedachte wordt uitgesproken, waartegen zij ernstige bedenking heeft. Dr Schouten schrijft, dat de wijze van Schriftuitlsgging, in het dogmatischexegetisch rapport gevolgd (welke hij typeert als de methode van het-staat-er-duideiijk-en-klaarblijkelijk) „toegepast op andere gedeelten der H. Schrift leidt tot res-ultaten, die in strijd zijn met wat God ons Op andere wijze, buiten de Openbaring der Schrift geleerd 'heeft". En iets verder, dat iedere exegese, die de slang in Genesis 3 opvat als een natuurlijke slang „in verband met Genesis 3:14, voert tot een conflict tusschen Gods openbaring in het rijk der natuur en in de Schrift, zoodat zij het w-aa.rheidskarakter van Gods Woord aanrandt en mitsdien in strijd komt met het in art. 4 en 5 der Geloofsbelijdenis beleden gezag der H. Schrift". Gaarne vertrouwt uw commissie, dat Dr Schouten het anders bedoelt, maar zooals hel in zijn bezwaarschrift staat, is moeilijk een andere gevolgtrekking mogelijk dan dat aan de inenscliclijke kennis van de natuur een gelijk gezag moet worden toegekend Als aan do Schrift. Wel noemt hij die raenschelijke kennis „wat God ons op andere wijze, buiten de openbaring der Schrift ons geleerd heeft" on „Gods openbaring in het rijk der natuur", maar dat kan slechts aanleiding bieden tot verwarring.

God „leert" niet in de natuur, zooal.^ Hij door de Schrift leert. Hij geeft daarin geen onfeilbare AVoordopenbaring. Ware dit het geval, dan zou die openbaring natuurlijk even gezaghebbend zijn als de Schrift. Ü\'laa]-de zaak staat geheel anders. Wat b.v. het wereldbeeld betreft, dat Dr Schouten het eerst in het geding betrekt. Het was ongetwijfeld oen fout zoowel van de Roomsche Kerk bij haar veroordeeling van . Galilei als van verschillende theologen uit vroeger eeuwen, dat zij de meening waren toegedaan als zou God in de S c h r i f t een wereldbeeld hebben gegeven. Maar het is wellicht een nog veel ernstiger fout, als men meent, dat God in de natuur een wereldbeeld heeft geopenbaard. AVel heeft Hij door Zijn schepping de wereld tot openbaring gebracht, doch oen wereklbeeld vormt de monschelijke geest' zich door zijn waarneming en denken. Nu staan voorzeker ook het menschelijke waarnemen en denken onder Gods bestuur. Evenwel biedt dat geen waarborg tegen vergissing en dwaling. Het zoogenaamde antieke wereldbeeld kan daarvoor ton bewijze strekken en behoort tot bescheidenheid te manen ten opzichte van het moderne wereldbeeld. En wat onze kennis aangaande do slan, gen aanbelangt, Avaarmede Dr Schouten in deze bok argumenteert: God heeft met de dierenw'ereld ook do slangen tot aanzijn geroepen. .Maar de becijfering, dat er 2000 soorten slangen zijn, het constateeren, dat deze soorten onderling onvruchtbaar zijn en de redoneeringen, welke daarop worden gebaseerd, zijn een werk van den menschelijkon geest. Vat men nu de menschelijke kennis aangaande de natuur welke door natuuronderzoek verkregen wordt, op als een openbaring Gods en plaatst men die als gezaghebbend naast de Schrift, dan stelt men daarimede de menschelijke ratio (rede) en de Schrift op één en hetzelfde plan en wordt het rationalisme binnengehaald. Dit moot noodzakelijk voeren tot een' conflict tusschen ratio en Schrift, een conflict, waaruit do een zich tracht te redden door voor ratio en Schrift ieder een terrein af te bakenen, waarover beide, elk voor zich, uitsluitend gezag oefenen en alzoo een dualistisch inspiratiebegrip te huldigen, de ander door de Schrift aan een door de ratio beheorschte wetenschap te onderwerpen. Al aan-A-^aardt Dr Schouten dit standpunt zeker niet tot in zijn consequenties, toch staat de coördinatio, het op één lijn stellen, vafi do menschelijke kennis' aangaande de natuur met de Schrift, als leidende gedachte op den achtergrond van heel dit bezwaarschrift. Uw commissie is van gevoelen, dat hij zich hieromtrent niet alleen op zeer onvoorzichtige, maar ook op beslist onjuiste wijze heeft uitgedrukt en dat deze wijze van uitdrukking oorzaak zou kunnen worden van zeer bedenkelijke leeringen.

De konklusies zijn reeds in ons blad opgenomen.

Nog een ander bezvsraarschrift kwam te dezer zake binnen en wel van Dr J. P. de Gaay Fortman CS.

Dezelfde bezwaren werden daarin naar voren gebracht en gelijke argumentatie daarbij gebezigd, maar meer in het koit.

Eén indruk overheerscht hier bij oars alle andere, n.L, dat het hoog tijd wordt, dat wetenschappelijke mannen van verschillende fakulteiten hierover eens met elkander konfereeren.

Tevens, dat de urgentie van een natuurwetenschappelijke faculteit aan onze Vrije Universiteit, welke de natuurwetenschap beoefent uit specifiek 'Gereformeerd beginsel, hierdoor zonneklaar wordt geadstrueerd.

Mocht er onder ons volk minder interesse bestaan voor een natuur-en wiskundige fakulteit dan voor een geneeskundige, zoo is een geval als dit wel geschikt, om het besef aan te kweeken en • te verlevendigen, dat de beoefening van de natuurfilosofie en wat daarmee samenhangt, minstens even dringend moet geacht.

Indien naar aanleiding hiervan veler oiogen voor het gewicht van zulk een fakulteit mochten opengaan, zou de Synode van Assen ook uit dit gezichtspunt zich uitermate verdienstelijk hebben gemaakt'.

Voortzetting.

A.s. Woensdagmorgen om 10 uur za, l D.V. de Synode van Assen opnieuw samenkomen.

In ons volgend nummer hebben wij nog slechts een paar bezwaai'schriften kort te bespoken, waarbij zich dan de indrukken van de nieuwe zittingen als vanzelf aansluiten.

Mogen we nogmaals de opwekking doen hooren, dat de kerken niet moede worden voor de Synode het aangezicht van onzen hemelschen V'ader in Christus te zoeken?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Synode-indrukken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's