GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Herman Gorter, †

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr Herman Gorter, †

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het artikel, waarmee we na de zomerperiode deze rubriek van ons blad herbeginnen, moet zijn een „In Memoriam", omdat aan de rij onzer Nederlandsche kunstenaars weder een der grooten is ontvallen: de dichter-Dr Hermaai Gorter.

De kranten der vorige week maakten melding van Gorters overlijden, een sterven, dat eenzaam was als zijn leven. Op de thuisreis uit Zwitserland, waar hij met het oog opi zijn gezondheidstoestaitd eenigen tijd had vertoefd, moest hij te Brussel den trein verlaten, omdat hij zich onwel voelde. Hij nam zijn intrek in het hotel „Terminus", waar hij eenige uren later aan een hartverlamming bezweek; een vriend, dien hij telegrafisch verzacht had over te komen, kwam te laat, om hem de gevraagde hulp te bieden.

Enkele sobere zinnen slechts zijn het, maar zwaar van tragiek. Want te sterven in de verlatenheid van een hotelkamer, verloren in de ontzaggelijkheid van een wereldstad, moet wel heel hard geweest zijn voior den man, die in zijn liefde voor de gemeenschap zijn kunstenaarschap had ten offer gebracht.

Herman Go-rter, zoon van den in de literatuurgeschiedenis welbekenden proizaïst Simon Gorter, werd in 1864 te Wormerveer geboren. Na volbrachte studie in de klassieke letteren wei^d hij' leeraar aan het Gymnasium te Amersfoort. Later, tot socialistische overtuiging gekomen, verliet hij' het onderwijs, om zich geheel aan het onderzoek en de propaganda van het socialisme te wijden. De omstandigheden deden hem echter ter zijde van de beweging geraken en, alleen gelaten, vervormde zich zijn inzicht allengs tot ciommunistiseh denken. De laatste jaren woonde hij als een vergeten burger te Bussum.

Als dichter behoorde Gorter tot de eerste tachtigers; hij was een van „de zeven leidende figuren der Beweging van 80", . die Rohbers in zijn mooie boekje „De Nederlandsche Litteratuur na 80" terecht aan den ingang plaatst van de herleving op literair gebied. Zelfs bracht Gorter met zijn gedicht „Mei", dat in 1889 in de „Nieuwe Gids" begon te verschijnen, „een nieuwe lente en een nieuw geluid", immers vol van vreugde over en blijdschap in het leven tegenover het veelszins zwaarmoedige van de poëzie der andere Tachtigers.

Wat de Jongeren met de felheid van hun kunstenaarstemperament en het enthousiasme van hun jeugd allereerst voorstonden was individualisme. Uit reactie tegen het conventioneele en vorm-gebondene van de voorbijgegane periode wilden zij het persoonlijke, het eigene en een boven overwegingen'en voorschriften verheven kunst. In onmaatschappelijke verheerlijking van de schoonheid, die zij, in nauwe aansluiting bij Shelley en Keats in de ontroering der eigen ziel vonden, kwamen zij tot een vergoddelijken van de poiëzie, tot .het streven naar een woordkunst, die de volmaakte vertolking zou zijn van wat leefde in hun binnenste, hun kunstenaarsziel. Vóór alles moiest het woord suggestief zijn: 't moest in beteekenis en klank dragen de gedachte, die het tot uiting bracht, zóó, dat voor een gevoelig lezer flie gedachte : leven ging, gelijk „een spiegel het beeld van een voor werp neerzet ook voor wie het onderwerpt zelf niet zien kan", naar Frans Coenen zegt.

Om tot die kracht van beelding te komen, werd de taal omgekneed, „omgemarteld" is wel eens gezegd, tot een instrument om de meest persoonlijke aandoeningen en gewaarwordingen toit uitdrukking te kunnen brengen en vooral werd gezocht naar volheid van expressie bij' soberheid in woordgebruik. Ongetwijfeld heeft dit streve-n een gelukkige vernieuwing gebracht in den vorm der vaiderlandsche poëzie, een verjonging en frisohheid, die nog altijd een verheuging zijn, voor wie de sonnetten uit die eerste jaren, va.n Kloos, Verwey,

Van Eeden e.a. geniet. Hein Boeken en Van D^eyssel bereikten zelfs in deze „sensitiristische" verklanking van het individueel aanschouwen eeii hoogte, waar zij niet altijd meer te volgen waren door den .gewonen mensch, die in een woord meer begrip sformuleering dan klajikcombinatie ziet.

Hermair Gorter nu was de dichter, die deze richting van de „alleruiterste verbij'zon'dering" opvoerde to't haar verste mogehjkheid. .In zijn „Mei" was het nieuwe geluid zoozeer een eigen geluid, dat zijli „Nieuwe-'Gids"-vrienden verrukt waren ©n als om strijd hun bewondering in lyrische ontboezeming uitten (men leze maar eens wat Kloios, Verwey, Van Eeden e; a. bij de verschijning van het gedicht schreven). Maar het was in dat eerste oevre nog lang niet tot zijn begrenzing gekomen. In zijn latere „Verzen" ging Gorter nog veel verder, werd hij nog veel meer de echte individualist, bij wien ten slotte de eigen zielestemming elke andere gewaarwording en bewustheid ging verdringen. Zoozeer trachtte hij zijn ervaringen, zijn indrukken met zijn woorden, te benaderen, dat die beide schier tot een eenheid werden, 't Woord was de gedachte zelf, individueel als de stemming, die het vertolken moest. Daarmee schiep hij' zich ©en taal, die alle bestaande regels en construcities losliet, naar de behoefte van het oogenblik de woorden veranderde of nieuwe klankcombinaties zocht, tot het gewenschte effect was bereikt.

Soms leidde dat tot zeldzaam-expressieve kunst, fel-werkelijk het beeld weergevend, dat de dichter had gezien. Verzen als „Daar ligt dat water, dat schitterend water", „De zon ging op", „De lente komt van ver", „Het regende in de stad" e.d., ofschoon geen „gemakkelijke" poëzie', zijn voor wie zich tot rustig genieten zet, wel te verstaan. Maar dikwijls ook is de gewaarwoirding voor den lezer niet te volgen, omdat 't zintuigelijk waarnemen en 't daaruit - gegroeide geestelijk gebeuren bij den dichter te zeer vervlochten zijn, dan dat die voor •een ander te onderkennen zouden wezen. Of ook, do verwoording' van een impressie is zoo individueel, dat de lezer niet eens een aanknoopingspunt vinden kan om zich een voorstelling te maken van wat wordt bedoeld. Ten voorbeeld citeer ik twee, willekeurig gekoizen, versfragmenten.

't Eerste, de beginstrophe van een liefdeszang is volkomen onverstaanbaar in z'n gedachte:

O koele, zwarte ademen van den nacht. Stil vlietende kannen van wijnzwart gebracht in haar rouwvingeren slepiend zoO' zacht — gaat lavende tot waar mijn liefste wacht —;

en het tweede is niet te begrijipien, omdat men de woorden niet tot een reëel© voorstelling samenvoegen kan:

Een roode roos staat voor mijn slaap Zie hoe somber, , bloed in mijn slaap een droom als amber in roode zeedroom, ik blanker knap.

Zoo zijn er vele verzen, zonder verduidelij kende leesteekens en ook zonder verklarende zinsmelodie, zoodat me er niet bijreiken kan. En dan - komt daar nog als leen moeilijkheid bij, dat de „Verzen" „liederen van liefde" zijn, waarin, naar Frans Coenen zegt „het liefdeverlangen naar een bepaald wezen zich schijnt opi te lossen in wat men 's dichters wereldliefde, zijn panthejstisch-zinnelijken eenheidsdrang kan noemen". Zoo bereikt — ik haal hier nog eens Frans Coenen aan — Gorter „een hoogsp.anning vair gevoel, die haar eigen verheven phantaisiewereld schept, waarin al het stoffelijke als vergeestelijkt schijnt".

Evenwel, to-t breeden groei, die in rijke vruchten zich openbaart, kan zulk individualistische kunst toch niet .komen. De bonte mengeling van gedachten en indrukken, die bij een gewoon mensch al veelvuldig zijn en in de oaitvanfcelijke dichterziel volkomen over elkaar hgenschuiven, is niet in woorden uit te drukken, zelfs al beperkt men zich niet tot bestaande woordformaties. Blijkbaar heeft ook Gorter dit ervaren, en moest hij tot de erkenning komen, dat er een tegenstrijdigheid is tusschen droom en werkelijkheid, die niet te verzoenen valt. Althans, na eenige jaren richtte hij, zich to't de studie der wijsbegeerte. Hij wendde zich tot de philoBophie van Spinoza en trachtte die in verzen uit te drukken. Toen gei'aakte hij in de sfeer van het socialisme en daarmee veranderde zijn kunst geheel van karakter. Allereerst brak hij met wa't hij zelf mede had opgebouwd. In een studie „Kritiek op de litteraire beweging van 1880 in Holland" (gepubliceerd in de „Nieuwe Gids") vernietigde hij, zooals Prof. Prinsen 't zegt „zijn eigen werk en dat zijner strijdgenooten met één streek". Hij heette daarin de Nederlandsohe poëzie van na '80 „als alle burgerlijke poiëzie" ' valsch; , , zij ging alleen in zelfverheerlijking en zelfverblinding, in het alles op het spel zetten ter wille van impressie, ontroering of hartstocht, en in het niet kennen dan deze alleen, in vereenzaming verder dan' eenige burgerlijke poëzie ooit gegaan was; zij kende dus haar eigen tijd niet, wiens idealen niet meer de burgerlijke zijn, en moest, na korten bloei, vroeg sterven". Hij verloochende dus zijn eigen verleden, ralsch noemend wat hij zelf in 't bijzonder had Voorgestaan en ging zich, in liefde tot de gemeen­ schap wijden aan de gemeenschapskunst. Hij trachtte den droom der dichterlijkheid te verzoenen met de daad en gaf socialistische poëzie, een nieuwe bundel „Verzen", „Een klein heldendicht" (waarin hij teekenen wil, hoe twee eenvoudige', jonge menschen tot het socialisme kwamen, in welken geestestoestand, langs welke gewaarwordingen) en „Pan" (waarin hij een nieuw© maatschappelijke samenleving in dichtvorm tracht uit te beelden). In dat zoeken echter naar ©en mogelijkheid van synthese, bleef hij ten sloitte onbevredigd^ want hij mocht zijn kunstenaarschap^, zooals hij het vroeger had beleden, hebben geofferd; hij bleef een dichter, wiens dichterlijke persoonlijkheid ondanks alles sterker was dan zijn historisch-materialistisch denken. En in dat weifelend tasten naar eigen levenshouding, werd het dichten hem zoo zwaar, dat hij niet meer publiceerde, maar in eenzame studie zich terugtrok. Hij werd, zegt Prof. Prinsen, in „reddelooze verdwaasdheid als een réclus, die zich inmetselde tusschen de schoiren eener middeleeuwsche kerk", een, die zich had „afgesneden van het licht".

Zoo is, nu de dichter verscheiden is, eigenlijk maar één werk ons gebleven, dat ons Herman Gorter kan doen kennen in zijn weriielijk dichterschap, dat ook zijn plaats in den onwikkelingsgang der letterkunde behoiuiden zal; zijn eersteling , , Mei".

Daarover willen we dan in ©en volgend artikel afzonderlijk handelen. Vanzelf kan dan blijken, hoe ver we als christenen afstaan van dezen dichter, wiens waarlijk groot talent we de hulde der eerbiedige nagedachtenis brengen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Dr Herman Gorter, †

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Reformatie | 8 Pagina's