GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De menschelljke zUde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De menschelljke zUde.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Evangelie heeft twee zijden, een Goddelijke en een mensC'helijke. Het predikt eenerzijds Gods so'Uverein bestel in verkiezing en verwerping en in de bizondere voldoening van Christus alleen vo'or zijn uitverkorenen. En anderzijds de roeping en den eisch van gelo'of en bekeering.

Geen van beide zijden mag worden verwaarloosd. Wij hebben in onze prediking ook aan verdO'Olden en van het Evangelie vervreemden niets anders te do-en, dan het Evangelie door te geven, zonder er iets, ook het kleinste en geringste, aan 'te veranderen.

Daarom houden we vast aan wat eerder werd genoemd de Goddelijke zijde van het Evangelie. Daarom mag de arbeid der Evangelisatie noo'it een ander Evangelie prediken, dan dat tot basis en veronderstelling heeft die Goddelijke zijde.

Maar daarin schijnt een moeilijkheid te zijn. Dan komt de vraag, of er dan op; het Gereformeerde standpunt nog wel een Evangelie overblijft, dat aan de menschen kan worden geptedikt. Meer dair eens is het mij, en vermoedelijk anderen onzer met mij overkomen, 'dat men zijn verbazing uitsprak over het feit, dat een Gereformeerde aan Evangelisatie deed. Dat kan imm'ers niet! Gereformeerd zijn en Evangelie prediken aan die vervreemd zijn van God, die twee sluiten elkander uit, meende men.

Als men gelo'oft aan verkiezing en bizondere voldoening; als men niet kan zeggen, dat Christus voor allen gesto'rven is, en dat nu allen kunnen zalig worden, dan blijft er geen bO'Odsohap over, aan de menschen te brengen.

Zoo is de besehuldiging, tegen ons ingebracht. Want de Gereformeerde hoek is die, waar de slagen vallen.

Soms heeft de een. of ander zich dO'Or deze bedenkingen laten verleiden tot het pirediken. van een „Evangelie" ietwat in den trant van het Leger des Heils enz.

En dat mag nooit. Noch in proza, noch in poëzie mag men de boodschap brengen met het accent van het Universalisme: Ge kunt allen zalig worden, want van Gods zijde is alle verhindering weggenomen. Het wachten is nu alleen maar op wat de mensc-h zal doen.

Dat mag niet woirden geboodschapt, want dat is een leugen. En het „Evangelie" van den leugen is geen Evangelie, maar brengt niets dan ©en fata morgana.

Toch blijft er wel een Evangelie over, • dat aan allen zonder onderscheid kan worden gebracht. Men behoeft maar de prediking van de apoistelen te lezen, die zij hebben gebracht, O'm te weten te komen, wat aan de menschen mag •eia moet worden gep'redikt.

Ze zijn nooit opgetreden met de boodschap, dat Christus voor hen gestorven was, en dat ze dus nu allen konden zalig worden. Maar alleen met deze prediking: bekeert u en gelO'oft liet Evangelie.

Zoo predikte reeds Petrus opi den Pinksterdag: Bekeert u, en een iegelijk van u wo'rde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden", Hand. 2:38. Later heeft hij in dezen zin telkens weer gepredikt. Hand. 3:19, 10:42, 43.

En later heeft Paulus niet anders gedaan. Lucas deelt ons enkele typen mee van de zendingsprediking van Paulus. In Athene verkondigde hij: 'God dan, de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen menschen, dat zij zidh bekeeren". Hand. 17:30.

En in zijn verhoor voor Festus en Agrippa deelt Paulus mede, dat zulke prediking hem door den Heere Christus zelf bevolen was, toen hij geroepen werd op de reis naar Damascus. Toen heeft immers de Heere hem gezegd: Hiertoe l)en Ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen.... verlossende u van dit volk en van de heidenen, tot dewelke Ik u nu zend, om hun oogen te openen en hen te bekeeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des Satans tot God; opidat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiJigden, door het geloof in Mij", Hand. 26:18. En daarmee in overeenstemming zegt Paulus tot Agrippa, steeds te hebben „in het geheele land van Judea, en den heidenen, verkondigd, dat zij zich zouden beteren en tot God bekeeTen, werken doende, der bekeering waardig", vs 20.

Zóó is dus de prediking van Paulus geweest, aan Joden en Heidenen gebracht. Niet de mededeeling, dat hun zonden zijn verz-oend en ze nu slechts hebben aan te nemen, wat voor hen gereed ligt. Maar het bevel to't geloof en daaraan vastgeschakeld de belofte van de vergeving op het komen in geloo'f.

En zoo moet dus ook de prediking van het Evangelie zijn, die onze Evangelisatie-arbeiders brengen. Zóó is de menschelijke zijde van het Evangelie.

Dan is er ruimte genoeg voo'r een Evangelie, dat waarlijk dien naam verdient. Het Evangelie, dat wij hebben te brengen, beho'eft niet (e , zijn de boodschap, dat het getal der verkorenen toch vaststaat, en dat er dus van de zijde van den mensch niets te doen overblijft dan afwachten.

Dat zou geen Evangelie zijn, geen aanbieding des heils. Niets dan een mededeeling, die men in zekeren zin voor kennisgeving had aan te nemen.

Maar als wij als 'GerefO'rmeerden het Evangelie brengen aan de voorwerp-en der Evangelisatie, hebben we metterdaad een aanbieding Gods en een ernstige roeping. Het bevel van geloof en bekeering en de belofte van vergeving.

Dat mag aan allen zonder eenig O'nderscheid warden gezegd.

Daarmee kom ik tot een eenigszins moeilijke kwestie. De. vraag komt O'pi, wat nu eigenlijk wel aan die gemengde schare mag worden gezegd.

Ze kan niet worden aangesptO'ken in den trant en met de vero'nderstelling waarin de gemeente wordt aangesproken. Die gemeente is de vergadering der geloovigen. Wel weten we, dat er kaf onder het koren is, en zal de prediking voor de gemeente hiermee ernstig rekening hebben te bomen met de veronderstelling, waarin de gemeente anders beschouwen dan de schare, die als voorwerp' van Evangelisatie O'p straat of in een vergaderlokaal het Evangelie hoort.

Van die schare weten we niets, dan dat ze buiten het Evangelie staat. En dieno-veréenkomstig moet ze worden behandeld in de toesp'raak en het lied en het geschrift.

Niet als broeders. Niet in de yeronderstelling der liefde, waarmee we voor de gemeente plegen te staan. Met geen andere veronderstelling, dan dat het verlorenen zijn. Zondaars, die buiten Christus staan. Zonder God en geen hoiop hebbende. Op reis naar .het verderf. Dat is de veronderstelling van al wat in den arbeid der Evangelisatie wO'rdt gezegd en gedaan.

Het is waar, in onze samenkomsten zijn O'ok vaak menschen, die we mo'gen houden voor Christenen. Van onze eigen of van een andere Kerk. Soms zelfs in grO'Oter getal, dan de eigenlijke voorwerpen der Evangelisatie. Maar dat mag aan het karakter van toespraak en lied niets veranderen.

Men ZOU geneigd wezen, in de vooirwetensahapi, dat een gro'Ot piercent der te verwachten hoorders Gereformeerden zullen zijn, de toespraak in dezfe vergadering daarnaar te richten en een soort eenvoudig preekje te ho'uden op dezelfde basis als ook in de samenkomsten der gemeente geschiedt. Maar zoo mag het niet. Hoeveel van onze eigen menschen ook onder de gemengde schare mogen zijn — het doet er niet toe: het blijft een schare van verloren zondaars, aan wie het Evangelie der verzoening wordt gebracht. Bevel en belofte moet worden gebracht, in de veronderstelling, dat bet verdoolden en van het Evangelie vervreemden zijn, tot wie de boodschap' komt.

Maar als dqn de vraag ko'mt bij „den spreker van dezen avond" gedurende zijn voorbereiding v9or de samenkomst, wat hij nu eigenlijk al en wat hij niet zeggen mag in de samenko'mst — dan hoede hij zich voO'r twee uitersten.

Eenerzijds voor het gevaar, 'dat hij verzeilt in

de wateren van het (Jniversalisme met een pirediking, dat aller schuld is verzoend en de zondaar nu nog maar alleen behoeft te komen om aan te nemen. Zoo mag het nooit worden gezegd. Dat is niet naar de Schrift en. daarom oiok niet Gereformeerd.

En anderzijds hoede de spl-eker zich voor de meening, dat op dat Schriftuurlijke standpunt feitelijk niets kan worden gedaan dan spreken van het alleen voor de verkorenen gebrachte offer van Christus. Want ook dat is niet naar de Schrift.

Verkiezing en bizondere voldoening zijn de achtergrond en het fundament van de prediking. Maar een fundament blijft immers steeds onzichtbaar.

Van het fundament zwijgen we in den regel, om alleen te brengen het woord, dat God ons beveelt, gelijk boven werd gezegd. Dat bevel en die belofte mogen aan allen zonder onderscheid worden gebracht, zonder eerst te vragen, of de hoorders wel uitverkorenen zijn. ,

Zóó heeft de Heere het bevolen. En Hij heeft erbij beloofd, dat die prediking vrucht ten eeuwigen leven dragen zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

De menschelljke zUde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's