GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

Stemmen over toestemmen en instemmen.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den laatsten tijd worden er nogal eens stemmen vernomen, die zeggen, dat ze U een bepaalde waarheid moeten toestemmen, maar dat zij er niet mee instemmen. Men zegt dan: „theorotisch beschouwd hebt ge gelijk, maar in de practijk, dan weet ik het nog zoo niet".

„Het is merkwaardig", zoo zegt een ander, „wanneer ik de theoretische beschouwing volg, ja dan is er eigenlijk geen speld tusschen te krijgen, „maar toch kan ik er niet mee eens zijn".

Deze instelling, die wijst op een soort conflict tusschen wat men theoretisch moet aanvaarden en wat men als practische levenshouding toch de voorkeur geeft, is belangwekkend genoeg om er eens afzonderlijk de aandacht aan te wijden.

Het merkwaardige conflict, dat we hier indiceeren, loopt eigenlijk heel de historie door. Het spreekt natuurlijk wel van zelf dat in dit coinflict de botsing ligt tusschen het objectieve en het subjectieve. Wanneer men g; edwongen wordt een zeker betoog, een zekere theorie toe te stemmen, dan beteekent dat, dat men zuiver objectief beschouwd niet anders kan dan de juistheid van het betoog erkennen. Wanneer men dan echter daarna zijn instemming met het geheel toch weer niet wil betuigen, dan beteekent dat eigenlijk, dat er subjectieve redenen zijn, waarom men zich aan het objectief als juist erkende niet wil ovei"geven. Deze conflicthouding kan van groote beteekenis zijn, is dat, ook in den regel.

Het merkwaardige verschijnsel toch, doet zich hier voor, dat de waarheid door dit conflict zoowel kan worden gediend als bestreden. Wanneer een handig colporteur van een of andere secte een uitvoerig theoretisch betoog houdt, zoogenaamd op schriftuurlijken grondslag, waartegen de eenvoudige buitenman niets weet in te brengen, omdat zijn theoretische visie tenslotte te kort schiet en zijn objectieve kennis niet voldoende is om tegen-argumenten te leveren, dan weigert hij toch zich over te geven omdat hij innerlijk overtuigd is„ dat er aan het betoog van den colporteur iets ontbreekt.

In zoo'n geval helpt dus de instelling, die we subjectief noemden, den betrokkene om op het goede pad te blijven.

Maar in andere gevallen zal iemand, die een zekere neiging heeft naar re'kkelijkheid, weigeren een betoog, dat scherp belijnd is en geheel op schriftuurlijke basis wordt opgebouwd, als dwingend te erkennen, omdat hij tenslotte innerlijk niet gebonden is aan de praemissen van het betoog. In dat geval doet de subjectieve tendenz in zijn houding aan de waarheid te kort.

We staan hier voor een uiterst moeilijke kwestie.

Eigenlijk kan men wel zeggen, dat hier het typische conflict wordt aangeraakt, dat alle eeuwen door de houding jegens de christelijke levens-en wei-eldbeschouwing heeft beïnvloed. Althans smds het verstrijken der Middeleeuwen af begon men te spreken van het recht van het eigen inzicht.

Tijdens de Middeleeuwen had men meer in het algemeen genomen de instelling, dat de waarde der dingen lag in het objectieve. De instelling van den individu was tijdens de Middeleeuwen dan ook in de eerste plaats die van het buigen voor wat met objectief gezag kwam. Dit hing ook weer samen met het feit, dat in de Middeleeuwen de waarde van de organisatie (Staat en Kerk) beschouwd werd als de primaire, terwijl het belang en het inzicht van den individu aan dat van het organisme, waarvan hij lid was, ten eenenmale ondergeschikt gezien werd. Wanneer echter het humanisme komt, brengt dat de gedachte van de beteekenis van het individueele leven naar voren, en legt het den nadruk op de waarde van de microkosmos, de kleine en toch groote wereld die in den menschelijken individu zelf, leeft en zich beweegt. Zoo wordt de waarde van de persoonlijkheid en van het persoonlijk inzicht gepredikt als een nieuwe waarde, die tegenover de objectieve erkenning moet worden gehandhaafd.

En sindsdien worstelt er in de geestesgeschiedenis des menschen altijd het conflict tusschen objectieve waarheid en subjectieve waarden.

Natuurlijk is zonder meer dat conflict nooit op te lossen. De eenige mogelijkheid om tot een oplossing te komen is deze, dat de mensch de gedachte van de autonomie, die aan het humanistisch streven ten grondslag ligt, loslaat. De mensch is niet zichzelf een wetgever (autonomie) maar hij heeft zich te onderwerpen aan de wet, die van elders komt (heteronomie). Gods wet is het, die zijn leven heeft te beheerschen en Gods openbaring is het die met gezag komt.

Vandaar dan ook dat in het conflict, dat we boven noemden: „het conflict tusschen toestemmen en instemmen", de moderne tijd geen oplossing weet te geven. Behalve dan wanneer .men weer een autoriteit aanneemt, die staat boven den individu. Zoo dient men bijvoorbeeld aan het groepsbelang, het klassebelang, enz., ais waarden die boven de beteekenis van het individu uitgaan. Feitelijk grijpt men hiermede terug naar de Middeleeuwsche beschouwing, een beschouwing die weer steun vindt in Grieksche philosophische stroomingen.

In wezen dwingt men daar echter tot simpele onderwerping zondermeer. Immers de subjectieve waarden worden in het als objectief waardevol aangediende niet opgenomen, komen niet tot een versmelting ermee, maar worden er eenvoudig aan onderworpen.

De christelijke levens-en .wereldbeschouwing geeft echter wel een oplossing. De objectieve waarheid, die God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, is niet zooals de Middeleeuwen het zagen, een bezit van de Kerk waarvoor de individu heeft te buigen, maar is het levend Woord van God dat organisch ingaat tot het leven van de Kerk, maar ook tot het leven van de enkelingen zelf om hen hèt leven en hun eigen leven te leeren verstaan. Het is niet zooi, dat we ons hebben te onderwerpen aan de waarheid Gods zoo ongeveer met de houding van: „daar is nu eenmaal niets aan te doen, we moeten maar zwijgen", neen, de waarheid Gods komt in ons leven als een reformeerende kracht, en dan zóó, dat het licht Gods door ons gezien wordt ook als ons licht, het licht waarbij we zelf wandelen ^^en het licht, dat we weer voor anderen uitstralen.

Vanzelfsprekend beteekent dit, dat we het natuurlijk licht dan zien ondergaan. Onze natuurlijke strevingen, onze menschelijke verwachtingen gaan daarbij te gronde. Dat is ook de bedoeling, die God heeft met Zijn openbaring. Als de zon schijnt behoeft de kaars niet te branden. Maar hie'iuit volgt, dat ook het eigenaardige vraagstuk omtrent het conflict tusschen toestemmen en instemmeni is op te lossen.

Wanneer er tusschen toestemmen en instemmen een botsing is, moet een van tweeën een element bevatten, dat vreemd is aan datgene, wat iGod als Zijn waarheid ons bekend .gemaakt heeft; dat is duidelijk. Vandaar, dat een christen zoolang er conflict is tusschen datgene wat hij theoretisch moet toestemmen en datgene wat eigenlijk zijn instemming heeft, nooit rust kan hebben. Dit conflict geeft in hem altijd de spanning naar de oplossing. Immers hij kan er geen vrede bij hebben dat hij eigenlijk een gedeeld leven heeft. Het is trouwens strijdig met onzen menschelijken aanleg om er twee beschouwingen op na te houdenj één die we theoretisch poneeren en één die we practisch gebruiken.

(Ik zeg niet dat deze levenshouding niet bij veel menschen, vooral bij jonge menschen, aanwezig is.

Maar daarom is er ook in het leven van zooveel jonge menschen zoo'n ernstig conflict, en daarom vinden zooveel jonge menschen de rust van de geloofsovergave niet. Zij willen de worsteling om de eenheid tusschen toestemmen en instemmen niet aanvaarden en uit vrees voor die worstelinj blijven zij in het conflict en wentelen den onvrede over het conflict dan vaak weer af op de objectieve waarheid, op de Kerk, op de dogmatiek enz.)

Wanneer nu een sectarische colporteur bij een eenvoudig mensch komt en die colporteur .weet een betoog op te zetten waartegen die eenvoudige met woorden niet kan argumenteeren, zoodat hij theoretisch zal moeten toestemmen, maar hij moet ook weigeren zijn instemming te betuigen, omdat hij gevoelt, dat er in dat betoog toch zooveel iSj dat strijdt met zijn binding, dan komt dat omdat de voorwerpelijke waarheid zooaeer ook zijn onderwerpelijk eigendom werd, dat er een eenheid kwam tusschen het licht Gods en het licht waarin hij dagelijks wandelt; ook al kan hij dan misschien door gebrek aan ontwikkeling omtrent dat licht zich niet altijd in begrijpelijke termen uitdrukken, en al kan hij dan niet een handig colporteur vain antwoord dienen.

Bij dezen man is dus de innerlijke overtuiging een goede basis om zich ernaar te richten. Bij hem-is in wezen die inneriijke geneigdheid niet anders dan het in hem levend geworden en door hem levende openbaringswoord Gods.

Maar bij vele andere menschen komt het afwezig zijn van instemming met de theoretische beschouwing die men toestemmen moet, voort uit een gebrek. Er is bij dezulken niet geweest een ernstig verwerken van datgene, wat als voorwerpelijke waarheid VOOT hen' vaststaat. Niet alsof dat bij ieder even gemakkelijk is; velen hebben jarenlang een onjuiste opvatting gekoesterd; bij menigeen gaat de eisch van de waarheid in tegen een typischen karaktertrek en meer dan eens tegen een gevoelsbinding aan een overigens toch onjuiste houding of aan een onware voorstelling.

Nu zijn we echter juist gereformeerd om aan ons zelf altijd door te refo^rmeeren.

Dat beteekent dat we altijd weer de roeping hebben om, zoodra we een conflict ontdekken bij ons zelf, tusschen toestemmen en instemmen, ernstig met Gods Woord in de hand te onderzoeken waar de fout ligt, in het theoretisch betoog, dat we toe moeten stemmen, of in een neiging van ons hart, die ons van instemming afhoudt.

J. W.

Verkeerd adxes: esn vraag betreffende iiet boek Prediker.

Onbekende hand zond mij verleden week het verslag van de kerkeraadsvergadering der Geref. Kerk te Driebergen, en deze week een toelichting op dat (mij in het eerst niet-duidelijke) verslag. Uit het nr. v. 3 Oct. (Driebergsche Kerkbode) knip ik heel deze toelichting:

Toelichting op het kort verslag van den Breeden Kerkeraad van 16 Sept. j.l. blijkt niet ongewenscht. Ondergeteekende schreef daarin:

„Nog wordt gesproken over uitspraken van leeraars, die niet geheel overeenkomen met onze belijdenis, en wordt betoogd, dat dit geen aanbeveling verdient."

Laat mij de zaak maar even nader mededeelen, en ik heb hoop, dat er geen ongerustheid meer overblijft.

Door mij werd ter sprake gebracht (reeds in een vorige vergadering) dat elders door een dominee gezegd zou zijn, dat het boek Prediker niet van Salomo was. Dit vond ik niet geheel in het reine, daar deze bewering strikt genomen afwijkt van art. 4 onzer Belijdenis. Inmiddels is door mij aan dezen leeraar geschreven in dien geest en dit op de meest stellige wijze toegestemd in Z.Eerw.'s antwoord: dat voor deze zaak dan eerst in dien zin door een leeraar onzer kerk mag geleerd worden, als hierover door de Synode alzoo besloten is.

Op die vergadering werd toen ook ter sprake gebracht de vraag of de brief aan de Hebreen van Paulus was?

Ook hierover werd op 16 Sept., toen onze eigen leeraar weer aanv/ezig was, in denzelfden geest gesproken.

• Het is duidelijk, dat van eenig tuchtgeval of ketterij hier geen sprake is.

Dat zou trouwens niet op den breeden Kerkeraad, maar ter eerste instantie op den smallen Kerkeraad thuis behooren.

Degenen, die zich dus over de hierboven aangehaalde tirade meenden te moeten verontrusten, kunnen m.i. gerust zijn, want ik heb door onze voorgangers hier geen ketterij hooren verkondigen, en van mijn medeambtsdragers heb ik zulks ook niet gehoord.

Wel heb ik echter bezwaar, ja onover'komelijk bezwaar, als het waar mocht zijn, dat er door mannen uit onze Geref. Kerk sommige beschouwingen gegeven worden, die naar mijn bescheiden meening met de kennelijke uitspraken van de Heilige Schrift lijnrecht in strijd zijn.

Als de Redactie mij dit toestaat, zal ik D.V. op dit laatste in de Kerkbode nader terugkomen.

C. K.

Tot zoover de Drieb. Kb.

Ik weet natuurlijk niet, wie die predikant is, die buiten Driebergen heeft gesproken, en daarna door den mij onbekenden onderteeketaaar van dit stukje is aangeschreven; ik zelf zou wel in de termen vallen, maar heb er geen brief over gehad uit Driebergen.

Ün ook zou ik in geen geval hebben geantwoord^ wat hier geantwoord is.

Immers, ik zou dan tegelijk veroordeelen de dienaren des Woords (naar art. XIII) Dr C. v. Gelderen (Korte Verkl. Koningen, I, slot) en DT G. Ch. Aalders (Chr. Encycl.), en tevens 2 andere dienaren des Woords: Dr Bi. Wielenga, (De Bijbel als boek v. Sch., Ie druk, 142) en K. Schilder (Christus in Zijn Lijden, II, 42, v.).

Nu is het m. i. overbodig, de vraag hier te bespreken, of deze vieri) dienaren des Woords al of niet geoorloofde dingen doen. Dit alleen wil ik opmerken: öf dit op een officieele plaats geschreven kerkeraadsverslag is toch niet door den kerkeraad officieel vastgesteld; óf het is dit wel (ondanks de onderteekening door een persoon, zonder vermelding van qualiteit).

In het eerste geval geloof ik, dat ook dit verslag weer duidelijk maakt (wat reeds eerder betoogd werd) dat kerkeraden hun verslagen zelf oeten vaststellen, eer ze aan de pers worden overgegeven. Want nu komt er in de pers een eening van een particulier persoon naar voren (gegeven n.l. het gestelde geval), die een kwestie aan de orde stelt op een mjj al te onzekere wijze. „M te onzeker", zei ik; immers ieder kan lezen, wat hierboven aangehaald werd; daarom is het voorzichtige: „indien het waar mocht zijn" m.i. onnoodig. Men kan gerust zeggen: daar en daar staat het duidelijk te lezen. Dat iemand, van wat staat of rang hij ook zij^ izijn eigen „bescheiden meeningen" publiceert, dat kan best zijn, — mits niet op de plaats, die voor officieele kerkeraadspublicaties gereserveerd moet blijven.

In het tweede onderstelde geval evenwel zou de kerkeraad van Driebergen er aan herinnerd kunnen worden, dat klachten over „beschouwingen", die naar des kerkeraads bescheiden, doch niettemin officieel gepubliceerde meeningen „met de kennelijke uitspraken van de Heilige Schrift lijnrecht in strijd zijn" in eerster instantie moeten gebracht worden niet in de pers, doch ter den kerkeraad uit het kerkverband welbekende plaats. Let wel: ik heb niets tegen bespreking van publieke dingen in de pers; maar kerkelijke handelingen als zoodanig hebben nu eenmaal een vaste orde.

Natuurlijk doe ik dus niet een verzoek om iets in eenigen doofpot te doen; trouwens, dat zou te dwaas zijn voor wie wat C'. K. verontrust, reeds lang publiceerde als eigen meening. Het is ook niet een poging, om „kwesties" tegen te houden.

We kunnen nog best een kwestie-tje erbij hebbten, als de kerkeraad van Driebergen nog niet genoeg heeft aan het geval-Ubbink, dat reeds aangekondigd werd. Het is alleen maar een poging, om, als men „onrust" heeft, daarvoor een wettigen uitlaat aan te vvijzen. Werp het kerkverband niet weg: „er is een zegen in".

K. S.

Jokkeiitjes.

Den heer Nieuwpoort, 'theol. cand. schreef ik, in ons blad, geen „antwoiord" te zullen geven, omdat hij eigenlijk niets „vroeg": hij wist immers bij voorbaat reeds hoe het afloopen zou, als ik op zijn „vragen" antwoordde (want ik zou zeker triumfantelijk uit den strijd te voorschijn komen, orakelde de verzekerde heer). Thans wordt hiervan door den heer N. gemaakt: ds S. wil niet antwoorden, „tenzij dan, dat ik er eerlijk blijk van geef, geen eigen opinie te hebben", — Ik schreef, dat ik mijn belofte tot nadere toelichting van mijn allereerste beweringen handhaafde VOOT lederen lezer, die eerlijk zou vragen (i k kan het óók niet helpen, dat er tot nu toe geen mensch jrróeg oan nader iDewijs). De heer N. maakt er nu van^ dat de lezers van „De Kef." mij (volgens mijzell dan) „zeker maar onvoorwaaxdelijk moeten gelooven". En dan draaft de heer N. lustig door. Ik heb hem niets meer te vertellen, geef nu ook maar geen antwoord meer, maar constateer alleen, dat men onder de redactioneele vleugelen van dr J. G. Geelkerken erg veel mag.

Oja, de heer N. deelt nog mee, iJat hij al - 34 jaar is. Dat wist ik heusch niet. Ik herstel de fout. Overigens kan men ook „jong" zijn in de wetenschap. Men móet wel alzóó „jong" zijn, om een synode, onverschillig welke, een „klucht" te noemen; dat is altijd in elk geval onwetenschappelijk. Zelfs de zetter van Woord en Geest moet aan dit dialect nog weimen (liet was ook een eerste nr. bij een nieuwen uitgever). D© man maakte van „een klucht": „en Dordt". Pleit vóór dien zetter.

K. S.

Het Gereformeerde leven ia het buitenland.

Nu de Synode te Arnhem in 1930 goedkeurde, dat de Deputaten voor de Correspondentie met de Buitenlandsche Kerken afgevaardigden zouden zenden naar de bijeenkomsten van de Presbyteriaansche Alhantie, was het niet zonder belang welken indruk het bezoeken van de eerste bijeenkomst dier Alliantie na dit besluit zou maken.

De Conferentie werd dit jaar gehouden van 16—23 Sept. te Mazamet (Dep. Tarn, zuiden van Frankrijk). Aan Prof. Aalders van de Vrije Universiteit en den ondergeteekende was door Deputaten opgedragen de Gerefonneerde Kerken te vertegenwoordigen.

Wij waren de eenigen uit Nederland.

Van de meeste landen van Europa waren afgevaardigden der Presbyteriaansche (Gereformeerde) kerken aanwezig. Behalve de voorzitter Prof. Curtis (Edinburgh), waren er tegenwooxdigers van de Church of Scotland, van de niet-vereenigde United P'ree Church, benevens van de Oude Free Church (van de laatste Dr Renwick, zendeling in Peru). Voorts waren er afgevaardigden van de Belgische Zendingskerk, van den Reformirten Bund uit Duitschland, uit Czecho-Slovakye, Hongarije, Italië, Joego-Slavië, Litauen, Roemenië, Griekenland on Spanje. Van de Fransche afgevaardigden noemen we Merle d'Aubigné, Dr Pannier, Dr Monod, Prof. Clavier (uit Montpellier), de leider der Zending D. Couve. Hongarije was vertegenwoordigd door Prof. Kovats, Zwitserland door Prof. Choisy, Dr Keiler en Prof. Thiébaud.

Mazamet, een kleine industrie-stad met plm. 20 duizend inwoners, ligt aan den voet van de Montagne Noire, een der uitloopers van de Oevennes, en heeft een belangrijk deel Protestanten onder hare bewoners.

11 Het stadje ligt niet ver van Montauban, de vroegere zetel van de thans na, ar Montpellier overgebrachte Theologische Faculteit, aan welke faculteit de naam van E. Doiumergue is verbonden. Toen op de doorreis een oponthoud van den trein ons noopte te Montauban te vertoeven, was de verrassing niet gering, den beroemden schrijver over Calvijn aan te treffen in het oude „Institut Jean Calvin".

Leek dit een „toeval" — de verdere ervaring te Mazamet deed ons veeleer een bijzondere leiding zien in het ontmoeten van den mari; , wiens werken in Frankrijk niet alleen groote waardeering vooden, maar ook onder Gods bestieririg blijkbaar mochten voeren tot wat een der sprekers ter conferentie noemde „un mouvement doctrinal determine". Want indien één indruk sterk sprak in de dagen, die we in Frankrijk doorbrachten, dan was het wel de kracht van dé nieuwe 'lofen uit den ouden stam van het Calvinisme in Frankrijk. Immers trof zoowel de groote belangstelling onder de bevolking, die de Conferentie met bijzondere hartelijkheid ontving en bij iedere openbare samenkomst in grooten getale opkwam', als verschillende uitingen, die zooveel bijdroegen tot den toon, welke het samenzijn beheerschte. Op den Zaterdagavond vond een ontvangst plaats in de ruime villa van Dr Bonneville, een der leiders van het kerkelijk leven. De aanwezigen, waaronder zich vele ingezetenen en autoriteiten van Mazamet bevonden^ genoten in het fraaie huis en den electrisch verlichten tuin van de hartelijkheid van den gastheer, die zelf aan het slot een mooie toespraak hield, waarna we met psalmgezang. Schriftlezing en gebed het samenzijn eindigden.

Was dit een belangrijke bijkomstigheid, als een der hoofdzaken mag wel worden vermeld een uitspraak van Ds Merle d'Aubigné, die met nadruk verklaarde „nous sommes entrain de redevenir une église calvinist e" (we zijn weer op weg een calvinistische kerk te worden). In denzelfden zin sprak Ds Monod, daarbij op ietwat ironischen toon de verklaring voegende „quant a Barlh, nous Ie laissons a des peuples d'autre langue" (Bartii laten we aan volkeren met andere taal). Met blijdschap vermeldde een aanwezige student, groot bewonderaar van Prof. Lecerf, dat te Parijs thans niet minder dan 10 Calvinistische studenten zijn. Dit wat Frankrijk betreft. Niet minder verheugden, wat andere landen aangaat, de mededeelingen van Dr Darko uit Roemenië en Dr Glöckner uit Novi Sivac (JoegO'-Slavië), dat hun kerken weer den Heidelbergschen Catechismus hadden aanvaard

Wat er ter Conferentie werd verhandeld? Behalve rapporten omtrent het Presbyteriaansche kerkelijk leven in Oostelijk Europa, de Slavische wereld en de Roomsche landen, was er een zitting gewijd aan „het Presbyterianisme en de ecumenische beweging", waarbij ook prof. Aalders het woord voerde. De eenheidsbewegingen, die doior de namen Stockholm en Lausanne worden gekarakteriseerd, doen de vraag rijzen of er ook voor een eenheidsbeweging van de Presbyteriaansche kerken van Gereformeerde confessie plaats is. Toen de Presbyteriaansche Alliantie werd opgericht, , (1875), dacht men er allerminst aan, dat eenmaal de vraag naar eenheid onder de kerken der wereld in zoo sterke mate de geesten zou bezighouden als thans het geval is. Nu de Alliantie bestaat, verwondert het niet, dat van dit bestaan een dankbaar gebruik wordt gemaakt om de eenheidsbeweging te bevorderen. Eigenaardig echter is het, dat de vurigste voorstanders van de eenheidsbeweging gevonden worden onder hen, die er niet zoozeer oog voor schijnen te hebben, dat de Presbyteriaansche Alliantie allereerst haar beteekenis moet ontleenen aan een gemeenschappelijk bevorderen van de Gereformeerde beginselen.

Tot twee opmerkingen geeft dit aanleiding. Allereerst wat betreft de eenheidsbeweging zelve. De Roomsch-Katholieke kerk heeft hare wereld-eenheid in den „stedehouder Christi". Doch deze kerk heeft die eenheid gesteld in de plaats van het algemeene priesterschap der geloovigen. Het Presbyterianisme brengt deze laatste waarheid naar voren, maar derft de middelen in z'n kerkelijk leven om aan de eenheid uiting te geven, ©en eenheid, die toch Calvijn zelf zoo' warm voorstond.

De tweed© opmerking is deze. De eenheidsgeachte vindt meest bevordering bij hen, die op et stuk van het beginsel „rekkelijk" zijn. W© denen daarbij vooral aan sommige der Schotten ©n witsers. Mag dit een reden zijn voor ons Gereormeerden om ons geheel aan de Alliantie t© ontrekken? Veeleer schijnt hef roeping om in die lliantie de stem te laten hooren, die vermaant et beginsel der autoriteit van Gods Woord voorop e stellen.

Verder werd op een der zittingen van de confeentie behandeld de vraag ho© het moderne ongeoof tegen te gaan. Prof. Clavier uit Montpellier ield ©en schoon betoog, daarbij o.a. de groot© beeekenis der moderne psychologie naar voren brenende.

Een andere zitting was gewijd aan „d© recontractie van het kerkelijk leven in Europa", welk nderwerp door schrijver dezes werd ingeleid.

Oberconsistorialrat Schreiber uit Berlijn was uitenoodigd over de beteekenis van Luther te spre-

12 kea. De gel^enheid dit te doen op Fransdieii bodem — niet onwaarschijnlijk door het hoofdbestuur met bepaalde intentie geboden — had dengeestdriftigen Germaan iets meer zelfbeperking moeten doen betrachten. Zijn wat al te vxirig betoog gaf echter aanleiding tot een discussie over den invloed van het Calvinisme, welke discussie, hoewel kort, den geest der Conferentie eigenaardig afteekende.

Drukbezochte openbare samenkomsten werden in de verschillende kerkgebouwen viermaal gehouden. Onderwerpen waren: de jeugdbeweging, evangelisatie en zending. Een avond spraken Prof. Choisy uit iGenève en Prof. Barnaud uit Montpellier over Zwingli. Op den laatsten avond had een afscheidssamenkomst plaats, waarbij schrijver dezes als laatste spreker het woord voerde. Op een namiddag ontving het Gremeentebestuur de leden der Confelentie ten stadhuize. Namens de stedelijke overheid deed, aangezien de burgemeester, een Protestant, ongesteld was, een der wethouders het woord. Deze^ hoewel Roomsch, sprak op hartelijke wijze over de taak van't Christendom tot bewaring van'den vrede.

Niet minder vermeldenswaard is de toespraak, daarna gehouden door den afgevaardigde van 't district, het parlementslid Reille-Soult, eveneens "Roomsch, die in een van Fransche welsprekendheid fonkelend betoog dezelfde gedachte met vuur ontwikkelde.

Interessante momenten voor ons, die de Conferentie bijwoonden. Maar, zal men zeggen, hoe is nu uw oordeel over het geheel? Hebt ge geen critiek? Wellicht zal de opsomming van de veelheid der onderwerpen u den indruk van het teveel hebben gegeven. We willen het niet tegenspreken. Het program scheen niet voldoende doordacht en naar de leidende gedachten gegroepeerd. Vooral deed dit de gelegenheid voor dieper gaande discussie ontbreken.

Voor de toekomst, die we de Presbyteriaansche Alliantie toewenschen, zouden we meer lijn, vooral meer belijning naar het Gereformeerd beginsel willen betracht zien.

We willen hier echter deze critiek niet verder uitwerken. En we mogen niet aan de critiek het laatste woord laten. Want er was in het samenzijn bezieling en stichting, die ons hart verwarmde. Niet het minst denk ik daarbij aan een bijeenkomst ter herdenking van de dagen der vervolging.

Op de bergen had een openlucht-samenkomst plaats. Bij de Pierre Plantée, de plaats waar Corbière Ie Sicardié in 1689 om zijn geloof werd omgebracht, aan welke gebeurtenis een monument vajn graniet is gewijd, waren uit den ganschen omtrek van de streek, waar een belangrijk deel van de bevolking steeds Protestantsch bleef, honderden bijeengekomen. Diep trof het ons gemoed, toen we de samenkomst aanvingen met het zingen door alle aanwezigen van Psalm 68:1 en 2 op de ook in onze'kerken gebruikelijke wijze!

Zoo mochten we daar in het verre land samen uiten, wat ook voor onzen tijd zoo noodig is 'te verwachten, dat „de Heere zal opstaan tot den strijd". En we mochten met de geloovigen van aUe landen als „het vrome volk in God verheugd" samenstemmen:

Bereid den weg, in Hem verblijd, Die door de vlakke velden rijdt.

Zijn Naam is Heer der Heeren.

A. J. L. VAN BEECK CALKOEN.


1) Immers, ook dr W. geeft de mogelijkheid toe, dat Pr. niet an S.'s eigen hand is; waarmee dus de door C. K. gestelde grens" overschreden is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's