GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

Een Zuiderzee-roman.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johan Theunisz., Verloren Volk. N. V. Maatschappij tot verspreiding van goede en goedkoope lectuur (Wereldbibl.), Amsterdam-Sloterdijk, 1933.

Een Zuiderzee-roman!.... Als we deze woord-combinatie zien, eigenlijk altijd als er sprake is van de Zuiderzee, jdenken we aan het grootsche werk van bedijking en bemaling, dat de bewonderende belangstelling der heele wereld trekt.

Een Zuiderzee-roman zal zijn een roman over het Zuiderzeewerk, waarin nu eens op romantische wijze iets van die stof is bewerkt, die zooveel technische boeken vult! En dan zijn er mogelijkheden genoeg: waar mensch en natuur elkaar tegentreden in den strijd om de heerschappij, daar is stof te over voor de kunst, die aan spanningen ontvonkt. Bovendien biedt een werk van zoo grooten omvang, waar zooveel menschen van allerlei slag maandenlang in bezig zijn, overvloed van materie voor het eenvoudig beschrijvende verhaal. J. K. Lofvers heeft dat men zijn bundel schetsen „Met de beurt" duidelijk bewezen

Er is echter ook een heel andere kant aan de zaak.

Door dat Zuiderzee-werk, dat langzaam-aan maar in gestadigen voortgang de Zuiderzee inperkt en haar nu reeds van de gemeenschap met het wijde buitenwater heeft afgesloten, wordt een categorie der bevolking in zijn levensbestaan bedreigd. Met de verdwijnende Zuiderzee verliezen de visschers van Enkhuizen tot Stavoren hun kostwinning.

We wisten dat al van het moment, dat de eerste bak keileem werd. n.eergelaten. Maar tegenover die dreiging zagen we de regeeringsbemoeiingen, die er op gericht zijn de gedupeerden te helpen, en die, al is het vraagstuk ingewikkeld genoeg, mettertijd wel hun resultaten zullen afwerpen. En als we, bij een bezoek aan een van de curiositeiten-plekjes daar rondom de Zuiderzee^ ons realiseerden, hoe bekrompen en sober toch eigenlijk dat bestaan in die vervallen en kleine wereld moest zijn, vonden we in de noodgedwongen verandering een aanzienlijk cultureel en sociaal belang, dat tegen de nadeelen en bezwaren wel ruimschoots kon opwegen. Zoodat, al bleef de bewustheid van dat visscherijvraagstuk wel achter onze belangstelling in het Zuiderzeewerk staan, ze niet veel meer dan een vagelijk ervan weten was en werd.

En toch - die andere kant is er aan de zaak en hij is donkerder, dan we meenen.

Meer dan één element komt er voor de betrokkenen in het geding.

Daar is .allereerst de broodquaestie, die, al zal ze in haar algemeenheid door de re_geeringsmaatre-

gelen wel worden weggenomen, voor vele enfcellingen ongetwijfeld niet, of niet afdoende kan worden opgelost. Heel wat oudere menschen, die in het sleurwerk van liun gansche leven nog wel wat hadden meegekund, worden tot werkloosheid gedoemd, als het visscherijbedrijf in zijn bestaanden vorm ophoudt; heel wat zaken, grootere en kleinere, die van de visscherij afhankelijk zijn, moeten te gronde gaan en heel wat aanwezig materiaal wordt waardeloos. Altijd zullen er zijn, die uit dezen neei; gang niet kunnen opkomen, voor wie de afsluitdijk met haar machtige hoogte is de^ afsluiting ook van hun, zij het sober, levensbestaan.

En dan is er in de tweede plaats het conservatistische van menschen, die met een bepaald beroep en een bepaalde omgeving zijn vergroeid. Velen, ook al wordt'een andere bron van inkomsten hun geopend, zullen aan de totaal veranderde loestanden zich niet kunnen aanpassen en in een nieuw beroep niet kunnen wennen. Ook al zouden hun materiëele condities verbeteren, dan nog zullen ze niet de bevrediging vinden, die in ieder leven, hoe eenvoudig ook, noodig is voor innerlijke rust. Het conservatisme zal altijd een belemmering blijven voor een afdoende oplossing van het vraagstuk aangaande de visschersbevolking. En onder dat conservatisme, dat natuurUjk kortzichtigheid is maar intusschen niet weg te nemen, zullen velen verkwijnen.

Eindelijk — en het is zeker niet de minst belangrijke factor — is er het psychologisch element. Dat vooral schept moeilijkheden, die met geen enkelen maatregel zijn te overwinnen. De visschersbevolking daar rondom de Zuiderzee heeft een geheel eigen type, dat in een ontwikkeling over vele geslachten geworden is, dat karaktertrekken heeft die uitreiken boven individualiteit, en levensvormen die bij ieder gelijk zijn. Een sterke traditie bindt allen aan allen: overgeleverde gewoonten, begrippen, verhoudingen zijn onvoorwaardelijke condities voor eer en fatsoen. De beslotenheid van de aparte wereldjes heeft een inteelt doen ontstaan, die over alle gezinnen een net van familieverwantschap legt en bij alle kleinzieligheid, die daardoor welig tiert, zijn de menschen zoo aan dat geheel-van-relatie gebonden, dat ze daaruit niet zijn los te maken zonder met zichzelf verlegen te worden. En dan komen daarbij al de vele invloeden van het bestaan zelf: de vrijheid allereerst, die aan het beroep eigen is; het gewend zijn aan wijden hemel en verren horizon; het ingesteld zijn op ongeregelden arbeid, niet ingedeeld in bepaalde uren en op papier gestelde systemen; het vastgegroeid zijn in een gansch eenige betrekking van baas tot knecht, die nergens zbo wonderlijk tweeslachtig is als op èen visschersschip, het wonen allemaal in het eigen huis, al is dat veelal niet 'meer dan een krot, toch de eigen wereld, die men heeft alleen voor zichzelf.

Dat alles en nog veel meer is het, wat de Zuiderzeevisschers bindt aan hun bestaan, een gansch complex van invloeden en sentimenten, die samen vormen de sfeer, aan en in welke hun leven verbonden en besloten is. En geen regeeringszorg of particulier initiatief is bij machte een andere sfeer te scheppen, die haar bevredigend vervangen kan. Het is deze donkerheid, die over het Zuiderzeewerk ligt. Wij, menschen van anderen levenskring, kijken er makkelijk overheen en vinden haar zoo erg niet; de lichtzijden, de materiëele en economische voordeden, ook de technische praestaties alszoodanig, spreken sterker tot ons. Maar voor de visschersbevolking is ze een nood, groot en zwart.

De andere kant van de zaak! Welnu, ook deze andere kant kan stof leveren aaru den roman, heel rijke stof zelfs, want ze is bewogen en vol van tragische conflicten. Een Zuiderzee-roman kan óók een roman van psychologischen inslag zijn. En dat nu is het geval bij het boek, dat ik in dit artikel bespreken wil: , , Verloren Volk" door Johan Theunisz.

Sa wat ik ter inleiding schreef verstaan we aanstonds den titel en begrijpen we uit dien titel wat de inhoud van den roman zal zijn: een beeld van die donkerheid der Zuiderzeebevolking, een ontleding van den psychischen noodtoestand, die de verdwijning van hun zee, dat is van hrm levenjsbasis, teweegbrengt.

De roman _speelt in Enkhuizen en brengt ons in het milieu der visschers. Hij teekent hun sfeer, hmi levensvormen, hun levensbestaan zoo, dat we als lezers ons er geheel in overgebracht voelen. De directe overeenkomst die er is tusschen dit beeld en dat van Ali Smeding, die immers de menschen uit het stille stadje van ouds kent, doet ons Theunisz' teekening als juist en betrouwbaar aanvaarden. Trouwens, uit anderen novellistischen arbeid van'zijn hand („Het Eenzame Hart", „Vloed") weten we, dat hij Ènldiuizen kent. Vergis ik mij niet, dan is hij dezelfde als Dr J. Theunisz, die over de geschiedenis van Enkhuizen zijn academische dissertatie schreef.

Te midden van de echte Zuiderzee-typen, Marie en Jaap, Kee en Gerrit, Peet en Akfce en Bouke, menschen van kleine doening en bekrompen uitzicht, zien we Rieuwert van Doom, een wijzen kerel, die verder ziet dan de dag van heden. Hiij begrijpt, dat het Zuiderzeevolk een verloren volk is en daarom zoekt hij voor zijn zoon Jannes een uitweg. Met Jannes' toekomst is hij altijd bezig, ook al is de zoon zelf, slungelig en gemakzuchtig als hij is, moeilijk in beweging te krijgen. Wanneer er van regeeringswege een oproep verschijnt aan de jonge visschers, om zich voor ander werk fce melden, drijft hij Jannes naar den burgemeester. En als de zaak maar hangen en hangen blijft, ook al door Jannes' eigen inertie, is ze geen oogenblik uit zijn gedachten. Jannes intusschen heeft zich op de primitieve manier die bij zijn karakter.past, verloofd en aan die verloving spint vader Rieuwert zijn toekomstverwachtingen vast. De hoop op den trouwdag zal Jannes wel doen ^aan in de richting, die hij wenscht. En 't gebeurt. Jannes krijgt een aanstelling tot sluiswachter ergens aan een kanaal in Utrecht, hij neemt die aan, trouwt en vertrekt uit Enkhuizen. Die is tenminste geborgen voor den kwaden dag. En als straks de vangst gaat minderen en de armoede voor de deur staatj verheugt zich Rieuwert, dat Jannes' toekomst verzekerd is.

In heel het beloop van deze geschiedenis vinden we dien psychologischen inslag, waarvan ik boven sprak. Al de factoren die ik noemde zien we als de bezwarende elementen bij Jannes zelf en in heel de omgeving van vader Rieuwert en de zijnen. De Schrijver wijdt er heele bladzijden aan en geeft daarin een beeld van de visschersbevolking in haar uiterlijk en innerlijk bestaan (men zie b.v. als duidelijke proeve de bladzijden 62 en volgende), dat alleszins overtuigend is. En in de ontknooping van zijn verhaal bereikt hij zijn apotheose. Op een bepaald oogenblik staat Jannes bij vader Rieuwert in de deur. Hij heeft in de kraait gelezen, dat er veel visch gevangen is_, dat er opleving is in het oude stadje en toen kon hij het ineens niet meer uithouden: „dat dooie gat" daarginds was hem en zijn vrouw te benauwd geworden. Daar, in dat slot, levert de Auteur het bewijs van de verlorenheid vaii het volk, dat zoo gevangen is in zijn sfeer, want „diezelfde middag werd de laatste greep grond in de opening gestort: , dp afsluitdijk was één... De Zuiderzee was dood".

Een Zuiderzee-roman dus — en dan een roman van goede qualiteiten.

Want — ik zei het al — de Schrijver kent zijn stof en weet er, met name ook door de diialogen, de locale sfeer in te brengen. Wat er rondom Rieuwert gebeurt: heel de dagelijksche doening van het bedrijf, heel de levenstoon van den visscherskring, heel het kleine van de enge wereld aan de wijde zee, hij heeft het in beeld gebracht, zoodat het voor ons leeft.

Iets geweldigs is zijn boek zeker niet geworden. De psychische spanning, die iri de stof besloten ligt, heeft hij zelfs niet eens tot uiting weten tja brengen. Het verhaal is vrij vlak, meer een nabloei van naturalisme dan een proeve van sterfc realisme, wat het had kunnen zijn. Maar desondanks acht ik het als roman geslaagd: de verlorenheid van het volk, dat van "zichzelf en zijn tradities niet los komen kan, heeft hij tragisch duidelijk doen zien. (Ik vestig in dit verband nog die aandacht op de beschrijving van de visscherijtentoonsteUing, die in haar holheid eigenlijk alleem door Rieuwert wordt doorzien.) Als een bezwaar echter moet ik tegen het boek inbrengen de wijze, waarop het zich telkens weer uitlaat over de godsdienstige gesteldheid der visschersmenschen. Terwijl de Schrijver overigens mild is in zijn oordeel over de „in zijn mogelïjfcheden uiterst beperkte bevolking", is hij ten aanzien van hun godsdienstig en kerkelijk leven heel critisch. Dat op zichzelf zou nog zijn goed recht kunnen zijn, indien hij dan tenminste die critisch© gezindheid kon motiveeren. Maar wat we dienaangaande te lezen krijgen is niet anders dan hate-

lijke disqualificatie van godsdienst en kerk^ die, we weten dat nu zoo langzamerhand wel, met allerlei misleiding de menschen paaien. Zoo wordt (op blz. 64/65) het Zuiderzee-volfc genoemd „een volk dat verstandelijk steeds dieper en dieper zonk naar de leegte van volkomen gedachteloosheid en dat geestelijk daardoor vastgehecht bleef en vastgeketend werd door de starre dogmatiek, de bekrompen kortzichtigheid en de zinnelooze eigenzinnigheid van een levenlooze en gewetenlooze kerk". De critiek die deze zin inhoudt, betreft het Zuiderzee-volk: dat is trouwens ook subject in den zin. Maar het woordje daardioor verlegt het accent en het eigenlijk verkeerde worden de starre dogmatiek en de gewetenlooze kerk, die op het gebrek aan verstand parasiteeren.

Op blz. 106 wordt verteld hoe vader Rieuwert na het door-de-weeksche middageten, „begon zooals hij dat altijd in de kerk hoorde met een gezwollen lijze stem" uit den Bijbel voor te lezen./ En dan gaat dat „dik rommelig en onbegrijpend brallen" over een beschrijving van den tempel uit Ezechiëls droomgezicht: lengte, breedte, hoogte, versiering van trappen, vensteren en poort, 't Is weer dezelfde situatie. De critiek betreft weer den maa-en zjjn onkundig le2jen. Maar de dwaasheid van het geheel ligt in. dat wat hij leest, gelijk ten duidelijkste blijkt uit de toevoeging: ... „het zou een eeuwige zonde zijn, als men niet dagelijks inl aanraking kwam met die wijsheid, waarboven geen wijsheid uitgaat".

Op blz. 140 en volgende wordt medegedeeld, dat Rieuwert niet meer naar de kerk gaat, omdat hij „begon in te zien dat verrevreg het grootste deel van deze Zondagsliefhebberij vertoon was en niets meer". Want hem was duidelijk geworden, „dat alles, wat hij... vroeger als vaststaand en onomstootelijk had geloofd ... voor hem tot leege woorden en ijdele klanken was geworden, dat het leven eischen stelde, die het geloof blijkbaar niet in staat was in te willigen, dat het geloof dus ietsi werd buiten het leven om, misschien zelfs wel achter het leven aan", 't Zijn de overwegingen van Rieuwert, die hier staan neergeschreven. Maar in werkeilijkheid is deze passage de wei-benutte gelegenheid voor den Schrijver om kerkgaan en geloof in hun waardeloosheid te doen uitkomen.

De critiek in deze en dergelijke uitlatingen is dus gericht tegen godsdienst en kerk. Maar daarbij merken we het verschijnsel op, dat dikwijls te constateeren valt in de romans, die van vijandigheid tegen godsdienst en kerk blijk geven: de Schrijver oordeelt, veroordeelt, zonder te kennen. Van wat geestelijk leven is, van wat godsdienst en kerk beteekenen heeft hij geen besef.

De beschrijving b.v. van het* ouderlingen-bezoek bij tante Akke toont dat duidelijk. Dé critiek, die daarin besloten ligt, valt op den Schrijver zelf terug, die praat over dingen waar hij niet van weet. En een enkel zinnetje uit het verhaal van Jannes' eersten kerkgang na zijn verloving typeert deze onwetendheid, als de Schrijver vertelt, dat Jannes „niet dadelijk beneden bij haar (wilde) zitten, maar beklom de trap naar het balkon".

Is als steeds: van uit de verte iets van al deza ingen hebben opgevangen, en dam onder een vervloed van dikke termen de onbevoegdheid tot ordeelen bemantelen.

Het is heel jammer, dat de Schrijver den invloed van, zijn afbeelding heeft verzwakt met dergelijke tendentieuze versierselen. Als mede op zulke gronden de verlorenheid van het volk moet worden bewezen, dan is die bewijsvoering allerminst overtuigend en dan gaat men ook twijfelen aan wait wordt medegedeeld over de gewone levenssfeeir van de beschreven menschen. Elementen als deze zijn in een boek wat de vlekken van doorgeloopen olie zijn op een schilderstuk: ze bederven het, Want bij het vele goede en mooie, dat men opmerkt, ziet men ook altijd weer die vlekken.

C. T.

Tentoonstelling Joslna Knap.

De kunstschilderes Josina Knap, die onlangs het schitterende werk over haar vader deed uitkomen, houdt nu zelf een tentoonstelling van schilderden, teefceningen en kunstnaaldwerk in de kunstzaal Keizersgracht no. 594, hoek Spiegelstraat.

Onder haar vroege werken vinden wij een mooi bloemstuk, eigendom van het Geref. Gymnasiumi. Het is een kleurenweelde van fijn sprankelende tinten van jonge bloemenpracht. Maar direct valt het oog op liet enorme doek van „Jozef en zijn broeders". Dit stuk, in een sterk donkerkleurengamma gehouden, munt vooral uit door zuivere monumentale bouw en compositie.

Hoe meer ge dit sterk gecomponeerde stuk op u laat inwerken, hoe meer ge het samenspel van figuren in Oostersche stof f age leert bewonderen. Heeft Josina Knap vroeger veel poppen in allerlei genre geschilderd, waarschijnlijk heeft zij zich uit deze richting ontwikkeld tot portretschilderes met superieure qualiteiten.

Enkele kinderportretten munten uit door fijne nobele elegance van lijn en kleur en karakter. Meni vindt er verder een statig imponeerend portret van een bekend predikant, die zelfs door zijn eenvoudig pijpje het deftige van zijn houding niet verliest. Het heeft een frappante gelijkenis, niet slechts een oppervlakkig uitwendige, neen, 't geeft een zielsopenbaring zoo rijk, dat men hem in deze.ééne pose waarneemt in al zijn uitingen, in het dagelijksch leven op zijn studeerkamer en ook op den kansel. De verven zijn hier vol met veerkrachtige penseelstreek opgelegd in brillante kleuren, die op den juisten afstand geheel en zuiver samensmelten.

Het portret van haar vader, den schilder G. W, Knap, daarentegen is dun geschilderd, dé kleuren zijn eenvoudiger, de kleurenvolumes breeder en grooter. Het kleurengamma is blond gehouden, gedragen door een enkele zwaardere noot van fijn rood. Wie Knap gekend heeft, moet erkennen, dat geen ander zijn gelijkenis en wezen zuiverder zou hebben kunnen weergeven.

Het portret van Mevrouw S. is een fijn deftig gracieus salonportret; dat van Ds W. doet even

371 vroeg renaissancistisch-Italiaansch of Zuid-Nederlandsch aan en is mooi van kleurtegensteUingea; dat van Ds S. is sober opgevat van kleur en stijl, maai-van een gelijkenis, als .geen schilder zou kunnen overtreffen. Het is de realiteit zeM, maar omgetooverd en opgeheven in de sfeer van de kunst.

Mevrouw D. met haar kinderen is ©en mooi familieportret met gevoel van d© sfeer van het gezin, ©en stuk van groot© distinctie en fijne gobelinachtige samenstemming van teere tinten.

Mevr. van der M. met haar ernstig donkere lokken en oogen, oontrasteerend met het guitig rozerood© kindje op baar schoot, heeft iets Madonna-achtigs, maar dan van Calvinistische opvatting. Josina Knap is een virtuoze op het.gebied van portretkunst.

Behalve een reeks van bloemstukken, stillevens, landschappen ©n portretten, vinden^ wij in deze collectie prachtige borduurwerken van rijke kleurencomposities, waarvan wij de beoordéeling • der techniek maar aan de dames zullen overlaten.

Laat nu eens niemand van „onze menschen, " verzuimen deze tentoonstelling van, ik zou haast zeggen „onze kunstschildeies" te bezoeken, liefst ook een tweede maal, om de werken van, haar, di© in Calvinistisch Amsterdam zoo bekend is, eens goed te leeren verstaan en waardeeren.

De tentoonstelling is geopend eiken werkdag van 10 tot 6 uur. 'Toegangsprijs 25 ot.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's