GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VRAGEN VAN GEESTELIJK EN ZEDELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN VAN GEESTELIJK EN ZEDELIJK LEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In (lenzeliden brief, dien ik voor een deel reeds ia no. 10 beantwoordde, wordl ook de vraag gedaan, of door wal de Apostel Paulus in 1 Cor. 7:1 en 2 zegt, het huwelijk geestelijk en zedelijk loch niet erg omlaag wordt gehaald.

Wat de Apostel in 1 Cor. 7:1 en 2 over liet iiiiwelijk sc'irijft, is bekend.

iWie lezen daar: „Aangaande nu de dingen waarvan gij mij gesclirevcn hebt: het is een mensch goed geene vrouw aan te raken; maar om der hoererijen wil zal een iegelijk man zij; ne eigene vrouw hebben, e}i een iegelijke vrouw zal haar fiigenen man iiebbcn".

Menigeen scliijncn deze verzen op de geestelijke, ea zedelijke cere van het huwelijk een dubbele schaduw te werpen.

Hel eerste, omdat het het huwelijk onli-aadt; en het tweede, omdat het de eenige aanbeveling van het huwelijk hierin schijnt te vinden, dat het voorbehoedmiddel tegen de zonde van hoererij kan zijn.

Het is evenwel niet moeilijk in te zien, dat de Apostel noch de eene noch de andere vlek op het huwelijk werpt.

Trouwens, voor wie de Schrift eerl als het Woord Gods staat het van te voren vast, dat dit onmogelijk is.

In Genesis 2 doet de Schrift ons het huwelijk kennen als een gedachte en een schepping Gods, en als een ordinanlic Gods voor het menschelljk leven. Oók als een gave van Gods liefde aan zijn menschenkind, zóó groot en van zóó beslissende beteekenis, dat zonder haar iiet leven des menschen „niet goed" zou zijn, en de mensch aan zijn, hooge en heerlijke bestemming niet ten volle zou kunnen beantwoorden

Dit shiit reeds uit, dat er in het huwelijk opzich-zeli iels zou kunnen zijn, dat het minderwaardig, zelfs gevaarlijk zou maken.

W; at God schept is altijd goed.

iWat onze God voor ons menschen verordineert, kan nooit iels bedenkelijks voor ons hebben, allerminst in geestelijk of zedelijk opzicht.

En wat de Heere als een Zijner kostelijkste gaven ons schonk, kan nooit een bom zijn die we veilig doen met geen vinger aan te raken.

In-zich-zèlf niet, wel te verstaan.

Want wat het in-zich-zèlf niet is, dat kan het door tusschenkomst van iels anders worden. Dat kan het worden dooi' onze eigene schuld. Dat kan het worden door wat wijzèlven werden. Dat kan het worden door de zonde.

En dit is inderdaad met dnizenderlei dingen die in-zich-zeh" goede en kostelijke gaven Gods zijn, het geval. Goud en zilver, spijs en drank, kleeding en allerlei genotmiddel — gaven Gods waarom we bidden en waarvoor we danken — wat al gevaren, wat al verzoekingen vertegenwoordigen ze voor ons!

Omdat ze zélve anders Vi^erden dan God de Heere ze schiep en gaf?

Neen, maar omdat w ij veranderden.

Omdat w ij, van menschen Gods, die Gods gaven in Zijn vreeze en met dankzegging gebruikten, zelfzuchtige en afgodische zondaars werden, die Gods goed misbruiken tot eigen verderf.

Zoo zou het óók kunnen zijn met het huwelijk, Het zou kunnen zijn, dal het huwelijk als zoodanig, nog wel als een rijke en reine gave Gods te eeren zou zijn, en dat het loch, tengevolge van onze verdorvenheid door de zonde, in geestelijk en zedelijk opzicht zooveel gevaren voor ons meebracht, dal we veilig deden' met het te vermijden.

Maar — haasten we ons nu aanstonds vast te stellen, dat die stand van zaken dan in geen enkel opzicht de gaafheid van Gods schepping, de v/ijsheid van Gods ordinantie en de waardij van Gods gave in den echt zou verdonkeren, maar dat al de schaduw en al de schande daarvan dan vallen zouden op o.ns.

Inlusschen, zóó staat het, naar de veronderstelling waarvan het zeggen des Apostels: „het is een mensch goed geen vrouw aan te raken" uitgaat, mei de zaali van het huwelijk allerminst.

Dat zou wel het geval zijn, kunnen zijn allhans, als het woordje „goed" hier ware te verstaan in geestelijken of zedelijken zin.

Doch zóó is het stellig niet door den Apostel bedoeld.

Zoo hel niet reeds ondenlibaar ware om de reden die we boven noemden, dan zou toch het tegendeel blijken uit wat vers 26 van ditzelfde hoofdstuk te lezen geeft. Ook ddar zegt de Apostel — nu len opzichte van de vrouw, evenals in vers 1 ten aanzien van den man — hel ongetrouwd-blijven „goed" te achten. Doch dan volgt daarop „om den aanstaanden nood", d.w.z. met het oog op de zware lijden die komende zijn.

„Goed" is hier dus te verstaan in den zin van „profijtelijk"; en dan van „profijtelijk" in na^ luurlijken zin, met liet oog op het natuurlijk, aardsch bestaan. En de Apostel denkt daarbij' dan aan de ? orgen en beslommeringen die het huwelijk onvermijdelijk met zich brengt.

Calvijn — die dezelfde verklaring geeft, en dieook hier door de Kantteekenaars van onze Statenvertaling gevolgd wordt — zegt hierbij: „Laat hel ons duidelijk maken door een vergelijking: als iemand zei, dat het goed ware voor een mensch niet te eten, niet te drinken, en niet te slapen — dan zou hij daarmee spijs en drank en slaap niel als sleclite dingen afkeuren, maar zou hij enkei dit bedoelen, dat, wijl iemand aan het geestelij k< j onttrekt wat hij aan déze dingen geeft, wij gelukkiger zouden zijn, als we, vrij van al zulke dingen die afleiden, ons geheel en al zouden kunnen overgeven aan het overdenken van de hemelsche dingen".

Er ligt in dit woord des Apostels derhalve niets onteerends voor het huwelijk. Wèl legt het op óns de oneere van een zwakheid die de verantwoordelijkheid, verbonden aan de heilige en rijke gave van het iiuwelijk, ons in zorgvolle tijden Ie zwaar zou kunnen doen v> 'orden.

En even weinig als in het eerste, tast de Apostel in het 2e vers de eere van het huwelijk aan. Men leest dat woord onder ons dikwijls — misschien kan ik wel zeggen: doorgaans — en on.s oude Formulier voor huwelijksbevestiging is daaraan, vrees ik, niet geheel onschuldig — alsof de Apostel daarmee bedoelde te zeggen, wat reden en doel was van de goddelijke instelling van den echt. Doch, gelijk Calvijn reeds opmerkte, is het al te dwaas ook maar een oogenblik te denken, dal God voor Adam het huwelijk verordende en een vrouw schiep, om hem, die geen zondige driften kende, te bewaren voor hoererij.

Neen, zegt Calvijn terecht, het gaat hier niel over het doel van de instelling van het huwelijk, maar over de vraag, wat — tegenover de wenk die de Apostel in het eerste vers gaf — te doen staat aan hen die hun zinnelijke driften niet de baas zijn.

Voor hen zou het, wil de Apostel zeggen, niet goed zijn ongetrouwd te blijven. Zij zouden om tijdelijke bezwaren en ongemakken te ontgaan, zich bloot stellen aan oneindig grooter geestelijke en zedelijke gevaren.

Bij hen is de zwakheid van dergelijke natuur, dat ze er veiligheid tegen moeten zoeken — niet in ongetrouwd blijven, maar juist omgekeerd in het ten huwelijk gaan.

Men gevoelt: ook met dit zeggen verdonkert de Apostel in geen enkel opzicht de eere van hel

liuwelijk. Want het is er zóóver af, dat hij het alleen goed genoeg zou verklaren voor de zwakkelingen die hun driften niet weten te beheerschen, (iat hij het integendeel de eere geeft van een door (knl zelf hun ontslolen toevlucht voor hen te zijn.

Waarlijk niet de eenige, zelfs niet de hoogste, maar toch óók een eere voor het huwelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

VRAGEN VAN GEESTELIJK EN ZEDELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's