GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een gedeeld geloof — en de zaligheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gedeeld geloof — en de zaligheid.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezelfde inzender, wiens vragen aangaande de heiligmalcing ik beantwoordde, deed nog een paar andere. O.m. ook deze: of iemand, die niet uitsluitend op de gerechtigheid en voldoening van Christus .üijn. .vfirtcouwen stelt, maar voor zijn behoudenis ook nog iets verwacht van de' verdienste en de voorspraak der heiligen of van eigen poenitentie en goede werken, zalig kan worden.

Vóór ik deze vraag beantwoorden ga, eerst iets over de vraag zélve.

Ze is een van de aller-ellèndigste vragen, die wij, menschen, stellen kunnen.

Ze is in den grond een diep-zondige vraag. Vooral wanneer we daarbij — anders dan de inzender — aan onszèlven denken.

Ze vervalscht heel het vraagstuk waarom ze zich beweegt. Heel hel vraagstuk van onze rechtvaardigmaking voor God.

Want waarover gaat het daarbij'? Het gaat daarbij niet over het minimum, waarmee wij, zondaars, nog net zullen kunnen volstaan, om aan de hel te ontkomen en een plaatsje in den hemel te krijgen. Maar het gaat daarbij over déze vraag, van heel andere en van oneindig hooger orde: hoe de Heere onze God ten aanzien van ons, in volledige betaling onzer schuld, tot den laatsten penning toe, en in volmaakte volbrenging van Zijn heilige wet, tot den laatsten tittel en den laatsten jota toe, tot Zijn volle recht zal komen.

Maar elke vraag naar het minimum waarmee we voor Hem zullen kunnen volstaan, dringt dezen ab-soluten eisch van het recht en de majesteit onzes Gods op zij, om onze rechtvaardigmaking en zaligheid te herleiden tot een kwestie van geven en nemen, van loven en bieden — tot een zaak van negotie.

Wie in dien weg zoekt klaar te komen, heeft nog nooit in de vierschaar Gods gestaan, vlak voor zijn hemelschen Rechter. De partij, waarmee hij te doen heeft, is niet de heilige en rechtvaardige God, maar zijn eigen omkoopbaar geweten, waarin hij eigenlijk nog als rechter over zichzelf zit.

Ik zeg dit zoo scherp, omdat dit negotiëeren op het stuk van zalig-worden, niet alleen ten aanzien van onze rechtvaardigmaking voor God, maar ook over héél de lijn van 't zalig-worden, bij heel wat van die zich christenen noemen, aan de orde van den dag is — óók op 't stuk van de gehoorzaamheid.

Hoe vol is de lucht van vragen als: of dit er niet nog op door zou 'kunnen, en of d a t nu zoo erg zou zijn; of je niet met dit nog een goed christen zou kunnen zijn, en of je nu d a t buiten den hemel zou sluiten. Allemaal vragen, die doen alsof 't christelijk leven een marktplein was, waar God de koopman is en wij de koopers zijn, en waar het er op aankomt de waar voor het zachtste prijsje machtig te worden.

Maar in Zijn heilig Woord ontmoet God de Heere ons niet als koopman op de markt, maar als Rechter in de rechtszaal. En bij Zijn rechtspraak geldt geen andere maatstaf dan de eisch van Zijn heilig en absoluut recht. Niemand ontvangt er vrijspraak dan die gelooft in den Middelaar Christus, die aan dit recht voldeed. En wie haar ontving, die ontvangt als regel voor het leven der dankbaarheid geen andere wet dan die van het „Gij zult den Heere uwen God liefhebben met gehéél uwe ziel, met gehéél uw verstand, en met Si uwe krachten".

Hier is geen plaats voor loven en bieden, voor afdingen en beknibbelen.

En wie zijn ziel behouden wil, geve onder dit absolute recht zijns Gods zich gevangen.

Het licht der genade zal over hem opgaan.

• Doch, zoóals ik reeds zei, doet inzender zijn vraag niet ten opzichte van zichzèlven.

Hij denkt daarbij aan anderen. Met name aan Roomschen, die voor hun zaligheid hun vertrouwen stellen, niet op Christus alleen, maar, zij het ook voor een kleiner deel, op de kerk, op de verdienste en de voorspraak der heiligen en op eigen poenitentie en goede werken.

En zóó bedoeld, is ons oordeel over zijn vraag natuurlijk minder scherp.

Minder scherp, omdat er, ats ze geen bloot-theo-

retische vraag is, een bekommering over des naasten zieleheil in aan 't woord komt, die weldadig aandoet.

Minder scherp, maar daarom in beginsel toch geen ander.

Zulk een gedeeld vertrouwen toch wordt door het Woord onzes Gods, dat ons Christus verkondigt als den „eenigen Middelaar Gods en der menschen" en als „den eenigen naam die onder den hemel gegeven is, om zalig te worden" onherroepelijk veroordeeld.

Het doet tekort aan de eere van Christus als den éénigen Zahgmaker (Heid. Catechismus vr. en antw. 30), en het doet daarmee ook tekort aan de majesteit van het recht en van de genade Gods, en kan daarom ook nooit waarachtigen en vollen vrede geven.

En het zou geen échte, maar valsche liefde tot den naaste zijn, dat te vergoeUjken.

Echte, heilige liefde tot den naaste — die altoos van Gód begint — moet ons integendeel dringen, om wie in deze dwaling verstrikt geraakte, te waarschuwen en uit het Woord beter te onderrichten.

Intusschen, dit geldt zulk een gedeeld geloof zélf. En inzender vraagt naar "iets anders.

Hij vraagt naar de uitkomst ervan; of iemand met zulk een gedeeld geloof zalig kan worden.

En hier betaamt ons groote voorzichtigheid. Een rechtstreeksch antwoord geeft de Schrift hier niet.

Alles hangt hier dus aan de vraag, of ook bij wie, als onze Roomsche medechristenen, voor zijn zaUgheid nog op iets dan op Christus-alleen zijn betrouwen zet, in beginsel het oprechte, zaligmakende geloof kan bezitten.

En wie zal dan de mogelijkheid daarvan durven ontkennen? Wie zal zeggen, met hoeveel bijgeloovigheden en dwalingen, die het verhinderen tot volle ontplooiing te komen, het waarachtige geloofsbeginsel in een menschenziel gepaard kan gaan? !

Wie zal het zeggen, nu we allen met ons Formulier voor de bediening van het Heilig Avondmaal belijden moeten, dat ons geloof nooit een volkómen geloof is?

Laat ons daarom de uitkomst van dergelijk gedeeld vertrouwen overlaten aan het rechtvaardig en barmhartig oordeel Gods.

Maar, nog eens, laat ons niet ophouden, zijn dwaUng en zijn zonde met het licht der Schriften te bestraffen en de algenoegzaamheid van het werk onzes eenigen Middelaars aan te prijzen.

Daarmee zullen we den dwalenden beteren dienst bewijzen dan met vergoelijking van hun zonde, die verraad zou zijn, zoowel aan hun eigen zielen als aan het recht Gods en de heerlijkheid onzes gezegenden Verlossers.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Een gedeeld geloof — en de zaligheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's