GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Ned. Geref. Kerk van Zuid-Afrika en de zaak van Prof. Du Plessis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ned. Geref. Kerk van Zuid-Afrika en de zaak van Prof. Du Plessis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Een ander punt van belang, waarbij we meer het standpunt van Senator Malan dan van Prof. Du Plessis in het oog vatten moeten, is de verhouding van kerk en staat.

Volgens het gevoelen van Malan staat de zaak zóó, dat, indien een kerk besluiten neemt inzake de leer, een lid van die kerk, dat zich bij haar aansloot vóór zulk een besluit genomen werd, niet gehouden is zich daaraan te onderwerpen; indien die kerk verandering ten aanzien van haar leeruitspraken wenscht moet ze deze door middel van een parlementswet trachten te verkrijgen; is alzoo die verandering verkregen, dan is zij bindend voor alle lidmaten, zoowel die zich vóór als na de aanneming der bewuste parlementswet hebben aangesloten. Dit standpunt loochent derhalve het eigen souvereine beschikkingsrecht der kerk inzake de leer. We hebben hier te doen met een zoo kras mogelijke ontkenning van de door alle Gereformeerden steeds vastgehouden p o t e s-tas dogmatica (bevoegdheid tot vaststelling van de leer) der kerk. Bovendien maakt het de kerk geheel ondergeschikt aan den staat: wat de kerk niet met bindend gezag kan tot stand brengen, kan de staat voor de leden der kerk wel! Nu baseert zich de meening van Senator Malan misschien niet zoozeer op zijn principiëele beschouwing omtrent de verhouding van kerk en staat, en omtrent de kerkelijke macht als zoodanig, maar meer op den feitelijken toestand, zooals die in Zuid-Afrika is. Hij gaat, als jurist en politicus, vermoedelijk meer uit van het positieve recht. En nu is inderdaad de toestand zoo, dal de grondslag van de Ned. Geref. kerk van Zuid Afrika, zooals die in haar Belijdenisschriften is vervat, ook wettelijk is vastgelegd, en wel door de z.g. Kerkordonnantie van het jaar 1843. Wij willen op de kerkelijke en juridische consequenties van deze Zuid-Afrikaansche regeling niet nader ingaan; maar wel moeten wij er op wijzen, dat het positieve recht toch niet de bron kan zijn om principieel te bepalen hoe de bevoegdheid der kerk behoort te zijn. En in ieder gevrd willen wij hier onze zeer groote dankbaarheid uitspreken, dat de Gereformeerde Kerken in Nederland het souverein beschikkingsrecht in «igen kring inzake de leer ongerept en onverminderd bezitten.

De kwestie van de polestas dogmatica der kerk heeft in de procedure-Du Plessis een zeer acuten vorm aangenomen, toen de hoogleeraar, na door de Synode van 1930 veroordeeld en van zijn ambt ontzet te zijn, een beroep deed op den wereldlijken rechter. Door de uitspraak van het Z. Afrikaansche Hooggerechtshof, dat deze veroordeeling en ontzetting onrechtmatig keurde, is onder meer vastgelegd geworden, dat de kerk haar confessie niet kan wijzigen, zooals hierboven reeds als het gevoelen van Senator Malan werd aangeduid. Maar dat niet alleen. Zelfs het recht om de Belijdenis te inlerpreteeren, komt niet aan de kerk ongerept en onverminderd toe. Ze heeft dat recht in het geheel niet, wanneer deze interpretatie het karakter van „uitbouw" der belijdenis draagt; ze heeft dat recht alleen wanneer het gaat om gevallen van leertucht. Maar ook in die gevallen ^eeft ze dat recht niet onbeperkt; ze heeft het alleen wanneer de beklaagde zich daaraan vrijwdlig onderworpen heeft en wanneer ze binnen i»aar bevoegdheid volgens de Kerkwet blijft. Er - ^ijn niet veel woorden noodig om aan te toonen, 'lal het recht van interpretatie der Confessie op ^ue wijze heel Ucht volkomen "illusoir wordt. Want •vanneer de wereldlijke rechter te oordeelen krijgt over de vraag of de kerk zich binnen de perken van haar bevoegdheid volgens de Kerkwet gehouden heeft, zullen er in den regel wel formeele bezwaren zijn, die den rechter aanleiding geven om de kerkelijke beslissing te casseeren. Het is nu eenmaal een bekend feit, dat in kerkelijke leerprocedures van de zijde dergenen die voorwerp van deze procedures zijn met een aan het wonderbaarlijke grenzende virtuositeit zulke formeele bezwaren worden te berde gebracht (iets wat wij heusch niet eerst door de jongste leer-procedures in Nederland en Zuid-Afrika behoefden te leeren). In de procedure-Du Plessis is de verlamming van het kerkelijk leertucht-recht op deze manier ook wel heel duidelijk gebleken. De Kerkwet der Ned. Geref. lierk vertoonde n.l. deze leemte dat wel het appèl-recht van den beklaagde die door den Ring veroordeeld was, uitdrukkelijk was vastgelegd, maar niet het appèl-recht van den aanklager, ingeval de beklaagde door den Ring was vrijgesproken. Gevolg hiervan was, dat het Hooggerechtshof het recht van de Curatoren (n.b. deputaten van de Synode, door wie de Synode toezicht oefent op de lioogleeraren!) om zich van de beslissing van den Ring ten gunste van Prof. Du Plessis, op de Synode te beroepen ontkende, en wat meer zegt, aan de Synode te bevoegdheid ontzegde om zulk een appèl in behandeling te nemen. De Synode van 1932 heeft zich naar aanleiding van de gevallen beslissing gehaast een wijziging in de Kerkwet te brengen, waardoor ook aan een aanklager in een kwestie van leertucht appèl op ^e Synode wordt toegekend; maar dat kon aan de beslissing in de zaak-Du Plessis natuurlijk niets meer veranderen; en bovendien kan zulk een wijziging van de Kerkwet op een bepaald punt niet beletten dat bij een volgende gelegenheid weer een ander formeel bezwaar zich zal voordoen, waardoor de kerkelijke leertucht in haar werking belemmerd wordt. Dat is het gevolg van een heillooze vermenging van burgerrechtelijke en kerkrechtelijke beginselen. De bevoegdheid der kerk moet naar de beginselen van haar eigen reclit, en niet naar den maatstaf van het wereldlijk recht beoordeeld worden.

Deze aangelegenheid van de interpretatie der Confessie is daarom van zoo groot gewicht, wijl het jfl de heele zaak-Du Plessis juist gaat om de vraag, welke gevoelens binnen de grenzen van de Confessie toelaatbaar zijn. En nu zal het voor ieder duidelijk wezen, dat het oordeel daarover uiteindelijk toch alleen aan de kerk zelf toekomen kan. Senator Malan zegt op bldz. 27 van zijn boek, dat het geschil tusschen het Curatorium en professor Du Plessis in hoofdzaak een kwestie is van de interpretatie der Belijdenisschriften. Uitnemend —-maar wie heeft daarin te beslissen? Prof. Du Plessis zelf? Of een zijner aanhangers? Of iemand anders? Het is duidelijk, dat, wijl de Confessie de Confessie der kerk is, ook die kerk alleen en niemand anders over haar interpretatie te oordeelen heeft. En Senator Malan moge zijn standpunt kiezen in de mogelijkheid dat de Belijdenisschriften ruimte laten voor meer dan één godsdienstige of leerstellige beschouwing, hij komt daarmee niet uit, tenzij dat hij aanwijst, waar de beoordeeling ligt of 'n bepaalde godsdienstige of leerstellige beschouwing ruimte vindt binnen de grenzen der Belijdenis. En die beoordeeling — Senator Malan zal ons dit, we zijn er van overtuigd, ten slotte toch zelf moeten toegeven — kan alleen bij de kerk berusten.

Er zou zeer zeker naar aanleiding van het belangwekkende boek van Senator Malan nog veel meer te zeggen zijn; maar deze bespreking mag niet te uitgebreid worden, en daarom zullen we het hierbij laten. Wij ontvangen den indruk, dat de schrijver zijn eigen standpunt (en daarmee ook feitelijk in hoofdzaak dat van Prof. Du Plessis) vrijwel als vanzelfsprekend beschouwt. Daarom heljben wij in onze bespreldng trachten aan te toonen, dat de dingen niet zoo vanzelfsprekend aldus liggen, als de bekwame jurist en politicus meent. Wanneer men de vraagstukken die hier in het geding zijn —• gelijk toch recht en billijk is — meer theologisch beziet, komen ze in een heel ander licht te staan.


In het eerste gedeelte van onze bespreking van Senator Malan's boek sloop eene zinstorende vergissing in. Tegen het einde wordt daar gezegd, dat Prof. Du Plessis en Senator Malan zich geen rekenschap hebben gegeven van de vraag, of in de stellingen der wetenschap niet een belangrijk element van zuiver objectief menschelijk inzicht ligt. Dit moet natuurlijk zijn: zuiver subjectief menschelijk inzicht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Ned. Geref. Kerk van Zuid-Afrika en de zaak van Prof. Du Plessis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's