GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze omgang met elkander.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze omgang met elkander.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Wanneer wij den eisch stellen, dat in den christelijken omgang het persoonlijk geloofsleven tot uitdrukking komt, moeten wij wel op een tweetal punten opzettelijk wijzen.

Het eerste is dit, dat het waarlijk christelijk element in den omgang dikwerf op den achtergrond wordt gedrongen door een zekere vrees.

En bet tweede is dit, dat wij ook in onzen omgang met elkander als christenen moeten rekenen met de groote verscheidenheid des levens, die door God gewild is.

Wanneer wij zeggen, dat de vrees menigeen weerhoudt, om in den omgang zijn eigen persoonlijk geloofsleven naar voren te brengen, dan moeten wij ook hier weer wel onderscheiden.

Deze vrees toch uit zich in verschillende richtingen. Eenerzijds kunnen wij bang zijn voor het gebruik, dat men van onze vertrouwelijke gesprekken maken zal tegen anderen. En anderzijds kunnen wij vreezen, dat men onze vertrouwelijke gesprekken somwijlen in contrast zal betten met onze eigen daden en onze eigen levenshouding.

Ons gesprek over ons persoonUjk geloofsleven, onzie belijdenis van schuld jegens onzen medemensch, kan inderdaad gebruikt worden tegenover anderen om ons in een scheef dagUcht te plaatsen.

En er is bijna niets^ waarvoor men zoo bang is als voor de kwalificatie huichelaar.

En bijna immer is het mogelijk in deze zondige wereld, waarin ook de allerheiligsten nog maar een klein beginsel der gehoorzaamheid hebben, de eens gedane confidenties „uit te spelen", zoodat het den schijn heeft, alsof wij wel vroom en mopi praten, maar in werkelijkheid er van onze vroomheid niet veel terecht komt.

Nu spreekt het vanzelf, dat zoo iets alleen mogelijk is in een geval van kwade trouw. De goede trouw is helaas in de wereld vrij zeldzaam. En misschien nog erger is, dat men in het algemeen in den omgang dat niet eens zoo verschrikkelijk schijnt te vinden. Behalve dan, wanneer er financiëele belangen bij betrokken zijn. Als iemand aan een ander vijf en twintig gulden leent, en deze wejgert ze terug te betalen, sj)reekt iedereen er schande van. Maar als iemand in vertrouwen aan een ander zijn hart toont, schijnt het niet erg te zijn, wanneer die ander het grofste misbruik van dat vertrouwen maakt. Ook hier heeft onze christelijke omgang dringend behoefte aan een grondige reformatie. De eigenlijke kracht van den christelijken omgang wordt door het telkens weer voorkomen van het niet achten van goede trouw herhaaldelijk gebroken.

Zoo gemakkelijk misbruikt men iemands confidenties door tegen een ander te hoonen: „Nu moet je eens begrijpen: daar zit die kerel vroom te praten; dan doet-ie net alsof-ie zooveel teerder leeff dan een ander die er niet over praat., en dan doet-ie net alsof-ie beter is dan een ander... en nu moet je me toch eens kijken, hoe hij die en die zaak heeft getrakteerd".

Onze omgang maakt hier natuurlijk een minstens even erge fout als die, waarvan de broeder wordt beschuldigd. Want immers men zou hier al dadelijk kunnen antwoorden: „Nu moet ge dien man eens hooren: hij heeft eerst rustig naar dien anderen man zitten luisteren en zijn vertrouwen ontvangen en nu maakt ie hem achter zijn rug tot een huichelaar".

Ook hier blijkt, dat onze omgang zelve scliuldig is aan het feit, dat hij veelszins zoozeer vervlakt.

Er is nog iets anders waarvoor wij vreezen, wanneer wij eens vertrouwelijk zouden willen spreken. Het is dit, dat wij den schijn zullen aannemen, extra vroom te zijn, en dat later de man, tot wien wij spraken, ons zal zeggen: „Ge hebt uzelf toch eigenlijk onmogelijk gemaakt door uw daden. Eerst spreekt ge zoo vroom. Wat komt er nu van terecht? "

Zulk optreden komt ook herhaaldelijk voor. De menschen doen elkander nu eenmaal gaarne pijn.

Maar heel anders wordt dit alles toch, wanneer wij elkander erop gaan wijzen, dat er in deze houding iets grof onbillijks ligt. Immers hoe doet God jegens ons? Telkens weer bidden wij „Vergeef ons onze schulden". Telkens weer belijden wij onze misdaden voor Hem. Telkens opnieuw vragen wij Hem: „Leid ons niet in verzoeking" — en elk oogenblik struikelen wij allen in vele dingen. En toch blijft Hij de God, die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt.

Hoe zouden wij dan tegenover elkander den moed hebben, elkander iets te verwijten?

De fouüeve wijze van reageeren bedreigt onzen omgang evenwel met het gevaar van een totaal onchristelijke levenshouding.

Men tracht nu de gevaren te ontgaan, door maar eenvoudig n i e t te spreken over geestelijke dingen. Dan immers kunnen de menschen ook geen verwijt tot den ander richten van huichelarij.

Maar liier is de remedie erger dan de kwaal. Zoo ontkerstenen wij onzen omgang met de bedoeling om als christenen ons niet bloot te geven.

Maar hier doen wij iets onchristelijks om toch maar niet onchristelijk te schijnen.

Wij zullen dan ook den moed moeten hebben, ook in onzen omgang met elkander, te toonen wie wij zijn; te toonen, dat wij ook als christenen voor ons geloof tegenover elkander durven uitkomen.

Wanneer een christen in het midden der gemeente voor Gods aangezicht beleden heeft, dat hij God wil dienen, zal hem ook achteraf dikwerf het verwijt treffen, dat er van deze belijdenis zoo weinig in zijn leven terecht komt. Maar dit kan noch mag er toe brengen, dat hij nu zijn belijdenis herroept of maar verder leeft als niet-belijder. Integendeel, het zal hem er juist toe brengen om al beter belijder te worden.

En dit brengt ons als vanzelf tot een tweetal andere opmerkingen.

In de eerste plaats deze, dat wij juist in ons spreken over ons persoonlijk geloofsleven met elkander een prikkel kunnen vinden om te streven naar heiligmaking. Hoezeer is het niet voor menigeen een steun geweest, dat hij vrienden had, die van zijn worsteling op de hoogte waren, dat hij in oogenblikken van verleiding wist, dat er een gemeenschap van vrienden was, die hem droeg jn hun geestelijke belangstelling. En hoe dikwijls zijn menschen niet ook in een onderling gesprek bewaard voor een te hard oordeel, voor een zondige conspiratie of een schuldigen laster, doordien zij samen ook gesproken hadden over de geestelijke ervaringen, die hun eigen leven bedreigden, over de worstelingen des geloofs, waarin zij zelve hadden te kampen.

Zoo staat het hier zooals steeds in het leven der bekeering: een getrouw zoeken van heiligmaking brengt vanzelf een verdere heiligmaking met zich. Gehoorzaamheid aan den eisch Gods voor heel het leven zal altijd louterend op ons leven inwerken.

Het is maar de vraag, of wij als vrienden met elkander, als menschen zooals wij met elkander omgaan, de consequenties van deze levenshouding aandurven.

In de tweede plaats brengt het leven vanzelf hier een selectie mede.

Wij zullen niet met alle menschen even goed en even vertrouwelijk kunnen spreken over ons geestelijk leven, over ons persoonlijk geloof; al zullen wij wel tegen alle menschen, wanneer wij schuldig zijn tegenover hen, moedig onze schuld tegenover hen moeten durven belijden.

Trouwens, spreken over het persoonlijk geloofsleven en belijden van schuld ligt ook in ons leven niet in hetzelfde vlak.

Immers als wij schuld te belijden hebben jegens een medemensch, moet dat ook een kwestie van onze betrekking tot hém zijn; is dat dus een zaak, waar ook hij iets mee te maken heeft; is dat dus een verhouding, waarin wij een verplichting jegens hem hebben. Daarom moeten wij onder alle omstandigheden eerlijk onze schuld belijden tegenover onze ondergeschikten en tegenover jongeren, pvex\goed als tegenover meerderen en tegenover ouderen. (Dit is wel iets anders dan de Buchman-beweging feitelijk wil. Die wil tegenover anderen belijden — óók in algemeenen zin. Dxis spreken over „booze daden", over „slecht leven, dat men achter den rug heeft", enz. Dat is iets zéér gevaarlijks, dat in de Schrift geen grond en geen aanmoediging vindt. En dat reeds meermalen zondige inplaats van gezegende gevolgen had.)

Maar ons persooiilijk geloofsleven, waaronder feitelijk ook „ons verleden" valt, betreft de verhouding tusschen God en ons. Niemand kan dus apriori een zeker recht laten gelden om van ons te hooren, hoe het met dat persoonlijk geloofsleven staat, dan alleen zij, die door den Koning onzer zielen en door den Koning der Kerk geroepen zijn herder onzer zielen te wezen. De ambtsdragers in Christus' kerk hebben van Gods wege het recht en den plicht, ons naar ons persoonlijk geloofsleven te vragen en wij hebben den pUcht en het recht (ja ook het recht, het voorrecht!) om met die van God geroepen ambtsdragers over het meest persoonlijke geloofsleven te spreken.

Daarom is het werk van de ambtsdragers zulk een teer en zulk een verantwoordelijk werk. Daarom moeten wij hen zoo hoog achten „om huns werks wille".

Maar nu brengt de vertrouwelijke omgang als vanzelf mede, dat wij met hen, die wij liefhebben, ook gaan spreken over datgene, wat ons het allerbeste is. Wij kunnen van elkander veelleeren. Wij kunnen zoo heel veel aan elkander hebben. Wij gelooven toch ook de gemeenschap der heiligen.

Die gemeenschap der heiligen beteekent meer, dan datgene, wat sommige zakenmenschen naar voren schuiven, dat men bij voorkeur koopen moet bij „huisgenooten des geloofs". Zeker, wij zullen aan alle menschen weldoen, en inzonderheid aan deze „huisgenooten des geloofs", mits deze „huisgenooten des geloofs" niet hun positie misbruiken om wat extra's aan ons te verdienen of slechtere waar te leveren dan een „wereldling". Men moet als geloovig zakenman niet vergeten, dat ook zijn zakendoen behoort te zijn een zaleendoen uit het geloof in ootmoedige onderwerping aan de ordening Gods voor het leven.

Maar als gezegd, gemeenschap der heiligen beteekent meer dan dat wij onze inkoopen doen bij een belijdend winkelier. Onze belijdenis zegt er immers dit van, dat wij gewillig en met vreugde onze gaven ten nutte en ter zaligheid van elkander zullen aanwenden.

En bij deze levenshouding ontstaat vanzelf de vertrouwelijke sfeer. Dan gaat vanzelf het hart open voor het hart van den ander. Dan vinden wij in elkander de gave Gods en willen wij immers gaarne ooTk van die gave, die God dien ander gegeven heeft, genieten. Dan gaan wij immers ook zelf spreken van onzen strijd, van onze worsteling, van onze moeite. En dan breekt vanzelf in-ons gesprek door de lof van Hem, Die ons door Zijn

gi"oote liefde deelgenooten heeft gemaakt aan de i erve dei-heiligen in het licht.

Nu zijn ook de gaven verschillend. De menschen zijn onderscheiden. De karakters zeer gevarieerd.

D'och daarover in een slotartikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze omgang met elkander.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's