GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

/ Wien zou hij — de profeet Jesaja — dan de kennis leeren? Wien zou hij het gehoorde (een Godsspraak) te verstaan geven? Den (pas) gespeenden van de melk? Den af getrekkenen van de borsten? Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier

Spelen met de wet.

een weinig, daar een weinig. Jesaja 28:9 en 10. De tekst, dien wij liier boven lezen behoort tot een der merkwaardigste gedeelten van de profetieën van Jesaja. De profeet is gewikkeld in een twistgesprek met de leiders van het volk, die helaas even zoovele verleiders zijn geworden. Wij ontvangen uit ons tekst-hoofdstuk van deze — ook „geestelijke" — verleiders een meer dan somber beeld. In plaats vaii hun werk te doen, gaan zij zich te buiten aan brasserijen. Den tempel maken zij tot een huis van hun Vv-ilde orgiën. Dat zij daarbij den tempelvloer bevuilen met hun uitbraaksel, is voor een oud-testamentisch profeet reeds daarom een ergernis, wijl in dien tijd der schaduwen de tempel nog gold als een heilige plaats, van profane gebieden wèl te onderscheiden. En voor alle tijden is het bovendien een ergernis, omdat zij den tempeldienst verwaarloozen, en tegenover den dienst van den tempel een levens­

houding hebben aangenomen, die er tegen vloekt. Nu komt de profeet tegen de groote heeren in verzet. Het is zelfs mogelijk, dat deze profeüe van een merkwaardig twistgesprek tusschen hen en hem, een min of meer refereerend verslag geeft. Wij vernemen althans zeer duidelijk, wat de groote heeren tegen Jesaja hebben. Zij \Tagen hem, of hij soms denkt, dat zij kleine kinderen zijn, pas gespeend van de melk, en nauwelijks aan de moederborst ontwend? Moet deze man met zijn verregaande arrogantie soms aan de ofiicieele leiders zeggen, wat de zuivere ethiek is? Dat weten zij toch zelf ook wel? Denkt hij soms, dat alleen hij orakels ontvangt van God? Maar hoeveel profeten ontvangen er Godsspraken, al heeten zij nu niet bepaald Jesaja? Hier schreeuwt een priester rauwelings, dat hij geen onderwijzing van Jesaja noodig heeft; hij zelf geeft ambtshalve onderwijzing. En ginds pocht een profeet, dat óók hij wel orakels krijgt. Tenslotte vereenigt heel het koor van dronken priesters en profeten zich in een wel geestig, maar toch affreus verwijt, dat die Jesaja toch maar een ongelukkig zedemeester is. Niet anders dan laffe en molesteerende zedepreekjes komen er uit zijn mond. Gebod op gebod, voorschrift oip voorschrift, regel op regel, commando op commando, vandaag dit en morgen dat. Leest men in de Hebreeuwsclie taal de woorden, die hun in den mond gelegd zijn, dan krijgt men zelfs den indruk, dat Jesaja in zijn woordkeus een sprekende klanknabootsing geeft van echte dronkemans-taal.

De tafelbroieders beklagen zich dus, dat Jesaja de profetie laat ondergaan in zedemeesterij: gebod op gebod, regel op regel, vandaag dit, morgen dat.

Natuurlijk hebben zij volmaakt gelijk, wanneer men de „geboden" tellen gaat. Inderdaad, wie uitrekent hoe vaak Jesaja een voorschrift geeft, kan op zóó geestige wijze zich al gauw van den profeet afmaken.

Alleen maar, dan moet hij ook verder gaaix. Dan moet zoo 'iemand ook boven Psalm 119 schrijven: gebod op gebod, gebod op gebod', regel op i-egel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. Want ook deze psalm is vol van geboden. Elk vers komt er weer op terug. En als men toch aan het tellen gaat, waarom zou men dat zelfde dan ook niet op heel de wet toepassen, de wet der tien geboden? Psalm 119 heeft 176 verzen en spreekt dus minstens 176 keer over de geboden. En de tien geboden tellen maar tot tien. Maar men kan het ook in plaats van in cijfers, in procenten uitdrukken, en dan kan men zeggen: honderd procent in Psalm 119, en honderd procent in de wet der tien geboden. En zóó is het ook „honderd procent" bij Jesaja. Werkelijk, indien Jesaja om de veelheid van „zijn" geboden als lastig zedepreeker of casuist weg te schelden is, ja, dan valt er nog wel meer te schelden.

Ooik hier echter moet bedacht worden, dat het niet de vraag is, oif men goed telt, om tegenover het aantal woorden van bevel het aantal woorden van vertroosting en bemoediging te stellen. Het is de rechte methode niet, een statistiek aan te leggen van: zooveel prooent „wet", en zooveel procent „evangelie"; zooveel procent bedreiging, tegen zooveel procent vertroosting. Want waar de wet zxdver verkondigd wordt, daar is de slotsom: hondea-'d procent wet, wijl honderd procent evangelie. Staat er niet boven de tien geboden als inleiding, en ook als onderbouw voor die honderd procent bevelen: Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland verlost heb? En zijn dus niet al die geboden bedieningen van het evangelie? En staat er niet boiven Psalm 119: welgelukzalig is de oprechte van weg, die in de wet des Heeren wandelt? En zijn dus die 176 voetstappen op den weg van het gebod niet 176 treden op den weg der zaUgheid, der welgelukzahgheid?

Waarlijk, wie de dingen zooi ziet, die erkent, dat de tegenstelling tusschen Jesaja, en de valsche priesters en profeten in den tempel, anders loopt dan deze laatsten zeggen. Het is volkomen juist, Jesaja geeft „honderd procent" geboden: hier wat, daar wat. Het is óók waar, dat die profeten en de priesters er veel minder geven. Nu eens nemen zij den voorgeschreven tempeldienst waar, geven hun „onderwijzing", overhandigen een orakel; maar een poosje later nemen zij vacantie van het ambtelijk „ik", dien „alter ego", en gaan wereldsch fuiven. Z ij zien een tegenstelling tusschen evangelie en genieten. Maar Jesaja zijnerzijds blijft er bij, dat zijn honderd procent geboden evenzoovele uitwerkingen bedoelen te zijn van het evangelie, voor ieder n.l. wiens hart zuiver staat. Wie den dooden boom van Israels vleeschelijkheid opsiert met teksten van geboden, en van voorschriften, en van levensordeningen naar Gods wil, kan dien boom toch niet uit den dood tot het leven roepen. Zijn levensvoorschriften passen bij dien dooden boom niet. Zijn teksten en spreuken zijn mechanisch er tegen aangeplakt. Maar een boom, die leeft, brengt zijn bladeren voort. En de bladeren groeien naar de wet. Omdat de boom leeft uit God, brengt hij Gode vruchten voort. Belofte op belofte, gebod op gebod, zegen op zegen, regel op regel. Hier alles, daar alles. En overal eenheid van wet en evangelie. Want het is onmogelijk, dat wie Christus door een levend geloof is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der

dankbaarheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's