GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zout der aarde.

Dhr J. Tigchelaar vertelt in „De School met den Bijbel", gelezen te hebben in een propagandageschriftje ten dienste van het openbaar onderwijs:

„De Openbare School is het zout der aarde, d« bederfwerende, die, doordat zij niet haat, maar verdi'aagt, niet verstoot, maar in zich opneemt elk schepsel —> hetzij Jood of Griek — de diepere zin van Jezus' leer in zioh sluit."

Een nieuwe eigenschap van het zout dus: „schepselen in zich opnemen".

Teksten brijgen.

Ds D. Zemel spreekt over het motief van „teksten krijgen", gelijk dat in „Om Sions wil" door Ds C. de Kruijk van Kamerik nog weer eens aan de orde gesteld wordt. Hij schrijft in „Gorkumsche Kerkbode":

Allereerst wordt mij kwalijk genomen, dat ik zulke hatelijke woorden gebruük, als: wailgen van zulk gedoe enz., te meer daar zij gebruikt werden ter bestrijding van een predikant. Ach, ük geloof niet, dat wij' als het gaat 'om voor ons Chriistenvolk zeer gevaarlijke zonden, die openlijk worden aangeprezen, heel liefjes hebben te 'doen. Lan mogen wij' gerust neispreken de harde woorden van de Schrift over afgodendienst en eigenwillig© godsdienst. En hoe .verantwoordelijlcer de 'positie van iemand is, die zondigt met de Schrift en hoe meer kans iemand heeft om rustig die Schrift te kunnen bestudeeren, des te scherper mag 'ooik ons woord zijn.

Het probleem stelt Ds Zemel wederom alzoo:

Het ging over de doodnuohtere vraag, of de Heilige 'Geest Zijn Woord göbruikt 'dwans tegen de beteekenis

•der woorden in en of wij het gebruik van de Schrift tegen haar eigen zin in mogen uitgeven voor of aanvaarden als leiding des Heiligen Geestes.

Het loopt dus o.m. over de „toepassing". Dienaangaande lezen we:

Zelfs wanneer Ds de Kruijk beweert, dat hij; niet gelooft, dat wij een tekst in alle deelen moeten toepassen, gelijk hij meent, dat ik zou eisohen is hij naast de kwestie. Zulke dwaze dingen eisch i!k niet. Een uitgewerkte prediking kan vaalk nog niet een tekst in alle deelen toepassen, hoe zou dat dan mogelijk zijn bij het krijgen van een tekst. Er mag heusch wel iets blijven liggen. Maar de vertroosting, die men zegt ontvangen te hebben, mag niet in s t r ij d zijn njet de duidelijke beteekenis ivan den aangehaalden tekst zélf. Als iemand verklaart en het voorbeeld is historisch, dat hij tegen schaatsenrijden is, omdat de Heere hem op het hart heeft gebonden: Ik zet de goddeloozen op gladde plaatsen, veroordeel ük dergelijk doen niet, omdat hier de „gekregen tekst" niet in alle deelen wordt toegepast, maar omdat dit woord uit Psalm 73 in g e e n e n deele wordt toegepast. Daar gaat mijn bezwaar tegen en daar moet iedere Gereformeerde bezwaar tegen hebben.

Ds Zemel vraagt respect voor de letter. Aldus:

Gaat nu iemand verdedigen de gedachte — en ik zeg niet, dat Ds de Kruijk dat doet, ofschoon hij: wel gevaar loopt bij zijn lezers zulke gedachten aan te kweeken — dat bet niet zoo nauw fcomt met d© verklaring van een tekst, dat, als een woord op het hart gebonden wordt, men niet moet vragen naar de preoiese beteekenis van dat woord, dan heeft 'hij: losgelaten de Schrift aJs het Woord des Heeren, als de eenige onfeilbare regel en maatstaf. Met hem meegaande zouden wij niet meer weten wat goed en wat kwaad, wat geestelijk en wat ongeestelijk was. D'at is toch heel eenvoudig. Wanneer ik afspreek, dat men mijn land mag meten met als maat de gewone Nederl. Meter en degene, die deze Meter zal hanteeren, zegt tegen mij: „Het komt zeker niet zoo nauw met die Meter", dan heb ik immers geen maat meer.

En als dat zou toegepast worden bij koop of verkoop zou ïk met zulke mensohen niet graag zaken doen. Evenzeer is men de Schrift als maatstaf kwijt, indien men zich niet getrouw aan haar houdt, zoo nauwkeurig mogelijk. Anders kan men 'van haar van alles maken en dient zij slechts om te dekken, wat wij graag willen, kan men met de Schrift alles bewijzen en alles goedpraten. 'Gelijk ook werkelijk gedaan wordt.

Hoe kan ik dan bestrijden den predikant, die eens uitriep: „Zoolang de psalmist bidt: Doe aan mij een teeken ten goede, meen ik, dat de Heere een teeken aan ons moet doen, eer wij mogen gelooveji", hoe zou ilfc dan kunnen bestrijden — en ik kies expres een zeer dwaas voorbeeld — de Herv. die mij onder do neus duwt een nieuwe vertaling van Rom. 12 : 2, waar niet meer staat: wordt veranderd, doch: wordt hervormd, en mij op grond van Gods Woord beveelt om Hervormd te worden.

Tot zooverre.

Zeggenschap.

Ds IJ. K. Vellenga heeft in het „Geref. Kerkblad voor Drente en Overijsel" zich bezig gehouden met de stellingen, die Prof. Dr-H. H. Kuyper te Leeuwarden terzake van het probleem van het „nieuwe kerkrecht" heeft verdedigd. Ons blad heeft er reeds op gereageerd in de artikelen van Prof. Greijdanus. Daarover heeft Ds Vellenga geschreven, vervolgens beantwoord door „De Heraut"; en thans zegt Ds Vellenga, op de bespreking terugziende:

De kwestie waar het mij om ging was deze, dat Prof. Kuyper 'van de zeggenschap van de meerdere vergaderingen over de mindere gesproken had, dat hij die in verband bracht met het in stelling V geponeerde, dat de synode de representatie der kerken is, gelijk de kerkeraad het is van de plaatselijke kerk, waaruit hij straks, dat was te zeggen in stelling VII, de conclusie trdk dat de synode nu ook dezelfde rechten heeft als de plaatselijke kerk, te weten het recht 'om de belijdenis te formuleeren, te ordenen en tucht te oefenen, en dat hü die zeggenschap in stelling VI liet voortvloeien uit de ondergesohüte verhouding waarin de 'kerken tegenover de meerdere vergaderingen staan „zoodat" — aldus Prof Kuyper — „de classis zeggenschap heeft over den kerkeraad, de particuliere synode over de classis en de generale synoden over de particuliere synoden".

Die zeggenschap was mij niet duidelijk .geworden. Noch waarop ze rustte, noch wat ze inhield.

Want het was mij wel duidelijk, dat de plaatselijke ikerken gehouden zijn aan de beslissingen der meerdere ivergaderingen, en dat niet zoozeer omdat ze zich daartoe zelf verbonden hebben als wel omdat ze daartoe geroepen worden als leden van één lichaam, maar bet was mij niet duidelijk geworden, dat deze verplichting tot gehoorzaamheid berustte 'op een eigen gezag, een eigen zeggenschap van de meerdere vergadering over de mindere.

Dat was mij uit de stellingen van Prof. Kuyper niet 'duidelijk geworden.

En ik moet helaas zeggen dat uit de overigenis zeer leerzame artikelen van Prof. Kuyper in de Heraut mij dat nog niet 'duidelijk geworden is.

Voorts vraagt Ds Vellenga naar Schriftbewijs:

Het was mij niet ontgaan dat Prof. Kuyper gezegd had, 'dat „Christus, om Zijn regiment uit te oefenen, voor 'de 'kerken gemeenscha)ppelijk 'daartoe aangewezen synodes heeft aangesteld, zoodat zoowel het instituut dezer synodes als haar gezag berust op het ius divinum positivum", het stellig Goddelijk recht.

Maar deze stelling was een stelling, welke, naar mijn oordeel, in de volgende stellingen min of meer bewezen en geschraagd werd, weshalve ik alleen op deze volgende stellingen terugtkwam, want het zeggen dat 'het gezag der synodes op een ius divinum positivum berust is nog niet het bewijze-n-ér van.

Diaconale zorg.

„Patrimonium" schrijft:

De Classis Goes der Geref. Kerken heeft eenigen tijd geleden een commissie benoemd, die zou 'hebben te rapporteeren over de vraag of 'het overeenkomstig de 'Geref. beginselen is, 'dat kerken 'de hulp van een burgerlijk armbestuur inroepen voor de verzorging van hare armen, wanneer dat bestuur beschikt O'ver goederen, die voorheen werden geannexeerd.

Deze commissie heeft 'hierover nu gerapporteerd. Zij legt er den nadruk op, dat de leden 'der kerk één heilige familie vormen. Het is de eer van den Koning der kerk, dat aJl wie in nood verikeert in die kerk door 'de andere leden wordt verzorgd. Een" lid der kerk mag nooit worden genoodzaakt bij een persoon of macht, die buiten de kerk staat hulp te zoeken, 'daar 'dit - de eer van den Koning der kerk te na komt.

„Alles wat een lid der Ikerk 'bezit, behoort aan G'hristus toe. De leden van eenzelfde kerk ontvEingen saam hun inkomsten, waaruit allen leven moeten. Een kerk moet dan ook maar niet „wat" geven, maar ze moet zóó geven, dat er geen nood meer besta". Op grond hiervan werd dan ook geconcludeerd dat het niet juist is hulp van een burgerlijk armbestuur te vragen, om uit goederen en fondsen, waarop de Overheid beslag beeft gelegd, en waarvan 'het burgerlijk armbestuur als beheerder is aangewezen, hu'lp te verleenen voor de verzorging der armen.

Dit is zeker een hoog standpunt. Het ware te wenschen, dat alle keriken dit standpunt innamen en konden innemen.

Ten opzichte van den nood, die door werkloosheid ontstaat, achten wij onder de huidige omstandigheden . het vragen van hulp aan de Overheid niet principieel ongeoorloofd. De redenen daarvan bebben wij' reeds meermalen uiteengezet. Maar anders staat 'het zeker met den nood, die niet uit de meissale werkloosheid voortkomt. Hierin moet, indien eenigszins mogelijk, de Kerk voor baar leden voorzien. Wij denken hierbij ook 'aan 'hulp bij' ziekenverpleging, aan de zorg voor 'behoeftige krankzinnigen.

Kan een Kerk niet zelf in aJ'le nooden voorzien, 'dan behoorde zij door de kerken elders gesteund te worden.

Helaas beantwoordt in tijden als deze de werkelijkheid niet aan het ideaal. 'Ook niet in vele Gereformeerde kerken. Maar bet is goed, dat bet rapport aan de kerken het ideaal voorhoudt.

Neutrale organisaties.

„Patrimonium" merkt op:

De kerkeraad der Geref. Kerk te Goes heeft de volgende conclusies aangenomen inzak© verkiesbaarheid van neutraal georganiseerden tot ambtsdrager: 1. dat bij de beantwoording ivan de vraag, of iemand die neutraal georganiseerd is, de kerk als ambtsdrager kan dienen, de uitspraak van 'de Generale Synode van 1920 wel zekere richtlijnen bevat, maar niet zonder meer als beslissend kan worden beschouwd; 2. dat naar eisch van het Christelijk beginsel het Koningschap van Christus in alle tijdelijke samenlevingsverhoudingen zoowel in het gezinsleven als in de school als in 'het bedrijfsleven tot zichtbare openbaring behoort te komen; 3. dat de Geref. keriken zich 'dan ook terecht op het standpunt hebben gesteld, dat de amlbtsdragers als roeping hebben in de prediking en ook bij huisbezoek en catechisatie de leden der gemeente op de conscientie te binden, 'dat Christus' eer eischt dat Zijn Naam alom positief worde beleden en dat het derhadve roeping van lederen belijder is ook op het sociaal en oeoonomisch terrein in volle wapenrusting mede te strijden ivoor de komst van Zijn Rijk; 4. dat het feit, dat zoovele leden der gemeente neutraal georganiseerd zijn het noodzakelijk AQaakt bij' het huisbezoek nauwkeurig te onderzoeken hoe de leden staan ten opzichte van de vraag of organisatie op Ohristelijken grondslag niet alleen voor arbeiders maar ook voor patroons en zelfstandigen principieel geboden is; 5. dat 'de kerkeraad alleen dan neutraal georganiseerden voor de verkiezing van ambtsdragers zal kunnen candideeren als bij' de overtuiging 'heeft gekregen, dat de motieven voor deze houding steekhoudend zijn en op goeden grond kan worden verwacht dat dezulken gekozen zijnde, de leden der gemeente zullen ivermanen zich naar eigen beginsel te organiseeren.

De laatste conclusie gaat blijkbaar uit van de ge- 'dachte, dat er bijvoorbeeld gevallen zijn, waarin de mogelijkheid van eigen principieele organisatie niet aanwezig is en 'de bestaande neutrale organisatie aan bepaalde eischen voldoet.

Velen blijven, ook vooral in Zeeland, nog in neutrale organisaties op grond van motieven, die den toets der critiek op grond van de eerste vier conclusies, 'zeker niet kunnen doorstaan.

Oe Waanzin.

Dit opschrift is niet van ons. Het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" discht onder dezen titel het volgende op:

In de „Times" stond dezer dagen te lezen: „De bewapening, zo sterk mogelijk, is de sleutel tot de ontwapening".

Wie deze moderne „logika", 'die ons net zo lang wordt voorgehouden, tot niemand er meer aan durft te twijfelen en ondertussen een nieuwe wereldoorlog is uitgebroken, nog zelfstandig waagt te overdenken, kan toch moeilijk langer ontkennen, dat er wel ergens iets moet haperen aan 't gezond verstand 'der grote mogendheden, als zij baar 'heil alleen langs deze weg menen te kunnen vinden.

Ails de directeur van de cultuurtechnische dienst zou betogen, dat bewatering de sleutel is tot ontwatering;

als de chef der gemeentelijke 'Ontsmettingsdienet zou handelen volgens 't principe, dat besmetting de sleutel is tot ontsmetting;

als 'de minister van Binnenlandsche Zaken zou menen, dat bevolking de sleutel is tot ontvolking; als 'de zorgzame huishoudster zou denken, - dat bereddering de sleutel is tot ontreddering;

als de predikant zou oordelen, dat bemoediging, sleutel is tot ontmoediging —

dan zouden zij hun betrekking kwijt raken, ( waarschijnlijk een tijdje worden • opgesloten in et zeker soort gesticht.

Maar als 't gaat om bewapening en ontwapent achten de grote mogendheden dit de hoogst© heid.

Ik geloof, dat het „Algemeen Weekblad" (we laten in 't midden of het in alles, wat die bewapening betrei gelijk heeft), goed zou gedaan hebben, wanneer het zi( eens had afgevraagd:

Als een Barthiaansch redacteur van bet „Algeini Weekblad" zou oordeelen, dat onze verlegenheid gelegenheid was,

dat een punt een weg is, dat terugwerping op onzekerheden zekerheid is, enzoovoort, zou bijl dan zijn betrekking kwijtraken en een tijd; worden opgesloten in een zeker soort gesticht?

Het antwoord is „neen"; hij zou als redacteur vas dit christelijk-cultureele blad in eere blijven; hij zot worden aangezocht voor het schrijven van een opstt over de openbaring der verborgenheid, uit te geven t^ een Verlag, die meer op de basis van de christenen ^ajj van het christendom produceert. Misschien zou hij UM nenkort met vreugde den jongsten Barthiaansche roman binnenhalen; en zeker zou hij zijn neus ophalei voor ondergeteekende, als deze denzelfden titel gebruikt ter qualificatie van zulke volzinnen als welke thans i; het „Algemeen Weekblad" prijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's