LITERATUUR EN KUNST
Een nieuwe Bybelscbe roman.
Seerp Anema: De Egyptische. — Uitgegeven door Uitg. Mij. Holland, 1938, Amsterdam.
De verschijninff van Anema's eerslen bijbelscben roman „De Sjoenemietische" heeft heel wat stof op doen waaien. Meer nog van theologische, dan van literaire zijd© stuitte de sclirijver op een felle kritiek, waarin vooral twee bezwaren naar voren werden gebracht, en wel, de vermenging van heilige historie en schrijversfantasie, en de door den schrijver sterk betoonde voorstelling, dat de dragers van de typologische openbaring zich duidelijk hun roeping bewust waren.
Geenszins uil het veld geslagen, trachtte Anema de aangevoerde argumenten te ontzenuwen in een brochure „Bijbelslof en Belletrie" in 1934 bij Kok verschenen. In hoeverre hij' daarin geslaagd is, laai ik gaarne Ier beoordeeling over aan de lezers; wil men hel standpunt van den auteur leeren kennen, en daar heeft hij alleszins recht op, dan dient men deze apologie Ie lezen, Ie meer daar het tweede deel van het literaire werk van dezelfde beginselen uitgaat.
DQ nieuwe roman „De Egyptische" ontleent zijn stof aan enkele verzen van 1 Kon. 3, hoewel groole stukken van andere bijbelboeken er in aangehaald en verwerkt zijn; ook dit dus een bijbelsolieroman.
Verre van overtuigd van de onjuistheid zijner typologische uitbeelding, lijkt de auteur eerder geprikkeld door de kritiek, zoodal hiji nu geen ge^ legenheid laat voorbijgaan zijn personen hun typebewuslzijn Ie doen uitspreken. Zij doen dit zoo opzettelijk en zoo herhaaldelijk, dat men den indruk krijgt, mei spreeklrompellen, in plaats van met levende personen te maken te hebben. Wanneer de schrijver zelfs beweert, dat het hongerloeien der slachtdieren moet worden „omgeduid in cultisch verlangen, Jahwe Ie dienen met hun leven", zal dit den meest weiwillenden lezer toch ongetwijfeld te ver gaan.
Dit agi^essieve in de voorstelling wordt voortgezet in noten, waarin de schrijver lustig geleerd polemiseert met geleerden van diverse pluimage. En dit lijikt mij voor een roman zeer fataal. De argelooze lezer wordt er telkens door verschrikt en gaat er aan twijfelen of hij nog met een. literair werk te maken heeft. In verband hiermee staat een ander bezwaar. De noten bevatten niet slechts verklarende aanteekeningen, madr ook vele geleerde beschouwingen, waaraan de gewone lezör niets heeft. Deze zucht om alles te willen verduidelijken, verleidt den auteur echter soms ook, om in don roman als gids op te treden. Als Salomo naar Gezer optrekt, snelt de schrijver hem voorbij om vast te gaan vertellen, hoe klein zoo'n vesting eigenlijk was, volgens de opgravingen na 3000 jaar. Dergelijke anachronistische opmerkingen storen slechts. Het verhaal moet spreken, niet de schrijver; de schildering en uitbeelding moeten een uitlegging overbodig maken. Op dezelfde wijize heeft Mevr. T3osboom—Toussainl haar mooiste romans noodoloos gerekt.
In dezelfde lijn ligt do kwestie van de namentranscriptie. Terwille van de couleur locale vermoedelijk, heeft de schrijver alle Egyptische en Hebreeuvvsche namen zoo. zuiver mogelijk omgespeld, wat voor den bijbelkennenden lezer die aan oen andere spelling gewend is, moeilijkheden verschaft. Hoewel verschillende dezer kwesües met den roman als zoodanig niet veel te maken hebben, daar er soms even een blik gegund wordt achter de schermen — de enorme voorstudie die de schrij'ver zich getroost heeft — lijken ze mij niet bijkomstig, omdat zij mode aan den roman hot eenigszins tweeslachtig karakter geven van literair- en wetenscliappelijk werk. Het komt mij namelijk voor, dal de roman soms zoo geconstrueerd is, dat hij beantwoordt aan door studie verkregen welcnschappelijk-exegeüsche overtuiging van den schrijver, waardoor de fantasie soms gekortwiekt wordt en do personen niet hun eigen leven leiden, maar spreken met des sclirijivers stem.
Het eerste deel van den roman sluit nauw aan bij de Sjoenemietische. De bruiloft van Sjalomo met Abisjag wordt bekroond door de geboorte van hun „papiere-kint", het Hooglied, waarin de echtgenooten bij beurtzang hun huwelijk bezingen als bewuste afschaduwing van het mystieke huwelijk van Christus met Zijn Bruidskerk. In dit overwegend lyrische stuk is de sclirijver op zijn best. In kleurrijke taal wordt het landschap geschilderd ; een gevoelige sfeer weet hij' aan te brengen bij de beschrijving van de opvoering van het Koningslied, waarin kleur en toon en woord samenwerken tot een harmonische schoonheid.
Maar nergens meer dan hier bedreigt de theorie van den theoloog, den roman van den kunstenaar. Wil de openlucht-opvoering van hel Hooglied niet tot profanie worden, dan moet het geheele volk bewust zijn van de symbolische opvalling ervan, en de auteur laat dan ook in den breede door den hoogepriester de geestelijke beteekenis van het opgevoerde stuk uiteenzetten.
Juist in verband met die voortdurende aandikking van het type-bewuslzijn, lijkt mij het slot van dit eersle hoofdstuk, dal de overgang is naar het eigenlijke hoofddeel, zeer zwak. l5e sierlijke redC; , die de auteur Salomo laat houden na de enthousiaslo opvoering van het lied, kan niet de onvoldoende argumentatie goedmaken, die de schrijver gebruikt om het verraad van Salomo goed te praten. Immers, nog diep onder den indruk van de opvoering, waarin de Koning mèl de Konüigin do verhouding van den Messias tot de Bruidske'rk afbeeldt, gaat Salomo zijn Kroonraad mededeelen, een heidensche Egyptische prinses te huwen.
Do auteur wil na de beteekenis van Salomo's geestelijk Koningschap, ook zijn droom van wereldlijke macht uitbeelden, waarin Salomo meent het heidendom te kunnen verbinden mot het sterkere geloovigo Israël, de droom, die een tragedie zal inluiden. Hoe grootsch de opzet hiervan oolv is, do schrijver weel den overgang niet aannemelijk f.o maken, juist door zijn theorie.
Hot tweede deel, het grootste stuk, is daardoor literair het zwakst. Wel is hier voelbaar de angst der vrome Joden om het heil van hun Koning en hun land, maar de persoon van Salomo wordt naar den achtergrond gedrongen door een overdadige beschrijving van Egypte's mythologie. Hij wordt als oen reiziger aan de hand van een bokwamen gids rondgeleid tussohon tempels en koningsgraven en geen verklaring bhjft hem gespaard. De uitwendige macht en glorie van het innerlijk vooze rijk, overbluft den Koning meestal. Slechts zelden zien we den Salomo van hel eersle hoofdstuk, den held GodSj zelden ook hel plastisch talent van den kunstenaar. Deze is hier aegyptoloog en hij is hel grondig, tol schade van het literair schoon. Men raalit den draad kwijt bij den rondgang door dit labyrinth.
Niet geslaagd lijkt mij ook het laatste stuk, dat literair hooger staal. Weer komt hier opdringerig sterk de theorie naar voren, dat Salomo zich zijn tj'pe bewust is. Maar onaannemelijk is dan het verraad aan Abisjag, de noodzakelijke tegenspeelster in hel mystieke verbond. Zonder haar moet, naar 's schrijvers opvatting, Salomo zijn type-zijn verloochenen. En het gelukt hem niet bij' het be^ zoek, dat Salomo aan zijn versmade vrouw brengt, het diep tragische van deze situatie IJO beschrijven. Hier offert Salomo zijn geestelijk koningschap op, aan zijn begeerte naar wereldmacht, en de Koning die zoo zich bewust is van zijn uitzonderlijke beteekenis en wien de schrijver die ten ov'Br\'löede telkens weer voorhoudt, deze koning voelt niets van zijn ontrouw aan Abisjag, zijn onlrouw aaii zijn geestelijke roeping. Hij constateert slechts heel nuchter, dat Abisjag wel de geestelijke beteekenis van het koningschap, maar niet de wereldlijke machl ervan kan symboliseeren. En noch 'de fantasie van den schrijver, die de prinses van Egyple Jodin laat worden, om den dwalenden Salomo nog meer de oogen te blinden, noch zijn vertoon van geleerdheid, kunnen de onmaciit om zijn grootsclie gedachte in romanvorm uil te beelden, camoufloeren.
De oorzaak van deze mislukking ligt niet in het talent van den schrijver, want uil verschillende passages blijken zijn dichterlijke fantasie en arüsliok bceldingsvermogen. De oorzaak is veel meer to zoeken in het beslist willen vasthouden aan een vooropgezette theorie — deze moge juist zijn of niet, daar gaal het literair niet om — nu is er een lange beschrijving ontslaan, dramatisch geënsceneerd door het opvoeren van sprekende personen, belicht door de gekleurde transparant van 's schrijvers theorie.
Het is jammer, dat Anema, die zooveel verdienstelijke dingen geschreven heeft, die meer waardeering verdienen dan ze tot nu toe ontvangen, volkomen erkenning van zijn beteekenis als schrijver en krilicus zoo moeilijk maakt, door het te sterk zich vastklemmen aan een bepaalde idéé.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939
De Reformatie | 8 Pagina's