GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN HET HEERLIJK AMBT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN HET HEERLIJK AMBT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe maak ik mijn preek?

VI.

De laatste weken zijn weken van groote spanning en beroering geweest.

Voorzoover het leven zelf ons niet dwong om ons bezig te houden met iets anders, werd al ons denken en voelen in beslag genomen door dit ééne groote gebeuren, dat wij oorlog noemen.

Dat is begrijpelijk, maar niet goed. In de eerste plaats blijkt daaruit, dat wij, als het er op aankomt, ons leven en onze toekomst niet willen toevertrouwen aan den Heere, maar het willen houden in eigen handen, in zondige bezorgdheid.

In de tweede plaats loopen wij daardoor gevaar, dat wij onverschillig komen te staan tegenover dingen, kleine of groote, die God aan onze zorg toevertrouwde, en waartegenoiver alle onverschilligheid zonde is.

Het is daarom goed, dat wij onszelf dwingen tot het rustig doen, van wat God ons te doen gegeven heeft, met al onze kracht.

Dat geldt ook voor een dominee. Wij dominees komen er in dagen als wij nu beleven zoo Ucht toe bij ons preeken tevreden te zijn , met een woordje uit het hart tot het hart, zooals men dat noemt, en er ons niet om te bekommeren of, wat wij doen, wel werkelijk is klare, krachtige, bediening van het Woord Gods.

Wij hebben dan zoo het gevoel: „och, wat doet het er toe of ik nu al precies dien tekst Iaat spreken, als het maar een goed woord is, dat ik der gemeente breng."

Ieder, die zich even ernstig rekenschap van de dingen geeft, gevoelt onmiddellijk hoe verkeerd dat is.

Indien ooit, dan heeft de gemeente in geweldige dagen als deze, geen behoefte aan m ij n woord, maar aan Gods Woord.

Men is tegenwoordig druk bezig allerlei papieren, die in de laatste jaren de tafel van ons kerkelijk gezelschapsverkeer hebben bedekt, naar de prullen mand te verwijzen.

Ik kan daarmee volkomen accoord gaan, maar dan alléén in zooverre, als deze papieren documenten waren van wantrouwen, gebrek aan broeïierzin, tekort aan beleving van de gemeenschap der heiligen, begeerte om eigen inzicht te handhaven en dergelijke.

Zelfs wil ik zoo ver gaan, dat ik de beantwoording van de vraag, wie die nuttelooze^ ja, schadelijke paperassen op de tafel gelegd heeft, aan ieders eigen consciënlie overlaat.

Wij hebben daaraan allen wel schuld; en ik gevoel er geen 'behoefte aan, daarover een niexiw debat te ontketenen.

Het komt mij voor, dat als wij onder de bewerking, die de Heere HEERE zelf in deze dagen ons doet ondergaan, niet klein worden, niet tot inzicht en belijdenis van schuld komen, wij elkander met onze redeneeringen en betoogen daar ook wel niet zullen brengen.

Alléén, nu zij men voorzichtig. De nood van den tijd mag nooit oorzaak worden, dat men min of meer onverschilMg zou komen te staan tegenover vragen, die, in zichzelf, inderdaad van groote beteekenis zijn voor het leven van Gods Kerk, voor de komst van Zjjn Koninkrijk, voor de eere van Zijn Naam.

Dat heeft de Kerk des Heeren nooit gedaan. Even dwaas als het zijn zou, dat wij, in dagen als deze, zouden gaan zeggen: „och, och, wat hebben wij ons vroeger toch druk gemaakt over vraagstukken van hygiëne, het komt er immers maar op aan, dat wij het leven behouden? "; even dwaas zou het zijn nu te zeggen: „och, och, wat hebben wij ons toch druk gemaakt met vragen over geloof en kerk en gemeene gratie en dergelijke; het komt er immers maar op aan, dat wij deel hebben aan en leven uit Christus? " Want, gelijk het behoud van het leven juist met vraagstukken van hygiëne samenhangt, zoo hangt het deel hebben aan — en hel leven uit Christus juist saam met ons inzicht in , vragen over geloof, kerk, gemeene gratie en dergelijke. Alle nuttelooze, schadelijke rompslomp, waarmee de worsteling over deze dingen gepaard ging, moge over boord gaan, daar is geen enkele reden, waarom het spreken over deze dingen zou worden stopgezet.

Integendeel, wij mogen hopen, dat nu, terwijl door het ingrijpen Gods, ons geloof tot grooter spankracht is gebracht, ook ons geloofsinzicht scherper is geworden, zoodat wij gemakkelijker dan tevoren tot de juiste beschouwingen zullen.

Zijn juist niet onze belijdenisschriften geboren in dagen, die zeker niet minder ontzaglijk waren als de onze? '

Daarom lijkt het mij goed nu ook weer rustig door te gaan met de bespreking van de vraag: „Hoe maak ik mijn preek? "

Juist de I; )ijzondere omstandigheden, waaronder wij leven, maken, dat wij zoo bitter noodig hebben, op deze vraag het rechte antwoord te kunnen geven.

In onze laatste artikelen hadden wij het over de noodzaak van exegese; ernstige, zelfstandige, eerlijke exegese.

Wij kunnen niet preeken over een tekst als wij niet precies weten, wat daarin staat. Maar daarmee zijn wij niet klaar.

Na de exegese komt de meditatie, ée overpeinzing. Waar het, bij die meditatie eerst om te doen is, is dit, dat men het zich klaar bewust zoeke te worden, welke boodschap de Heere in dien tekst tot Zjjn volk doet uitgaan.

Formeel gezien kan men zeggen, dat dit is: het zoeken van de hoofdgedachte in den tekst, de hoofdgedachte, die straks het thema zal vormen van de preek.

Zoolang men die hoofdgedachte niet heeft gevonden, kan men nooit goed over een tekst preeken.

Uit wat ik daar zeg, begrijpt men onmiddellijk, dat ik een absolute voorstander ben van de synthetische preekmethode.

Zeker, bij de analytische methode kan men over de onderscheidene onderdeden van den tekst wel heel veel goede, boeiende, stichtelijke dingen zeggen, maar daarmee heeft men den tekst in zijn geheel niet laten spreken.

Men laat daarbij aan zijn hoorders over, dat zij nu al dat gehoorde weer saamvatten zóó, dat daarin d e é é n e boodschap van den tekst tot hen komt.

Maar dat mag men niet aan zijn hoorders overlaten, dal is de taak van den prediker.

Hijzelf moet eerst den tekst analyseeren, maar daarna moet hij, wat hij bij zijn analyse gevonden heeft, weer ineensmelten tot één gedachte, die uit de onderscheidene, samenstellende, deelen, haar eigenaardige kracht en klank krijgt.

Een analytische preek, hoe uitnemend in haar soort, is niet af, daarbij is één bewerking achterwege gebleven.

Ik weet wel, dat die synthese dikwijls geen gemakkelijk werk is. Dal kan heel wat tijd nemen. Maar daarvoor mogen wij niet uit den weg gaan.

Daar zijn, in hun soort, uitnemende analytische preeken, waaruit heel wat te leeren valt, waaraan heel veel werk en zorg besteed is. Maar, wanneer de makers daarvan zich bovendien de moeite van de synthese ook nog zouden hebben getroost, zou hun werk beter, doordringender, profijtelijker, zijn geworden.

Men versta mij dus goed. Rij een synthetische preek gaat het er niet om, zoo maar één gedachte uit- den tekst te lichten en die te nemen tot onderwerp van zijn preek, terwijl men de onderdeden van den tekst Iaat voor wat zij zijn.

Neen, de arbeid aan de analyse van den tekst besteed, moet dezelfde zijn als bij de analytische methode en d a a r b ij kome dan nog de arbeid van de synthese.

Deze manier is niet gemakkelijker, maar moeilijker dan de analytische wijze van werken; maar daardoor is zij ook beter, naar den regel, dat de weg van den minsten weerstand meestal niet de beste weg is.

De eerste vrucht van de meditatie moet dus zijn, het vinden van de hoofdgedachte.

Toch zijn wij er daarmee nog niet; dit is, zooals ik zoo even zei, nog maar formeel.

Waar het nu op aan komt is, dat deze tekstinhoud door ons gezien wordt als een boodschap des Heeren, die ik in Zijn Naam tot de gemeente heb te brengen.

Zoolang dat niet is bereikt, zal ik nooit goed kunnen preeken.

Het is mogelijk, dat ik een massa wetenswaardige dingen, nuttige dingen, in mijn preek heb verzameld, en dat ik toch, als ik naar den kansel ga, niet weet wat ik nu eigenlijk de gemeente heb te zeggen.

Naar mijn overtuiging is hier de oorzaak te zoeken van het feit, dat zoo menig dominee onbevredigd van de preekstoel komt en dat de gemeente zoo vaak teleurgesteld naar huis gaat.

Dit is het wat ik mijn jonge oollegaas met alle kracht op het hart bindt: „broeders, kom nooit aan den voet van den kansel, zonder dat gij klaar voor uw aandacht hebt staan, welke boodschap gij dien morgen of dien middag uit 's Heeren Naam aan 's Heeren volk te brengen hebt.

Alleen daardoor zal uw prediking waarlijk kunnen krijgen dat profetisch karakter, waardoor zij zich onderscheidt van een „leerrede", een voordracht, een stichtelijke lezing.

En dat gegrepen zijn door die boodschap moet niet eerst beginnen als gij den preekstoel opgaat, dat moet bij u zijn al den tijd, waarin gij met uw preek bezig zijl.

Daarom moet het vinden van die boodschap onmiddellijk volgen op de exegese.

, D. V, D.

Een broeder vroeg mij hoe het mogelijk is, dat de schrijvers van de Evangeliën wisten, wat Jezus in Gethsemané heeft doorleden en doorworsteld.

Het antwoord op die vraag moet m.i. aldus luiden: „Jezus moest het lijden van Gethsemané alléén dragen; toch moet de gemeente dit Ujden kennen. Daartoe neemt Jezus die drie discipelen met Zich mee den hof in.

Op een afstand hebben zij Jezus kunnen zien en kunnen hooren.

Want wel vallen zij telkens in slaap, maar daai-mee is niet uitgesloten, dat zij telkens, óf alle drie, of één voor één wakker werden en hun aandacht op den worstelenden Heer richtten.

Het verhaal van 's Heilands lijden in den hof is ons in een paar woorden verteld, maar — hoe lang of ieder van die drie perioden geduurd heeft, weten wij niet. Zeer zeker is er tusschen het heengaan van — en hel weer terugkomen tot de discipelen telkens een vrij geruime lijd verloiopen, zoodat wakker zijn en weer inslapen zeer wel binnen de grenzen van zulk een lijd vallen kon.

Dit, gevoegd bij wat die broeder zelf opmerkt over het latere onderwijs van den Heiland en de inspireerende werking van den Heiligen Geest, verklaren inderdaad voldoende, dat de heilige schrijvers dit deel van 's Heeren lijden later zoo klaar de Kerk des Heeren konden voor oogen stellen.

Ik raad aan cUe zuster (de vrouw van den broeder, die mij schreef) zeer ernstig aan, dat zij zich door dergelijke twijfelingen niet van streek laat brengen. Zij moet aan zulke gedachten geen aandadat schenken; zij moet zich enkel richten op den rijkdom, dien wij in onzen Rorg hebben, paar het Woord, dan vluchten die twijfdgedachten vanzelf weg, als de nevelen voor de morgenzon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN HET HEERLIJK AMBT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's